ECLI:NL:RBLIM:2025:1984

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
28 februari 2025
Zaaknummer
03.268415.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door sociotherapeut met cliënt in zorgrelatie

Op 28 februari 2025 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een sociotherapeut die ontucht heeft gepleegd met een jonge man die als cliënt aan haar zorg was toevertrouwd. De verdachte, geboren in 1983, werkte als sociotherapeut bij een TBS-kliniek en had een zorgrelatie met de cliënt, die in behandeling was voor een zedendelict. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een afhankelijkheidsrelatie, waarbij de verdachte misbruik heeft gemaakt van haar positie. De seksuele handelingen vonden plaats op 25 maart 2024, toen de verdachte en de cliënt elkaar ontmoetten na een gesprek over zijn thuissituatie. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan ontucht en legde een voorwaardelijke taakstraf van 80 uren op, met een proeftijd van twee jaren, en een beroepsverbod van vijf jaren. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het misbruik van de zorgrelatie, ondanks dat de cliënt instemde met de handelingen. De verdachte had zich bewust moeten zijn van haar verantwoordelijkheden als hulpverlener en de kwetsbaarheid van de cliënt. De uitspraak is een belangrijke reminder van de bescherming die de wet biedt aan cliënten in zorgrelaties.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.268415.24
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 februari 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1983,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.H.L. Antonides, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 februari 2025. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 25 maart 2024 te Oostrum ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] die zich als patiënt of cliënt aan haar hulp of zorg had toevertrouwd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring. De officier van justitie ziet geen enkele reden te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] . Hij heeft consistent, gedetailleerd en authentiek verklaard, en zijn verklaring vindt bevestiging in de verklaring van zijn moeder als getuige en de bekennende verklaring van de verdachte op vrijwel alle punten van de tenlastelegging. De officier van justitie acht de vage verklaringen – ook ter terechtzitting – van verdachte waarom zij, anders dan [slachtoffer] heeft verklaard, hem niet zou hebben gepijpt, niet aannemelijk.
[slachtoffer] heeft zich als cliënt aan haar hulp of zorg toevertrouwd. Hij was (en is) cliënt bij de [naam 1] en verdachte was daar ten tijde van het delict sociotherapeut en als zodanig gedurende 4 à 5 maanden zijn persoonlijk begeleider. Zij kende zijn gehele dossier inclusief zijn strafrechtelijk verleden, beperkingen en seksuele problematiek. Er was zonder meer sprake van een zorgrelatie. De seksuele handelingen hebben plaatsgevonden ten tijde van het bestaan van de cliënt-zorgverlener relatie en kunnen daarmee in beginsel als ontuchtig worden aangemerkt. De uitzonderingsgrond die de Hoge Raad noemt in zijn arrest van 18 februari 1997 (NJ 1997, 485) doet zich in deze zaak niet voor. De afhankelijkheidsrelatie is wel van invloed geweest op de totstandkoming van het seksueel contact tussen verdachte en [slachtoffer] . Daarbij hebben met name het grote leeftijdsverschil, het psychisch overwicht, het gegeven dat [slachtoffer] nadrukkelijk om verdachte vroeg om een privékwestie te bespreken en daarna het initiatief om elkaar te ontmoeten dat uit de koker van verdachte kwam, een rol gespeeld.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Dat verdachte werkzaam was in de gezondheidszorg dan wel maatschappelijke zorg en dat [slachtoffer] in zekere mate als cliënt of patiënt aan haar zorg was toevertrouwd, wordt door de verdediging niet betwist. De zorgrelatie heeft volgens de verdediging bij de seksuele handelingen echter geen enkele rol gespeeld. Het seksuele contact was vrijwillig en enige vorm van afhankelijkheid is hierop niet van invloed geweest. Daarmee doet zich de uitzondering voor uit het door de officier van justitie aangehaalde arrest. Verdachte dient in ieder geval vrijgesproken te worden van het in de mond nemen en pijpen van de penis van [slachtoffer] , bij gebrek aan wettig bewijs. Nu [slachtoffer] de enige is die hierover verklaart, is niet voldaan aan het wettelijk bewijsminimum op dit punt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
