ECLI:NL:RBLIM:2025:200

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
15 januari 2025
Zaaknummer
11397860 CV EXPL 24-6093
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming en betaling huurachterstand in kort geding met betrekking tot horecapand in Roermond

In deze zaak vordert de eiseres in kort geding de ontruiming van een horecapand in Roermond, alsook betaling van een huurachterstand van € 33.181,60 tot en met 30 november 2024, en € 31.250,00 aan contractuele boetes. De kantonrechter oordeelt dat er een spoedeisend belang is bij de ontruiming en de betaling van de huurachterstand, maar niet bij de gevorderde boete. De ontruiming wordt toegewezen, maar de gevorderde dwangsom en machtiging om de ontruiming met behulp van de sterke arm te bewerkstelligen worden afgewezen. De huurachterstand en de verschuldigde huur per maand vanaf 1 december 2024 worden wel toegewezen, terwijl de incassokosten en wettelijke handelsrente worden afgewezen. De procedure vond plaats op 15 januari 2025, waarbij de kantonrechter de vorderingen tegen de niet verschenen gedaagden afzonderlijk beoordeelt. De kantonrechter benadrukt dat de ontruiming in kort geding een ingrijpende maatregel is en dat grote terughoudendheid moet worden betracht. De vordering tot ontruiming wordt uiteindelijk toegewezen, gezien de aanzienlijke huurachterstand en het risico dat de huurovereenkomst met de pandeigenaar beëindigd zal worden.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 11397860 \ CV EXPL 24-6093
Vonnis in kort geding van 15 januari 2025
in de zaak van
[eiseres],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. J.R.P.M. Scheepers,
tegen
1.
[gedaagde sub 1] in liquidatie, in haar hoedanigheid van vennoot van gedaagde sub 4,
laatstelijk gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gemachtigde: mr. T.G.M. Scheers,
2.
[gedaagde sub 2], in zijn hoedanigheid van vennoot van gedaagde sub 4,
wonende te [woonplaats 1] ,
niet verschenen,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gemachtigde: mr. T.G.M. Scheers,
4.
[gedaagde sub 4],
laatstelijk gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: gedaagden, en ieder afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de exploten van dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 17 december 2024, bij gelegenheid waarvan [eiseres] uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [eiseres] en [bedrijfsnaam 1] . alsook een machtiging in het geding heeft gebracht en bij gelegenheid waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] een pleitnota met producties in het geding hebben gebracht.
1.2.
[eiseres] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling haar eis vermeerderd, maar heeft deze vervolgens weer ingetrokken.
1.3.
Ten slotte is, nadat tegen de niet verschenen gedaagden verstek is verleend, vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] huurt van Brand Bierbrouwerij B.V. de bedrijfsruimte staande en gelegen aan het [adres] te [plaats] .
2.2.
[eiseres] onderverhuurt met ingang van 1 september 2021 de in het pand gelegen bedrijfsruimte inclusief bedrijfswoning aan [gedaagde sub 4] , vertegenwoordigd door de vennoten [gedaagde sub 2] , [bedrijfsnaam 2] en [gedaagde sub 1] . De huurprijs bedraagt op dit moment € 7.814,32 inclusief btw per maand.
2.3.
Bij de onderhuurovereenkomst is op 16 februari 2020 een allonge overeengekomen.
2.4.
In de onderhuurhuurovereenkomst is ook een drankafnamebeding opgenomen. Bij overtreding daarvan is een boete verschuldigd van € 5.000,00 voor elke overtreding en een boete van € 750,00 voor iedere dag, of gedeelte daarvan, dat de overtreding plaatsvindt of voortduurt.
2.5.
Er is een achterstand in de betaling van de huur ontstaan. Per 1 november 2024 bedraagt de achterstand € 33.181,60 inclusief btw.
2.6.
