Uitspraak
[gedaagde sub 1] in liquidatie, in haar hoedanigheid van vennoot van gedaagde sub 4,
2.
[gedaagde sub 2], in zijn hoedanigheid van vennoot van gedaagde sub 4,
3.
[gedaagde sub 3],
4.
[gedaagde sub 4],
1.De procedure
- de mondelinge behandeling van 17 december 2024, bij gelegenheid waarvan [eiseres] uittreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van [eiseres] en [bedrijfsnaam 1] . alsook een machtiging in het geding heeft gebracht en bij gelegenheid waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 3] een pleitnota met producties in het geding hebben gebracht.
2.De feiten
3.Het geschil
- gedaagden, ieder hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om de bedrijfsruimte inclusief de bedrijfswoning binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen, met al degenen die en al hetgeen zich daarin of daarop vanwege hen bevindt respectievelijk bevinden, en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking te stellen aan [eiseres] , een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor elke dag en/of dagdeel dat gedaagden niet aan deze veroordeling voldoen, met een maximum van € 50.000,00 dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, en [eiseres] toe te staan die ontruiming zelf te doen uitvoeren door een gerechtsdeurwaarder, zo nodig met behulp van politie en/of justitie,
- gedaagden, ieder hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis aan [eiseres] te voldoen een bedrag van € 33.181,60 aan achterstallige huurpenningen, een bedrag ad € 1.106,81 aan buitengerechtelijke kosten en een bedrag van € 31.250,00 aan contractuele boetes, te vermeerderen met € 750,00 per dag dat de overtreding zoals beschreven onder artikel 10 van de huurovereenkomst blijft voortduren (PM-post), dan wel een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag,
- gedaagden ieder hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling aan eiseres van de maandelijkse huurpenningen ad € 7.814,32 inclusief btw uiterlijk op de eerste dag van de aankomende maand, vanaf 1 december 2024 tot aan de dag dat het gehuurde is ontruimd, een en ander tevens te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, althans de wettelijke handelsrente vanaf de verschillende vervaldata, althans vanaf de dag der dagvaarding;
- gedaagden ieder hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen vanaf de dag van dagvaarding.
4.De beoordeling
Een schuldeiser van de gezamenlijke vennoten kan zijn vordering zowel geldend maken tegen de gezamenlijke vennoten (‘tegen de vof’), als tegen iedere vennoot afzonderlijk. Een vennootschapscrediteur heeft aldus jegens iedere vennoot twee samenlopende vorderingsrechten: één jegens de gezamenlijke vennoten (‘jegens de vof’), dat verhaalbaar is op het afgescheiden vermogen van de vof, en één jegens de vennoot persoonlijk, dat verhaalbaar is op het privévermogen van deze vennoot. Tegen eerstgenoemde vordering kan een vennoot niet de aan hem persoonlijk toekomende verweermiddelen aanvoeren, tegen laatstgenoemde wel. Een op naam van de vof gewezen vonnis waarbij een vordering uitsluitend tegen de vof is toegewezen, kan geen gezag van gewijsde krijgen jegens een vennoot persoonlijk en niet worden tenuitvoergelegd ten laste van diens privévermogen. Een schuldeiser van de vof kan zowel de vof (de gezamenlijke vennoten in hun hoedanigheid) aanspreken als een of meer vennoten in privé; hij kan dat ook beide – na elkaar of gelijktijdig – doen.”Hieruit volgt dat geen sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding tussen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] . Dit brengt mee dat de vorderingen jegens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] afzonderlijk worden beoordeeld aan de hand van de vraag of de vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.