[naam adjunct directeur]heeft namens [slachtoffer] aangifte gedaan en heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [2]
Ik doe aangifte tegen [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1983. Ik ben adjunct directeur behandeling en zorg in De [naam instelling] in Oostrum, gemeente Venray. Het seksuele contact heeft plaatsgevonden op 25 maart 2024. [verdachte] heeft aangegeven dat ze op de achterbank hebben gefriemeld en hij aan haar borsten heeft gevoeld. [slachtoffer] heeft aangegeven dat [verdachte] hem op de achterbank heeft afgetrokken en gepijpt. U, verbalisant, houdt mij voor dat het aftrekken en pijpen niet in het logboek staat vermeld. Dat heb ik via de mail nog van [naam 2] vernomen. [verdachte] werkt sinds 2018 bij de [naam 1] als sociotherapeut. [verdachte] werkt bij [naam 3] en is gedetacheerd bij de [naam instelling] . U, verbalisant, vraagt mij wat [verdachte] weet over [slachtoffer] . Alles. Ze kent zijn dossiers. Ze is zijn persoonlijk begeleider geweest. Ze kent ook zijn strafbare feiten, want daar is zijn behandelplan op ingericht. U, verbalisant, vraagt mij wat haar rol is als sociotherapeut. Ze begeleidt de cliënten op de afdeling: praktisch, samen koken, zorgen dat hij op tijd op zijn afspraken komt, problemen bespreken en op alle levensgebieden ondersteunen. De mensen die op de [naam 1] wonen hebben een verstandelijke beperking en hebben psychiatrische problematiek. Ze zijn kwetsbaar.
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum 2] 2001 en verblijvende te [adres] te Oostrum, heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [3]
Er is aangifte tegen [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte) gedaan, omdat ik als cliënt met [verdachte] , als begeleidster, seksuele handelingen heb verricht. We hebben elkaar leren kennen bij de [naam 1] . Na een paar maanden is er iets gaan spelen. Dat bleek uiteindelijk wederzijds te zijn. [verdachte] bevestigde dit, dat er ook gevoelens waren vanuit haar kant en dat zij ook wist dat dit niet oké was. Toen hebben we samen besloten aan de bel te trekken bij de organisatie. [verdachte] is twee weken
on-holdgezet. Toen zij terugkwam, is zij bij [naam 1] gaan werken. Wij zijn elkaar een aantal keren tegengekomen op het terrein. Zij zei ook dat we professioneel met elkaar moesten blijven en dat we een goede verstandshouding cliënt-begeleider zouden krijgen. Daar zijn we beiden mee akkoord gegaan, voor mijn gevoel, in ieder geval. Zo’n twee maanden later had ik thuis een lastig weekend gehad. Ik vroeg aan mijn begeleiding of [verdachte] langs zou willen komen, omdat zij van mijn thuissituatie af wist. Ik kon er met haar heel goed over praten. Vandaar dat ik met haar een gesprek wilde. [verdachte] is naar ons toegekomen en we hebben buiten bij de [naam 1] een uurtje gesproken. We hebben het erover gehad hoe het thuis was gegaan. Op den duur is er tijdens dat gesprek tussen ons ingeslopen hoe het tussen ons was gegaan. Het ging ook over hoe het met elkaar ging en onze interesses naar elkaar kwamen weer op gang. Toen belde [verdachte] mij een kwartier later met de groepstelefoon van [naam 1] naar mijn privénummer. Toen hebben we gebeld en uiteindelijk vroeg [verdachte] of ik naar [naam 1] wilde komen tussen 20.00 en 21.00 uur. Ik ben die kant opgegaan, naar [naam 1] . [verdachte] deed de woonkamerdeur dicht van de woonkamer naar de groep. Daar hebben we twee minuten gestaan en voor de eerste keer gezoend. Toen ben ik teruggelopen naar mijn eigen woning. Daar kreeg ik een belletje met een ander nummer. Dat bleek [verdachte] haar privénummer te zijn en toen hebben we afgesproken