[gedaagde sub 1] is per 15 januari 2024 uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. [gedaagde sub 4] is per 7 oktober 2024 uitgeschreven.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • gedaagden, ieder hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om de bedrijfsruimte inclusief de bedrijfswoning binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen, met al degenen die en al hetgeen zich daarin of daarop vanwege hen bevindt respectievelijk bevinden, en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking te stellen aan [eiseres] , een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor elke dag en/of dagdeel dat gedaagden niet aan deze veroordeling voldoen, met een maximum van € 50.000,00 dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, en [eiseres] toe te staan die ontruiming zelf te doen uitvoeren door een gerechtsdeurwaarder, zo nodig met behulp van politie en/of justitie,
  • gedaagden, ieder hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen een bedrag van € 33.181,60 aan achterstallige huurpenningen, een bedrag ad € 1.106,81 aan buitengerechtelijke kosten en een bedrag van € 31.250,00 aan contractuele boetes, te vermeerderen met € 750,00 per dag dat de overtreding zoals beschreven onder artikel 10 van de huurovereenkomst blijft voortduren (PM-post), dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag,
  • gedaagden ieder hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan eiseres van de maandelijkse huurpenningen ad € 7.814,32 inclusief btw uiterlijk op de eerste dag van de aankomende maand, vanaf 1 december 2024 tot aan de dag dat het gehuurde is ontruimd, een en ander tevens te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, althans de wettelijke handelsrente vanaf de verschillende vervaldata, althans vanaf de dag der dagvaarding;
  • gedaagden ieder hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen vanaf de dag van dagvaarding.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] hebben verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Procesrechtelijke kwesties
4.1.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] zijn niet in de procedure verschenen. De kantonrechter constateert dat de exploten van dagvaarding correct zijn betekend en dat verder ook aan alle formaliteiten is voldaan. Tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] wordt daarom verstek verleend.
Gelet op het bepaalde in artikel 140, lid 3 Rv wordt dit vonnis, ook ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] , als een vonnis op tegenspraak beschouwd.
4.2.
Verder geldt het volgende. Zijn meerdere gedaagden in rechte betrokken en verschijnt ten minste één van hen niet in het geding maar de rest wel, dan brengen de regels die gelden voor subjectieve cumulatie mee dat hetgeen de wel verschenen gedaagden als verweer hebben gevoerd, dan in beginsel niet ten gunste kan strekken van de niet-verschenen gedaagde. Die regels houden namelijk in dat ieder van de met de cumulatie samengevoegde zaken tegen de verschillende gedaagden zijn zelfstandigheid behoudt. Dat betekent dat hetgeen in de ene zaak is aangevoerd of overgelegd, niet van rechtswege geldt als aangevoerd of overgelegd in de andere zaak. Die regels brengen voorts mee dat de vordering tegen de niet-verschenen gedaagde afzonderlijk moet worden beoordeeld aan de hand van de vraag of de vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
4.3.
Het voorgaande is anders als sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding, dat wil zeggen een rechtsverhouding ten aanzien waarvan het noodzakelijk is dat de beslissing jegens alle bij de rechtsverhouding betrokkenen eensluidend is. Dan is er, om die reden, één zaak, waarbij allen die bij de rechtsverhouding zijn betrokken, partij zijn en die als één geheel zal moeten worden behandeld en beslist. In deze zaak is daarvan geen sprake. De kantonrechter verwijst naar de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649. Hierin heeft de Hoge Raad onder andere het volgende overwogen: “
Een schuldeiser van de gezamenlijke vennoten kan zijn vordering zowel geldend maken tegen de gezamenlijke vennoten (‘tegen de vof’), als tegen iedere vennoot afzonderlijk. Een vennootschapscrediteur heeft aldus jegens iedere vennoot twee samenlopende vorderingsrechten: één jegens de gezamenlijke vennoten (‘jegens de vof’), dat verhaalbaar is op het afgescheiden vermogen van de vof, en één jegens de vennoot persoonlijk, dat verhaalbaar is op het privévermogen van deze vennoot. Tegen eerstgenoemde vordering kan een vennoot niet de aan hem persoonlijk toekomende verweermiddelen aanvoeren, tegen laatstgenoemde wel. Een op naam van de vof gewezen vonnis waarbij een vordering uitsluitend tegen de vof is toegewezen, kan geen gezag van gewijsde krijgen jegens een vennoot persoonlijk en niet worden tenuitvoergelegd ten laste van diens privévermogen. Een schuldeiser van de vof kan zowel de vof (de gezamenlijke vennoten in hun hoedanigheid) aanspreken als een of meer vennoten in privé; hij kan dat ook beide – na elkaar of gelijktijdig – doen.”Hieruit volgt dat geen sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding tussen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] . Dit brengt mee dat de vorderingen jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] afzonderlijk worden beoordeeld aan de hand van de vraag of de vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
4.4.
