1.5.De Huurcommissie heeft in haar uitspraak opgenomen dat deze aan de huurder en de verhuurder is verzonden op 24 oktober 2019.
De vorderingen en het verweer
2. [eiser] vordert de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 895,83 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 november 2019. Verder vordert zij de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 162,59 vermeerderd met rente vanaf 29 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van de proceskosten en nakosten vermeerderd met rente.
3. Naast de vaststaande feiten legt [eiser] het volgende aan haar vordering ten grondslag. De uitspraak van de Huurcommissie is bindend tussen partijen omdat geen van hen deze op de voet van artikel 7:262 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) binnen acht weken aan de kantonrechter heeft voorgelegd. Hierdoor staat vast dat zij een bedrag van € 895,83 aan voorschot op de servicekosten onverschuldigd heeft betaald. Dit bedrag dient [gedaagde] aan haar te voldoen. Omdat [gedaagde] niet tot betaling is overgegaan, is hij ook de gevorderde rente verschuldigd. Verder rechtvaardigen de werkzaamheden die haar gemachtigde heeft verricht de gevorderde buitengerechtelijke kosten.
4. [gedaagde] weerspreekt de vordering van [eiser] stellende dat het niet redelijk is dat de uitspraak van de Huurcommissie partijen bindt omdat hij niet van de procedure op de hoogte was en evenmin de uitspraak heeft ontvangen. Hij heeft dan ook niet de mogelijkheid gehad zich te verweren. [gedaagde] voert aan dat [eiser] ook de kosten voor internet dient te betalen voor het jaar 2017.
5. [gedaagde] vordert de veroordeling van [eiser] tot betaling van € 1.537,81. Verder vordert hij [eiser] te veroordelen in een redelijke vergoeding voor genoten woongenot en de daarbij behorende kosten van gas, water en licht, een en ander met de veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure. Tot slot vordert [gedaagde] dat de kantonrechter het verhaal van zijn vordering in het buitenland mogelijk maakt dan wel de gemachtigde van [eiser] verantwoordelijk stelt voor betaling.
6. [eiser] betwist de vorderingen van [gedaagde] stellende dat hij haar niet eerder tot betaling heeft aangesproken. Verder stelt [eiser] dat zij alleen de gebruikersheffingen verschuldigd is en de afvalstoffenheffing en de zuiveringsheffing over de jaren 2015 en 2016 al heeft betaald.
7. Kern van het geschil is het antwoord op de vraag of de uitspraak van de Huurcommissie van 19 september 2019 partijen bindt.
8. Als de Huurcommissie een uitspraak doet, gaat de binding van partijen aan die uitspraak direct in. Als de huurder of de verhuurder door het uitbrengen van een dagvaarding binnen acht weken na de datum van verzending van de uitspraak door de huurcommissie bij de rechter een beslissing vordert over het punt waarover de huurcommissie om een uitspraak is verzocht, krijgt de uitspraak niet via de constructie van de fictieve wilsovereenstemming de status van een huurder en verhuurder bindend onderdeel van de huurovereenkomst. De binding aan de uitspraak vervalt in dat geval met terugwerkende kracht.
9. Vast staat dat noch de huurder noch de verhuurder binnen acht weken na verzending van de uitspraak van 19 september 2019 op 24 oktober 2019 een beslissing van de kantonrechter hierover heeft gevorderd. Dit betekent dan ook dat die uitspraak partijen in beginsel bindt.
10. [gedaagde] voert aan dat hij niet op de hoogte was van de procedure bij de Huurcommissie en evenmin een afschrift van de uitspraak heeft ontvangen. Hij betoogt daarom dat het niet redelijk is dat hij is gebonden aan de uitspraak omdat hij zich niet heeft kunnen verweren tegen de stellingen van [eiser].
11. De kantonrechter kan [gedaagde] in zijn verweer niet volgens. Wettelijke termijnen als de onderhavige opgenomen in artikel 7:262 BW zijn van openbare orde en moeten door de rechter ambtshalve worden toegepast. Daarbij is uitgangspunt dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid moet bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het indienen van een dagvaarding als bedoeld in artikel 7:262 BW eindigt en dat daar in beginsel strikt de hand aan moet worden gehouden. Op dit uitgangspunt kan slechts onder bijzondere omstandigheden een uitzondering worden gemaakt, zoals in het geval van zogenoemde apparaatsfouten.Naar het oordeel van de kantonrechter is de enkele stelling van [gedaagde] dat hij niet is opgeroepen en evenmin een afschrift van de uitspraak heeft ontvangen onvoldoende om te kunnen vaststellen dat er sprake is geweest van een dergelijke fout. [gedaagde] had (eventueel met stukken) dienen te onderbouwen dat er sprake is van een apparaatsfout. Dit klemt temeer omdat door de Huurcommissie in haar uitspraak is opgenomen dat er afrekeningen bij de verhuurder zijn opgevraagd, welke niet zijn verkregen, en een afschrift van de uitspraak aan zowel de huurder als de verhuurder is verzonden op 24 oktober 2019. Omdat [gedaagde] zijn standpunt niet nader heeft geconcretiseerd, wordt aan zijn verweer voorbij gegaan en komt de kantonrechter tot de slotsom dat de uitspraak van de Huurcommissie tussen partijen bindend is. Dit betekent dat de door [eiser] aan [gedaagde] verschuldigde servicekosten over het jaar 2017 niet ter beoordeling voorligt. De stellingen van [gedaagde] op dit punt worden daarom onbesproken gelaten.