om na haar dienst verder te gaan in haar auto. Ik ben rond 22.30 à 22.45 uur naar achteren gelopen. Ik ben in de auto ingestapt. We hebben eerst wat gesproken en gezoend. Toen zijn we naar de achterbank gegaan. Toen heeft [verdachte] mij afgetrokken, toen heb ik haar gevingerd en uiteindelijk heeft [verdachte] mij gepijpt. Het pijpen was in ieder geval op het einde. De seks is er niet van gekomen, want de man van [verdachte] belde wel dertig keer om te vragen waar zij was. Toen is [verdachte] naar huis gegaan en ben ik ook terug naar mijn woning gegaan. De volgende ochtend rond 10.00 uur hebben we gebeld. In de middag heb ik haar proberen te bellen. Toen nam ze op en was ze haar zoontje aan het inschrijven voor de middelbare school en kon zij niet bellen. Toen raakte ik in paniek en dacht ik: “shit, ik had dit niet moeten doen.” Ik had paniek. Ik zit hier met TBS met voorwaarden voor een zedendelict. Ik had seksuele handelingen gepleegd en ik wist niet wat er ging gebeuren. Toen heb ik de leiding ingelicht. De functie van [verdachte] binnen de [naam instelling] was groepsbegeleider. Zij was op het begin mijn persoonlijk begeleider. Op het moment dat zij er is, zou ik wat diepgaandere zaken kunnen bespreken. Als ik iets geregeld moest hebben, kon ik dat met haar of met [naam 4] bespreken. Ik heb mijn moeder over de seksuele handelingen verteld nadat ik het gesprek met de begeleiders in paniek had gehad. Daarna heb ik in paniek mijn moeder gebeld. Ik heb haar verteld wat er is gebeurd; dat er seksuele handelingen tussen [verdachte] en mij waren geweest. U, verbalisant, vraagt mij wat de reden was tot paniek. Mijn voorwaarden en de reden waarom ik er zat. Het was zeden. Ik dacht: “Ik heb nu weer seksueel contact gehad en ik ben nu de lul.” Ik dacht dat ik de verdachte zou zijn in dit geval. Ik dacht: “Ik ga TBS in en ik kom er nooit meer uit.” U, verbalisant, vraagt mij hoe dat kussen ging. Intens. Het was wel intiem. U, verbalisant, vraagt mij wie het initiatief daarin nam. Ik denk dat het echt van beiden kwam. U, verbalisant, vraagt mij wat vingeren voor mij betekent. Dat ik twee vingers in haar vagina had en één vinger op haar clitoris had en op en neer bewegingen maakte. We hebben elkaar een beetje aangeraakt. Een beetje aftrekken, vingeren, aan de borsten zitten. U, verbalisant, vraagt mij wat het met mij deed dat zij mijn begeleider was. Er kwam meer bij dan alleen seksuele gevoelens. Ik voelde me ook serieus genomen.
[naam moeder], de moeder van [slachtoffer] , heeft – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [4]
[slachtoffer] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) heeft mij gebeld vanuit de instelling. Achter het terrein van de [naam instelling] hebben seksuele handelingen tussen [verdachte] en [slachtoffer] plaatsgevonden in de auto. [slachtoffer] raakte een beetje in paniek, want hij zit daar al voor zijn grensoverschrijdend gedrag. Hij zei: “Mam, ik ga niet douchen, het zit nu nog op mijn plasser. Als ze DNA willen dan kunnen ze het nu afnemen.” U, verbalisant, vraagt mij hoe [slachtoffer] was toen hij het mij vertelde. Hij was een beetje in paniek, zo van: “Help, nu weet ik het niet meer.” Hij was vooral gevleid door haar uitnodiging. Hij heeft een hoog libido en dan houd je hem een snoepje voor en dan heb je hem. Het overkomt hem dan weer en dan is het te laat en kan hij de gevolgen niet overzien. De controle om dan op de rem te gaan staan, dat kan hij dan niet. U, verbalisant, vraagt mij of ik [slachtoffer] als persoon kan omschrijven. Een jongen met autisme en ADHD. Hij heeft een paraffine (
de rechtbank begrijpt: parafiele) stoornis. Hij heeft last van de ontwikkeling van seksualiteit. Zijn intelligentie is wisselend. Hij valt onder licht verstandelijke beperking (LVB) problematiek. U, verbalisant, vraagt of hij ‘nee’ kan zeggen wanneer iemand seksuele handelingen met hem wil doen en hij dat niet wil. Moeilijk. Ik denk het niet door zijn problematiek. Vooral als er ook nog gevoelens zijn. Hij zit hiervoor in behandeling en therapie. Dat is nu nog een brug te ver.
