Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2025 in de zaak tussen
[naam onderbewindgestelde], uit [woonplaats] , (eiser)
de Burgemeester van de gemeente Venlo, de burgemeester
Inleiding
25 februari 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
ROE 21/2417 en ROE 21/3241 op 25 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de bewindvoerder en de gemachtigde van de burgemeester.
Beoordeling door de rechtbank
28 januari 2021 staat dat eiser zich op 20 december 2020 en op 14 januari 2021 vermoedelijk bezighield met het verhandelen van verdovende middelen in de gemeente Venlo. Volgens de burgemeester heeft eiser daarmee in strijd gehandeld met artikel 2:74 van de APV. De burgemeester heeft daarom bij brief van 4 februari 2021 aan eiser het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom uitgebracht. Eiser heeft hierop met een korte zienswijze op 17 februari 2021 gereageerd. Hij schrijft daarin – samengevat – dat hij niets met drugshandel te maken heeft gehad en dat hij onder bewind staat zodat betaling van een dwangsom van € 5.000,- onmogelijk is. Daarna heeft de burgemeester het primaire besluit genomen. Dit besluit houdt in dat eiser zich dient te onthouden van het handelen in strijd met artikel 2:74 van de APV (drugshandel op straat) op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding met een maximum van € 20.000,-. Dit besluit is door verzending per post aan eiser bekendgemaakt.
van rechtswegeeen betaalverplichting [1] . Het verbeuren van een dwangsom raakt eiser direct in zijn vermogensrechtelijke positie, zodat de last onder dwangsom onder het bewind valt. Dat eiser de dwangsom alleen verbeurt wanneer hij artikel 2:74 van de APV overtreedt, zodat er sprake is van een voorwaardelijke betaalverplichting, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Uit artikel 1:431, eerste lid, van het BW volgt namelijk dat het bewind ziet op goederen die eiser toebehoren of
zullen toebehoren. Daarmee is uitdrukkelijk geregeld dat het bewind ook ziet op toekomstige goederen. Gelet op het beschermingskarakter van onder meer artikel 1:431 van het BW ziet de rechtbank geen aanleiding om daarbij onderscheid te maken tussen absoluut toekomstige goederen (goederen die nog niet bestaan) en relatief toekomstige goederen (goederen die aan een ander of aan niemand toebehoren). Het is, gelet op het vastgestelde onvermogen bij eiser, bij uitstek aan de bewindvoerder om rechtsmiddelen in te (kunnen) stellen tegen onder meer de oplegging van de last en de hoogte van de dwangsom.
25 februari 2021 niet op de juiste wijze bekend gemaakt. Daarmee is de bezwaartermijn van zes weken ook niet op 26 februari 2021 aangevangen. Vast staat dat de bewindvoerder op enig moment bekend is geraakt met het primaire besluit. Hoewel door de bewindvoerder niet is gesteld op welke datum dat is geweest, heeft de bewindvoerder wel onweersproken gesteld dat het bezwaar kort na het bekend worden met de last onder dwangsom op
16 april 2021 is ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee aannemelijk dat het bezwaar binnen de bezwaartermijn en dus tijdig is ingediend. Dat betekent dat de burgemeester het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
12 december 2020 werd gezien dat er een personenauto stond geparkeerd met twee inzittenden erin (auto 1). Er kwam een andere personenauto aanrijden (auto 2), die stopte ter hoogte van auto 1. De bijrijder van auto 2 stapte uit en liep naar de bestuurder van auto 1. Door de bijrijder van auto 2 werd iets overgedragen aan de bestuurder van auto 1. Hierna liep de bijrijder terug naar auto 2, stapte in en het voertuig reed weg. Uit een controle bleek de bijrijder van auto 2 eiser te betreffen. Bij eiser werden geen verdovende middelen aangetroffen, maar wel € 200,- aan contanten in kleine coupures. De inzittenden van auto 1 zijn ook gecontroleerd en hebben afzonderlijk van elkaar verklaard dat zij zojuist verdovende middelen hadden gekocht van een persoon op het station. Bij de bijrijder van auto 1 werden ook drie gripzakjes hennep aangetroffen.
12 december 2020 de APV heeft overtreden. Hiermee is immers aannemelijk gemaakt dat eiser zich op de openbare weg begaf in de gemeente Venlo met het kennelijke doel om verdovende middelen te verhandelen. De enkele ontkenning van eiser dat hij niet in drugs heeft gehandeld, het feit dat er bij eiser geen drugs zijn aangetroffen en de stelling dat niet is vastgesteld dat de persoon van wie de drugs zijn gekocht eiser betreft, is onvoldoende om hieraan te twijfelen.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 181,- aan de bewindvoerder moet vergoeden;
- veroordeelt de burgmeester in de proceskosten van de bewindvoerder tot een bedrag van € 1.814,-.