In het jegens [gedaagde sub 1] uitgebrachte exploot van dagvaarding is vermeld dat het exploot is gericht jegens [gedaagde sub 1] in liquidatie. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is komen vast te staan dat [gedaagde sub 1] niet in liquidatie verkeert. De kantonrechter zal aan deze onjuiste vermelding geen conclusies verbinden, omdat het niet gaat om een gebrek dat met nietigheid is bedreigd.
Vordering voor zover gericht jegens [gedaagde sub 3]
4.5.
Met betrekking tot de vorderingen voor zover ingesteld jegens [gedaagde sub 3] geldt het volgende. [eiseres] legt jegens [gedaagde sub 3] het bepaalde in artikel 2:180 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) ten grondslag. In lid 1 van dit artikel is bepaald dat de bestuurders verplicht zijn de vennootschap te doen inschrijven in het handelsregister en een authentiek afschrift van de akte van oprichting en van de daaraan ingevolge artikel 2:204 BW gehechte stukken neer te leggen ten kantore van het handelsregister. In lid 2 is bepaald dat de bestuurders naast de vennootschap hoofdelijk aansprakelijk zijn voor elke tijdens hun bestuur verrichte rechtshandeling waardoor de vennootschap wordt verbonden in het tijdvak voordat de opgave ter eerste inschrijving in het handelsregister, vergezeld van de neer te leggen afschriften, is geschied.
4.6.
Bij dagvaarding stelt [eiseres] dat [gedaagde sub 1] zichzelf heeft uitgeschreven uit het handelsregister. Naast het feit dat [eiseres] hiervan nooit op de hoogte is gesteld, is het niet hebben van een inschrijving in strijd met artikel 2:180 lid 1 BW. Ook levert dit een economisch delict op en dit is strafbaar, aldus [eiseres] . Het niet hebben van een inschrijving maakt de bestuurders van een besloten vennootschap hoofdelijk aansprakelijk ingevolge artikel 2:180 lid 2 BW en dit is de reden waarom [gedaagde sub 3] als natuurlijk persoon in het geding is betrokken, aldus [eiseres] Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiseres] daaraan toegevoegd dat [gedaagde sub 3] als getrapt bestuurder van [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de verplichtingen die [gedaagde sub 1] heeft als vennoot van [gedaagde sub 4] .
4.7.
De kantonrechter overweegt dat, nog afgezien van het feit dat [gedaagde sub 3] terecht heeft betoogd dat het hiervoor genoemde artikel ziet op aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap in de periode vóór inschrijving van de vennootschap in het handelsregister, geldt dat vast staat dat [gedaagde sub 3] niet de bestuurder is van [gedaagde sub 1] . Bestuurder van [gedaagde sub 1] is [bedrijfsnaam 3] . Artikel 2:180 lid 2 BW voorziet niet in persoonlijke aansprakelijkheid van een getrapt bestuurder, zodat de vorderingen voor zover ingesteld jegens [gedaagde sub 3] alleen al hierom niet toewijsbaar zijn.
Vorderingen voor zover ingesteld jegens [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4]
Spoedeisend belang ontruimingsvordering?
4.8.
Een voorziening in kort geding kan slechts worden getroffen indien de partij die de voorziening (de ordemaatregel) vordert, daarbij een spoedeisend belang heeft. Dit volgt uit artikel 254 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [eiseres] zal gelet hierop feiten en omstandigheden aannemelijk moeten maken, die meebrengen dat de gevorderde voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed noodzakelijk is en dat de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat de vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening moet worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
4.9.
[eiseres] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van de ontruimingsvordering in kort geding. Er is immers al maanden geen huur betaald en het ziet er niet naar uit dat de huur op korte termijn weer zal worden betaald. Bovendien stelt zij onbetwist dat zij een reëel risico loopt dat haar eigen huurovereenkomst met de pandeigenaar zal worden beëindigd. Daarmee heeft [eiseres] een spoedeisend belang bij beoordeling van haar ontruimingsvordering in dit kort geding. Van haar kan niet worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
Spoedeisend belang geldvorderingen?