Verdachteheeft bij de politie – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard: [5]
Ik werkte bij [naam 3] , uitgeleend aan de [naam instelling] . De [naam instelling] is een TBS kliniek. Ik zat in de buitenhuizen van de TBS-kliniek. Daar huurt de [naam instelling] de huizen van [naam 3] . De buitenhuizen is een groep waar TBS-cliënten verblijven op een ander artikel en die help je weer terug te keren naar de maatschappij. Mijn functie was daar sociotherapeut. Nu was ik tweede PB’er (
de rechtbank begrijpt: persoonlijk begeleider) van de cliënt over wie het gaat. U, verbalisant, vraagt mij wat ik weet over de persoon waarvan ik PB’er was. Alles. Je kunt een dossier lezen over waarom ze er zitten of over wat ze gedaan hebben. U, verbalisant, vraagt mij welke verantwoordelijkheid ik had als tweede PB’er. De begeleiding op de groep; dat je de dagprogramma’s aanhield of gesprekken voerde met cliënten, weekgesprekken, dat je zorgde dat ze op de dagbesteding kwamen, dat je ze helpt met hun dagbesteding en koken of wat er op dat moment moet gebeuren. Die cliënt kwam oudejaarsdag naar mij toe en gaf aan dat hij het gevoel had dat er een bepaalde spanning was tussen ons en vroeg of ik dat ook merkte. Ik zei dat zijn complimenten die hij mij maakte me wel goed deden. Ik vond het niet kunnen en niet professioneel. Ik heb dat de volgende dag bij een collega benoemd. Ik heb toen ook gezegd dat de complimenten mij goed deden en dat ik het lastig vond wat ik ermee aan moest. Toen heb ik het bij de teamleider gemeld. Die gaf aan dat het goed was om een gesprek te hebben met iemand van de kliniek, een soort coach om te kijken hoe en wat. De volgende dag ben ik gebeld vanuit het werk omdat die cliënt het gemeld had. Toen mocht ik niet meer op het werk komen en moest ik die donderdag op gesprek komen bij de manager van [naam 3] en de [naam instelling] . Dat heb ik toen ook gedaan. Ik heb ook uitgelegd dat het mij ook wel veel deed. Ik zat ik de knoop en dacht: “hoe kan dit?” Ik ben toen twee weken thuis geweest op non-actief en toen ben ik naar een andere groep overgeplaatst: naar groep 1. Ik zat eerst op 5. Ik heb toen met de coach van de kliniek meerdere gesprekken gehad. Uiteindelijk mocht ik ook terug naar die groep, [naam 1] . Ik heb toen uiteindelijk zelf besloten om niet meer terug te gaan, dus dat ik op 1 zou blijven. Ik merkte wel toen ik daar werkte dat ik naar [naam 1] trok, ook naar mijn collega’s en ook naar [slachtoffer] . Ik vond het fijn om met hen te kletsen. Ik wilde daar graag normale begeleider weer zijn. Ik ging daar geregeld heen. Toen op die avond ben ik ook naar die groep gegaan en heb ik met hem gekletst en ook met mijn collega’s. Ik heb hem toen gebeld met de telefoon van [naam 1] . Toen hebben we lange tijd zitten bellen. Toen is hij bij [naam 1] gekomen en toen hebben we gezoend. Ik heb toen gezegd dat hij weer moest gaan, want ik wist wel dat het niet goed was. Toen heb ik daarna weer gebeld en mijn eigen nummer gegeven. Toen hebben we afgesproken om na mijn dienst achter het terrein af te spreken. Ik ben daar naartoe gegaan met mijn auto en hij is daar naartoe gelopen. Daar hebben we een tijd in de auto zitten kletsen. Toen op een gegeven moment ook gezoend en hebben we aan elkaar gezeten en gefriemeld. Toen zag ik dat [naam man verdachte] belde, mijn man. Toen heb