In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen Woningstichting Heemwonen en een gedaagde partij over de gebreken aan een huurwoning en de daaruit voortvloeiende huurprijsvermindering. De procedure is gestart door Woningstichting, die een verklaring voor recht vordert dat de door de gedaagde gestelde gebreken geen gebreken zijn in de zin van de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek. De gedaagde, die in het beschermingsbewind is, voert verweer en vordert in reconventie een verklaring voor recht dat er sprake is van gebreken en een huurprijsvermindering.
De feiten van de zaak zijn als volgt: er bestaat een huurovereenkomst tussen Woningstichting en de gedaagde met betrekking tot een woning in Kerkrade. De gedaagde heeft de Huurcommissie gevraagd om een tijdelijke huurprijsverlaging vanwege ernstige onderhoudsgebreken, waaronder vochtoverlast in de kelder. De Huurcommissie heeft geoordeeld dat er sprake is van gebreken, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd dat deze gebreken het huurgenot substantieel beïnvloeden.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Woningstichting in conventie toegewezen en de vorderingen van de gedaagde in reconventie afgewezen. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen. Het vonnis is uitgesproken op 26 februari 2025.