12. Niet is weersproken dat [eiser] over het jaar 2017 aan voorschot voor servicekosten een bedrag van (€ 105,00 maal 12 maanden) € 1.260,00 heeft betaald. Zij was echter een bedrag van € 364,17 verschuldigd. Het verschil, € 895,83, zal dan ook worden toegewezen zoals is gevorderd. De over dit bedrag gevorderde rente zal eveneens, nu dit ook niet is weersproken, worden toegewezen als gevorderd.
13. Het gevorderde bedrag ter zake buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten daarvoor voorgeschreven tarief en zal worden toegewezen. De hierover gevorderde rente wordt ook toegewezen.
14. [gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, vermeerderd met nakosten en rente waarbij rekening wordt gehouden met de aan [eiser] verleende toevoeging.
15. [gedaagde] vordert in reconventie betaling van [eiser] van afvalstoffenheffing, zuiveringsheffing, verontreinigingsheffing, rioolheffing en watersysteemheffing over de jaren 2015 tot en met 2020. [eiser] heeft de vorderingen weersproken.
16. Belastingen en heffingen maken geen deel uit van de servicekosten. In het kader van de servicekostenafrekening kan daar daarom geen bedrag voor worden toegekend. De huurder is deze kosten, voor zover er sprake is gebruikersheffingen, wel verschuldigd aan de verhuurder. De afvalstoffenheffing, zuiveringsheffing en waterschapslasten zijn gebruikersheffingen. De kosten die de verhuurder in dat kader voor de huurder heeft voldaan, dient de huurder aan de verhuurder terug te betalen.
17. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan [gedaagde] enkel aanspraak maken op betaling van door hem voor [eiser] betaalde afvalstoffenheffing, zuiveringsheffing en waterschapslasten. [eiser] heeft gesteld dat zij de kosten voor afvalstoffenheffing en zuiveringsheffing over de jaren 2015 en 2016 aan [gedaagde] heeft betaald. [gedaagde] heeft dit als zodanig niet weersproken zodat daarvan zal worden uitgegaan.
18. Voorts voert [eiser] aan dat [gedaagde] haar nimmer heeft aangesproken deze kosten te betalen en dat de vordering rauwelijks is ingesteld en om die reden moet worden afgewezen. De kantonrechter verwerpt dit verweer. Wat ook zij van de vraag of [gedaagde] [eiser] ter zake deze kosten heeft aangeschreven, [eiser] is deze kosten aan hem verschuldigd en is in deze procedure in ieder geval tot betaling aangesproken. Dat [gedaagde], als dat al zo zou zijn, [eiser] voor het eerst in deze procedure tot betaling aanspreekt, maakt dan ook niet dat alleen al daarom de vordering afgewezen zou moeten worden.
19. [eiser] heeft de door [gedaagde] berekende bedragen niet weersproken zodat hiervan wordt uitgegaan. Dit houdt in dat [eiser] aan afvalstoffenheffing dient te voldoen € 340,70. Aan zuiveringsheffing dient zij te voldoen € 195,18 en aan waterschapslasten € 119,87. In totaal zal worden toegewezen € 655,75. Zoals in conventie al is overwogen, komen de kosten voor het gebruik van internet over het jaar 2017 niet voor toewijzing in aanmerking.
20. [gedaagde] heeft tot slot gevorderd dat de kantonrechter verhaal van zijn vordering in het buitenland mogelijk maakt. Hij heeft dit deel van zijn vordering evenwel niet onderbouwd. Evenmin is gebleken dat [eiser] niet tot betaling zal overgaan. Bij gebrek aan belang zal dit deel van de vordering daarom worden afgewezen. Vanzelfsprekend zal de gemachtigde van [eiser] niet worden veroordeeld tot betaling van hetgeen waartoe zij wordt veroordeeld. Hij is immers geen partij in dit geschil.
21. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. Omdat [gedaagde] in persoon procedeert en hij geen kosten heeft gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen, worden deze vastgesteld op nihil.