ik het vrij snel afgekapt, omdat ik het gevoel had van: dit kan niet. Toen ben ik naar huis gereden en heb ik wel nog even met [slachtoffer] gebeld en afgesproken dat we de volgende dag zouden bellen. Ik was aan het werk bij [naam 1] . Ik ging om 19.00 uur naar mijn collega bij [naam 1] . Ik ben daar een half uur geweest. Ik ging naar buiten en toen heb ik met [slachtoffer] gepraat. Het ging over alledaagse dingen. Hij was ook in behandeling voor therapie. Dat was ook over zijn seksuele drift die hij had. Daar heeft hij even benoemd dat hij daar naartoe was geweest en over wat er was voorgevallen. Hij benoemde toen ook weer dat er tussen ons meer gevoel was. U, verbalisant, vraagt mij wat ik wist op dat moment over zijn seksuele driften. Dat hij vaak seksuele behoeftes had. Dat hij geregeld porno wilde kijken en dat mocht hij niet. Dat hij daarvoor in therapie is gegaan. U, verbalisant, vraagt mij wat er op seksueel gebied is gebeurd in de auto. In eerste instantie hebben we zitten kletsen. Toen zijn we op de achterbank gaan zitten. Toen heb ik aan zijn geslachtsdeel gezeten en hij aan die van mij. Een beetje zitten voelen en friemelen. U, verbalisant, vraagt mij hoe dat heet. Rukken. U vraagt mij wat hij bij mij deed. Aan mijn borsten gezeten en hij zat in mijn broek. Het klopt dat [slachtoffer] mij heeft gevingerd. [slachtoffer] is licht verstandelijk gehandicapt of beperkt.
Verdachteheeft ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – als volgt verklaard:
Op [naam 1] was ik de persoonlijke begeleider van [slachtoffer] . Ik ben sociotherapeut. Het klopt dat [slachtoffer] en ik een gesprek hadden op zijn verzoek. Hij wilde praten en had iemand nodig waar hij goed mee kon praten. Hij vroeg aan de begeleiding of ik kon komen. Dat gesprek heeft plaatsgevonden. U, voorzitter, vraagt mij of dit gesprek kan worden gezien als behandeling. Hij had een moeilijk weekend thuis gehad. Ik probeerde hem te horen en advies te geven dat hij het zich niet zo moest aantrekken en aan zijn behandeling moest denken. U, voorzitter, vraagt mij of ik vond dat sprake was van een behandelrelatie toen de seksuele handelingen plaatsvonden. Op dat moment wel. Ik wist dat [slachtoffer] bij de [naam instelling] verbleef in het kader van TBS met voorwaarden vanwege een zedendelict.
Bewijsoverwegingen
De penis van [slachtoffer] in de mond nemen en/of pijpen
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte hem heeft gepijpt, terwijl verdachte dit heeft ontkend. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] als betrouwbaar is aan te merken en daarmee bruikbaar is als bewijsmiddel, ook voor dit onderdeel van de tenlastelegging. [slachtoffer] heeft de dag na het voorval meteen melding gemaakt van de seksuele handelingen tussen hem en verdachte bij de begeleiders en zijn moeder, en heeft daarbij consistent en gedetailleerd verklaard. De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan die verklaring van [slachtoffer] , en acht alle in de tenlastelegging genoemde seksuele handelingen, met inbegrip van het in de mond nemen van de penis van [slachtoffer] en het pijpen van [slachtoffer] , wettig en overtuigend bewezen. Het standpunt dat voor een bewezenverklaring van ieder gedachtestreepje afzonderlijk twee bewijsmiddelen zijn vereist, zoals door de raadsman ingenomen, vindt geen steun in het recht.