4.10.
De kantonrechter stelt voorop dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. De rechter zal daarbij niet alleen moeten onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In de afweging van de belangen van partijen moet de rechter mede betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling mocht de bodemrechter anders beslissen.
4.11.
Ten aanzien van de vordering die strekt tot betaling van de huurachterstand en tot betaling van de lopende huurtermijnen heeft [eiseres] een spoedeisend belang bij beoordeling van haar vordering in kort geding. Dit betreft immers een kernverplichting uit de huurovereenkomst die niet wordt nagekomen. [eiseres] is daarnaast ieder maand huur verschuldigd aan de pandeigenaar. Zij heeft onweersproken gesteld dat zij om aan deze verplichting te kunnen voldoen afhankelijk is van de aan haar te betalen huurpenningen.
4.12.
Dit ligt anders ten aanzien van de vordering die strekt tot betaling van contractuele boetes van in totaal € 31.250,00, te vermeerderen met € 750,00 per dag dat de overtreding voortduurt, in verband met schending van het afnamebeding. In aanmerking nemend dat een boete anders dan de verplichting tot betaling van de huur geen kernverplichting is, valt niet in te zien waarom het uit hoofde van onverwijlde spoed noodzakelijk is dat ter zake de boetes een voorziening wordt getroffen en de uitkomst van een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. [eiseres] heeft daarover niets gesteld. Anders dan zij kennelijk ingang wil doen vinden is geen sprake van een nevenvordering zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1522. De conclusie is daarom dat dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang.
Inhoudelijk oordeel
Huurachterstand, lopende termijnen en ontruiming
4.13.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] geldt dat de vorderingen die strekken tot betaling van de huurachterstand en tot betaling van de huurpenningen vanaf 1 december 2024, de kantonrechter met uitzondering van hetgeen hierna wordt geoordeeld niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen. Daarbij geldt voor de over de lopende huurtermijnen gevorderde wettelijke handelsrente dat deze niet toewijsbaar is. Zoals gezegd heeft [eiseres] op dit punt niets gesteld, zodat dit onderdeel van de vordering wel ongegrond voorkomt.
4.14.
[gedaagde sub 1] heeft de gestelde huurachterstand van € 33.181,60 niet betwist. Deze staat daarmee vast. De vordering die strekt tot betaling van deze achterstand wordt daarom toegewezen. In het verlengde hiervan wordt ook de vordering die strekt tot betaling van de maandelijkse huurpenningen ad € 7.814,32 vanaf 1 december 2024 tot aan de dag van ontruiming toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke handelsrente wordt afgewezen, omdat [eiseres] op dit punt niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Het ligt op haar weg om de feiten en omstandigheden te stellen die het ingeroepen rechtsgevolg kunnen dragen. Dat heeft zij wat betreft de rentevordering niet gedaan.
4.15.
Bij de beoordeling van de ontruimingsvordering stelt de kantonrechter het volgende voorop. Een in kort geding bevolen ontruiming is een maatregel die diep ingrijpt in het gebruiksrecht en de daaraan verbonden huurbescherming van de huurder. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering moet - volgens vaste jurisprudentie - grote terughoudendheid worden betracht, gelet op de omstandigheid dat in een procedure in kort geding geen plaats is voor een - diepgaand - onderzoek naar bestreden feiten en gezien de vergaande, veelal onomkeerbare gevolgen van een ontruiming in kort geding.
4.16.
Ten aanzien van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] geldt dat deze vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
4.17.
Gelet echter op het feit dat in deze zaak geen discussie is over de hoogte van de huurachterstand, gelet de omvang daarvan, het betreft een achterstand van om en nabij vier maanden én gelet op het feit dat geen enkel aanknopingspunt bestaat op basis waarvan zou kunnen of moeten worden aangenomen dat de betaling van de huur wordt hervat en de achterstand wordt ingelopen, kan met grote mate van zekerheid worden vastgesteld dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden. Daarom is de ontruimingsvordering in dit geval in kort geding toewijsbaar.
Dwangsom en machtiging
4.18.