Zorgrelatie
De rechtbank stelt, in navolging van de Hoge Raad in zijn arrest van 30 maart 1999 (NJ 1999, 482), voorop dat met de strafbaarstelling in artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3°, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van “degene die, werkzaam in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, ontucht pleegt met iemand die zich als patiënt of cliënt aan zijn hulp of zorg heeft toevertrouwd” is beoogd ook strafrechtelijke bescherming te bieden tegen seksuele benadering van de zijde van de genoemde hulpverleners. Daarbij is uitgangspunt dat deze strafbaarstelling gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld, bestaat. Deze bepaling beschermt de patiënt of cliënt onder meer tegen misbruik van het psychisch overwicht dat de hulpverlener op hem heeft of van de afhankelijke positie van de patiënt of cliënt dan wel van het vertrouwen dat hij of zij van hem heeft gewonnen (vgl. HR 2 februari 2003, LJN AJ1188, NJ 2004/78). [6]
Naar het oordeel van de rechtbank bestond er op 25 maart 2024 een hulpverlenings- of zorgrelatie tussen verdachte en [slachtoffer] . [slachtoffer] is een cliënt bij de [naam 1] en verdachte was daar ten tijde van het onderhavige feit sociotherapeut. Bovendien is zij de persoonlijke begeleider van [slachtoffer] geweest. Weliswaar was verdachte op 25 maart 2024 niet meer bij [naam 1] , waar [slachtoffer] verbleef, werkzaam, maar op die dag hebben [slachtoffer] en verdachte op verzoek van [slachtoffer] een gesprek gehad omdat [slachtoffer] iemand nodig had met wie hij goed kon praten. Verdachte heeft daarover onder meer verklaard dat zij hem toen heeft proberen te horen en advies te geven en dat zij heeft gezegd dat hij aan zijn behandeling moest denken. Daarnaast heeft verdachte zelf verklaard dat zij vond dat er sprake was van een behandelrelatie toen de seksuele handelingen plaatsvonden. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de feitelijke relatie tussen verdachte en [slachtoffer] er een was van hulpverlener en cliënt zoals bedoeld in artikel 249, tweede lid, aanhef en onder 3°, Sr.
Rol van de zorgrelatie in de seksuele handelingen
In zijn arrest van 18 februari 1997 heeft de Hoge Raad overwogen dat uitgangspunt moet zijn dat de strafbaarstelling in art. 249, tweede lid onder 3°, Sr, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkenen een relatie als in deze wetsbepaling bedoeld bestaat, en dat in zodanig geval slechts dan geen sprake is van ‘ontucht plegen’, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest. [7]
In deze zaak acht de rechtbank de volgende omstandigheden van belang. Als sociotherapeut had verdachte psychisch overwicht op [slachtoffer] en kan er worden gesproken van een afhankelijkheidsrelatie, temeer nu verdachte wist dat [slachtoffer] zeer kwetsbaar was. Zij wist dat hij op grond van een TBS-maatregel met voorwaarden bij de [naam instelling] verbleef vanwege een zedendelict, vaak seksuele behoeftes had en daarvoor in therapie was gegaan. De moeder van [slachtoffer] heeft ook verklaard dat hij een hoog libido heeft, en je hem ‘hebt’ als je hem een ‘snoepje’ voorhoudt. Voorts neemt de rechtbank het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen [slachtoffer] (toen 22) en verdachte (toen 40) in aanmerking.
De afhankelijkheid van [slachtoffer] jegens verdachte als zijn hulpverlener blijkt ook uit de omstandigheid dat hij - kennelijk zonder enige bijbedoeling van seksuele aard - nadrukkelijk had gevraagd om een gesprek met haar te mogen hebben over zijn weekend. Deze omstandigheid kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden losgezien van [slachtoffer] bereidwillige houding ten opzichte van de daarop volgende, deels door de verdachte geïnitieerde seksuele handelingen.
Dat het verdachte is geweest die de seksuele handelingen deels heeft geïnitieerd, volgt uit de omstandigheid dat zij [slachtoffer] die avond kort na het gesprek heeft gebeld en hem heeft geïnstrueerd hoe hij ongezien naar [naam 1] , waar zij werkzaam was, kon komen. Nadat zij daar hadden gezoend, is het opnieuw verdachte geweest die wederom [slachtoffer] heeft gebeld om diezelfde avond nog na haar dienst achter het terrein in haar auto af te spreken.
Uit de verklaring van [slachtoffer] kan worden opgemaakt dat de (seksuele) gedragingen met instemming van beide partijen hebben plaatsgevonden. Dit is echter in het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden onvoldoende om uit te sluiten dat [slachtoffer] zijn wil niet in volle vrijheid heeft kunnen bepalen.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de zorgrelatie een rol heeft gespeeld bij de seksuele handelingen en dat daarbij [slachtoffer] afhankelijk is geweest van verdachte. Dat maakt dat de seksuele handelingen worden aangemerkt als ontucht.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vanuit haar rol als hulpverlener ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als cliënt aan verdachtes hulp en zorg had toevertrouwd, zodat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 25 maart 2024 te Oostrum, in de gemeente Venray, terwijl zij als sociotherapeut bij [naam 3] en/of De [naam instelling] te Oostrum werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- die [slachtoffer] te (tong)zoenen en
- de penis van die [slachtoffer] te betasten en in de mond te nemen en die [slachtoffer] af te trekken en te pijpen en
- haar, verdachtes, borsten door die [slachtoffer] te laten aanraken en/of betasten en
- haar, verdachtes, vagina en/of schaamlippen en clitoris door die [slachtoffer] te laten aanraken en/of betasten en zich door die [slachtoffer] te laten vingeren.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
werkzaam in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich als patiënt en/of cliënt aan haar hulp en zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een taakstraf op te leggen van 240 uren waarvan 120 uren voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie het opleggen van een beroepsverbod gevorderd voor een periode van vijf jaar voor het werken met kwetsbare personen binnen een (forensische) GGZ-instelling.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om verdachte bij een bewezenverklaring geen straf of maatregel op te leggen. Verdachte is al zwaar gestraft: zij is haar werk verloren, is een tijd werkloos geweest en heeft nu met pijn en moeite een nieuwe baan gevonden. Daarnaast heeft zij open kaart gespeeld naar zowel haar man als haar werkgevers en justitie. Zij heeft geen ‘echte’ slachtoffers veroorzaakt en niemand benadeeld. Zij beseft wat zij haarzelf en haar naasten heeft aangedaan.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft ontucht gepleegd met een jonge man die als cliënt aan haar zorg was toevertrouwd. Zij werkte als sociotherapeut bij de [naam instelling] waar [slachtoffer] verbleef in het kader van een TBS-maatregel met voorwaarden die hem was opgelegd voor een zedendelict. In januari 2024 was verdachte reeds naar een andere afdeling overgeplaatst omdat er gevoelens ontstonden tussen verdachte en [slachtoffer] . Nadat er op de bewuste dag in maart 2024 op verzoek van [slachtoffer] een gesprek had plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer] om over zijn thuissituatie te praten, heeft verdachte daarna telefonisch contact gezocht met [slachtoffer] en hem verzocht naar haar toe te komen. [slachtoffer] heeft daaraan gehoor gegeven en is naar haar afdeling gekomen, waarna zij hebben gezoend. En nog terwijl [slachtoffer] terugliep naar zijn eigen afdeling, heeft zij wederom [slachtoffer] gebeld en hebben zij de afspraak gemaakt om na haar dienst in haar auto af te spreken, waar de ontucht heeft plaatsgevonden.
Hoewel [slachtoffer] heeft ingestemd met de handelingen en daarin ook – naar eigen zeggen – initiatief heeft getoond, had verdachte zich van haar bijzondere verantwoordelijkheid bewust moeten zijn. In haar rol als hulpverlener had zij blijvend afstand moeten nemen van de kwetsbare [slachtoffer] zodra van gevoelens was gebleken. Zij heeft met haar handelen ernstig verzaakt in het naleven van de zorgplicht die zij uit hoofde van haar functie had en heeft misbruik gemaakt van haar psychisch en sociaal-maatschappelijk overwicht. Met haar handelen, dat voor verdachte lijkt te zijn ingegeven door een psychische en fysieke behoefte aan aandacht en bevestiging, is zij voorbijgegaan aan het belang van [slachtoffer] bij het respecteren van zijn lichamelijke en psychische integriteit, en heeft verdachte bovendien diens behandeltraject op ontoelaatbare wijze doorkruist.