[eiseres] vordert een dwangsom te verbinden aan de veroordeling tot ontruiming. Deze wijst de kantonrechter af. [eiseres] heeft op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan. Zij heeft namelijk niets over deze vordering gesteld. Daarom komt de vordering de kantonrechter ongegrond voor, voor zover deze is ingesteld jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] . Overigens heeft [eiseres] ook geen belang bij toewijzing van de gevorderde dwangsom, omdat zij op grond van de wet (artikel 557 juncto 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) met behulp van de deurwaarder de ontruiming van het gehuurde kan bewerkstelligen.
4.19.
De gevorderde machtiging om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm van justitie zal eveneens worden afgewezen. Ook hier geldt dat [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Daarom komt de vordering de kantonrechter ongegrond voor, voor zover deze is ingesteld jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] . Bovendien is het verlenen van zo’n machtiging gelet op het bepaalde in artikel 556 lid 1 en artikel 557 Rv overbodig.
Incassokosten
4.20.
Ook de gevorderde incassokosten ad € 1.106,81 worden afgewezen. Ook voor deze vordering geldt dat [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Daarmee is komt de vordering de kantonrechter ook voor zover ingesteld jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] ongegrond voor
Proceskosten
4.21.
[eiseres] is ten aanzien van [gedaagde sub 3] in het ongelijk gesteld en zij moete daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde sub 3] betalen. De proceskosten aan de kant van [gedaagde sub 3] worden begroot op € 407,00 (0,5 punt x € 814,00) aan salaris gemachtigde, omdat [gedaagde sub 3] wordt bijgestaan door dezelfde gemachtigde als [gedaagde sub 1] en € 135,00 aan nakosten, vermeerderd met de eventuele kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
4.22.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiseres] betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
- kosten van de exploten van
dagvaarding
€ 238,62(€ 119,31 x 2
- griffierecht
1.461,00
- salaris gemachtigde
814,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.648,62
4.22.1.
[gedaagde sub 1] moet de kosten van het aan haar gerichte exploot van dagvaarding van € 119,31 betalen. Daarnaast moet zij 1/3 van het door [eiseres] betaalde griffierecht en 1/3 van het gemachtigden salaris en de nakosten. Dit komt in totaal neer op € 922,64, vermeerderd met de eventuele kosten van betekening. Voor [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] , die bij gezamenlijk exploot zijn gedagvaard, geldt dat zij ieder de helft van die explootkosten moeten betalen. Daarnaast moeten ook zij 1/3 van het griffierecht en 1/3 van het gemachtigden salaris en de nakosten betalen. Dit komt voor ieder van hen neer op € 862,99, vermeerderd met de eventuele kosten van betekening. Bij deze stand van zaken is geen plaats voor een hoofdelijke kostenveroordeling, zoals gevorderd.
4.22.2.
De gevorderde rente over de proceskosten vanaf 14 dagen na dagvaarding wijst de kantonrechter af omdat hiervoor geen wettelijke grondslag is. Gesteld noch gebleken is dat vanaf 14 dagen na dagvaarding verzuim is ingetreden ter zake de voldoening van de proceskosten. Daarmee komt deze vordering voor zover ingesteld jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] de kantonrechter ongegrond voor en is deze ook jegens [gedaagde sub 1] niet toewijsbaar.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] , ieder hoofdelijk, de bedrijfsruimte, inclusief de bedrijfswoning, aan het [adres] te [plaats] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te verlaten en ontruimen, met al degenen die en al hetgeen zich daarin of daarop vanwege hen bevindt respectievelijk bevinden, en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking te stellen aan [eiseres] ,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] ieder hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om te betalen aan [eiseres] :
a. a) € 33.181,60 aan achterstallige huur tot en met 30 november 2024,
b) € 7.814,32 per maand, te voldoen uiterlijk op de eerste van de betreffende maand, vanaf 1 december 2024 tot aan de dag waarop het gehuurde is ontruimd,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van [gedaagde sub 3] ad € 542,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , in de proceskosten van [eiseres] , begroot op € 922,64 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 2] , in de proceskosten van [eiseres] , begroot op € 862,99,te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 4] , in de proceskosten van [eiseres] , begroot op € 862,99,te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde sub 4] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.H.J. Lafghani en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.
plg