Uit het strafblad d.d. 21 januari 2025 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het reclasseringsrapport van 7 februari 2025 vermeldt dat op de praktische leefgebieden nagenoeg geen problemen zijn. Verdachte lijkt echter niet te zien dat zij als sociotherapeut altijd een ongelijkwaardige positie heeft gehad ten opzichte van het slachtoffer. Dat verdachte ervan overtuigd is dat hun seksuele contact op basis van gelijkwaardigheid was, baart de reclassering zorgen. Zeker nu verdachte opnieuw werkzaam is binnen de geestelijke gezondheidszorg, met eenzelfde kwetsbare doelgroep, zij het niet binnen een forensisch kader. Verdachte is desgevraagd van mening dat dit een andere setting betreft, waardoor hier geen risico in gelegen zou zijn. De reclassering is een andere mening toegedaan, gelet op het eerder omschreven gebrek aan zelfinzicht voor wat betreft de ongelijkwaardige relatie tussen hulpverlener en cliënt. De reclassering acht de inzet van nadere reclasseringsinterventies noodzakelijk om de kans op recidive te beperken. Verdachte is in een vrijwillig kader reeds in beeld bij de praktijkondersteuner en is doorverwezen naar een psycholoog. De reclassering heeft echter de indruk dat dit ontoereikend zal zijn, en adviseert een forensische behandeling. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld en het risico op onttrekken aan voorwaarden als laag. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de meldplicht en ambulante behandeling als bijzondere voorwaarden. Voorts geeft zij in overweging mee om een beroepsverbod op te leggen waarbij verdachte 5 jaren niet mag werken met kwetsbare personen binnen een (forensische) GGZ-instelling.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij spijt heeft van haar handelen en dat zij zich realiseert dat zij beter had moeten weten. Zij heeft een nieuwe baan als ambulant hulpverlener en is met haar nieuwe werkgever elke week in gesprek wat betreft het behouden van afstand tot cliënten. Verder zal zij de relatietherapie met haar man weer oppakken als de strafzaak achter de rug is.
De rechtbank acht, alle relevante omstandigheden afwegende tegen de ernst van het bewezenverklaarde, een voorwaardelijke taakstraf passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat in de strafoplegging de nadruk moet komen te liggen op voorkoming van recidive en op hulpverlening. De rechtbank zal verdachte daarom een taakstraf van 80 uren voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren. Hieraan zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering in haar advies van 7 februari 2025 heeft geformuleerd en hierna in de beslissing zijn omschreven.
De rechtbank ziet, met de officier van justitie, verder aanleiding om verdachte een beroepsverbod, te weten de ontzegging van het recht om als sociaal therapeutisch medewerker, dan wel in een soortgelijke functie, in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg te werken, op te leggen voor de duur van vijf jaren. Zij zal deze maatregel echter geheel voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren, gelet op de gevolgen die het feit reeds voor haar heeft gehad en zodat verdachte haar huidige dienstbetrekking niet hoeft te verliezen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te ‘s-Hertogenbosch of op het telefoonnummer 088-804 1504. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
veroordeelde laat zich behandelen door een forensische zorgverlener, nader te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel als mogelijk na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • geeft opdracht aan de reclassering om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden genoemd onder a en b en de veroordeelde ten behoeve daarvan begeleidt;
  • waarbij als voorwaarden tevens gelden dat de veroordeelde:
meewerkt aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een geldig identiteitsbewijs ter inzage aanbiedt om de identiteit vast te stellen;
meewerkt aan reclasseringstoezicht, waaronder het meewerken aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • ontzetverdachte uit het
    recht tot de uitoefening van een beroepals sociaal therapeutisch medewerker, dan wel een soortgelijke functie, in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg, voor de duur van vijf jaar;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde voor het einde van een
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E.G. Peters, voorzitter, mr. K.G. Witteman en mr. L. Bastiaans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Taranto, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 februari 2025.
Buiten staat
Mr. Witteman is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 25 maart 2024 te Oostrum, in de gemeente Venray, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) terwijl zij (als sociotherapeut bij [naam 3] en/of De [naam instelling] te Oostrum) werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- die [slachtoffer] te (tong)zoenen en/of
- de penis van die [slachtoffer] te betasten en/of in de mond te nemen en/of die [slachtoffer] af te trekken en/of te pijpen en/of
- haar, verdachtes, borsten door die [slachtoffer] te laten aanraken en/of betasten en/of
- haar, verdachtes, vagina en/of schaamlippen en/of clitoris door die [slachtoffer] te laten aanraken en/of betasten en/of zich door die [slachtoffer] te laten vingeren.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2024050218, gesloten d.d. 15 augustus 2024, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 53.
2.Proces-verbaal van aangifte van [naam adjunct directeur] namens [slachtoffer] d.d. 3 april 2024, pagina 5-9.
3.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer [slachtoffer] d.d. 2 augustus 2024, pagina 26-32.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam moeder] d.d. 6 augustus 2024, pagina 21-24.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 15 augsustus 2024, pagina 44-53.
6.HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2630,
7.HR 18 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0645,