ECLI:NL:RBLIM:2025:1628

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
ROE 24/2555
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op huurtoeslag en de terugvordering van toeslagen in verband met arbeidsongeschiktheidsuitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het beroep van eiser tegen de definitieve berekening van de huurtoeslag over 2021 beoordeeld. Eiser had een uitkering ontvangen uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering, waarvan een deel in één keer was uitgekeerd. De Belastingdienst Toeslagen had de huurtoeslag over 2021 vastgesteld op € 0,- en een bedrag van € 3.924,- teruggevorderd, inclusief rente. Eiser was van mening dat deze uitkering als bijzonder vermogen moest worden aangemerkt, wat niet het geval bleek te zijn volgens de rechtbank. De rechtbank oordeelde dat de uitkering niet onder de uitzonderingen viel die in de wet zijn opgenomen en dat de terugvordering van de huurtoeslag terecht was. De rechtbank concludeerde dat eiser geen recht had op huurtoeslag en dat de terugvordering correct was vastgesteld. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 21 februari 2025.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/2555.

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2025 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: L.A.W. v.d. Meer en D.H. Ooiberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de definitieve berekening van de huurtoeslag over 2021.
1.1.
Met een besluit van 10 januari 2024 heeft verweerder de huurtoeslag over 2021 definitief vastgesteld op € 0,- en een bedrag teruggevorderd van € 3.924,-
(inclusief € 225,- rente
). Met het bestreden besluit van 11 maart 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Wat is het oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Waar gaat de zaak over
3. Eiser heeft in 2019 een uitkering ontvangen uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering. Een deel van de uitkering betrof schadevergoeding voor advocaatkosten. De uitkering had periodiek moeten gebeuren in de vorm van inkomen in box 1over de periode 2014 tot en met maart 2020, maar is voor de terugliggende periode in één keer uitgekeerd en daardoor aangemerkt als vermogen in box 3. Eiser heeft verweerder daarom verzocht het vermogen aan te merken als bijzonder vermogen. Eiser is van mening dat het bestreden besluit onjuist is en in strijd met de redelijkheid en billijkheid en heeft verzocht de terugvordering te matigen.
In geschil is of verweerder terecht heeft bepaald dat eiser over 2021 geen recht heeft op huurtoeslag en € 3.924,- (inclusief € 225,- rente
)moet terugbetalen, omdat eisers vermogen te hoog is. Het vermogen (de rendementsgrondslag) zelf is niet in geschil. De rechtbank moet beoordelen of het klopt dat (het restant van) de uitkering (in 2019) uit de arbeidsongeschiktheidsverzekering (in 2021) wordt meegeteld bij het vermogen van eiser of dat verweerder een uitzondering had moeten maken en dat vermogen als bijzonder vermogen had moeten aanmerken.
Is de uitkering uit de arbeidsongeschiktheidsverzekering als bijzonder vermogen aan te merken?
4. Volgens de regels die gelden in deze zaak, beoordeelt verweerder of iemand recht heeft op toeslagen aan de hand van de financiële draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van een aanvrager van toeslagen. Voor bepaalde soorten vermogen (bezittingen en eenmalige uitkeringen) is in het kader van de billijkheid op die algemene regel een uitzondering gemaakt. [1] Dat vermogen wordt als bijzonder vermogen aangemerkt, wat betekent dat dit niet meetelt bij het vermogen van de aanvrager van toeslagen. Een uitkering uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering waarvan eiser (in 2019) een deel in één keer heeft ontvangen, valt hier niet onder. Hetzelfde geldt voor het deel van de uitkering dat ziet op schadevergoeding voor advocaatkosten. Dat betekent dat verweerder het vermogen van eiser terecht niet als bijzonder vermogen heeft aangemerkt.
Is de beoordeling van eisers recht op huurtoeslag juist?
5. Bij de vaststelling van de huurtoeslag moet verweerder gebruik maken van de gegevens zoals die bij de Inspecteur van de belastingdienst bekend zijn in verband met de inkomstenbelasting. [2] Als deze gegevens volgens eiser niet juist zijn, is het maken van bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting de aangewezen weg. Als dit bezwaar zou leiden tot een wijziging, bijvoorbeeld als het bedrag zou kunnen worden gespreid over meerdere jaren, herziet verweerder dit. [3] De rechtbank is ter zitting gebleken dat eiser hierover (nog) geen stappen heeft ondernomen.
Er wordt geen huurtoeslag toegekend als de rendementsgrondslag aan het begin van het berekeningsjaar 2021 meer bedraagt dan € 31.340,-. [4] In geval van eiser is sprake van een rendementsgrondslag van
51.281,-. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen recht heeft op huurtoeslag en de verstrekte huurtoeslag moet terugbetalen.
Zijn er bijzondere omstandigheden om de terugvordering zorgtoeslag te matigen?
6. Als hoofdregel geldt dat het volledige bedrag aan toeslag dat te veel is betaald wordt teruggevorderd. [5] Verweerder moet bij het besluit tot terugvordering de betrokken belangen afwegen. [6] Voor zover de nadelige gevolgen van een volledige terugvordering onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, kan verweerder een lager bedrag terugvorderen. [7] De staatssecretaris van Financiën heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen [8]
(Verzamelbesluit) beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. Volgens dat beleid kunnen alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering. Als dergelijke omstandigheden zich voordoen en de gehele terugvordering onevenredig is, kan terugvordering achterwege blijven of het bedrag worden gematigd. [9] Het overschrijden van de vermogensgrens is expliciet in het Verzamelbesluit Toeslagen genoemd als omstandigheid die niet is aan te merken als een bijzondere omstandigheid die ertoe kan leiden om van terugvordering af te zien of deze te matigen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het recht op huurtoeslag over het jaar 2021 correct heeft vastgesteld. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 21 februari 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage:
Wet op de huurtoeslag (Wht)
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
(…)
Artikel 7
1. Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
2. Ten aanzien van een bepaalde woning kan slechts aan één huurder een huurtoeslag worden toegekend.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 7. Draagkracht
(Geldend van 01-01-2021 t/m 31-12-2021)
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
2. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt mede het toetsingsinkomen van de medebewoners in aanmerking genomen.
3. Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van de belanghebbende aan het begin van het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 31.340, dan wel meer zou bedragen dan dit bedrag indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling, bedoeld in artikel 5.13 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Indien de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming indien de belanghebbende en zijn partner aan het begin van het berekeningsjaar een gezamenlijke rendementsgrondslag als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 hebben van meer dan € 62.680. Artikel 10.1, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van overeenkomstige toepassing op de bedragen, genoemd in dit lid.
(…)
Artikel 8. Toetsingsinkomen
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
(…)
Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsregeling)
Artikel 9. Hardheidsclausule Geldig 1.1.2021 t/m 31.12.2021
1. Op verzoek van de belanghebbende blijft artikel 7, derde en vierde lid, van de wet buiten toepassing indien wel aanspraak op een tegemoetkoming zou bestaan indien ten aanzien van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zou worden verminderd met:
a. bezittingen die zijn opgekomen:
1°. van de zijde van een pleegkind;
2°. van de zijde van een minderjarig kind en waarover zowel de belanghebbende, diens partner, een eventuele medebewoner, alsook het kind niet kan beschikken;
b. een bedrag ter grootte van de navolgende eenmalige uitkeringen die in het berekeningsjaar of in enig eerder jaar zijn ontvangen:
1°. immateriële schadevergoedingen;
2°. schadevergoedingen die door de overheid, het Nederlandse Rode Kruis, of fabrikanten van farmaceutische producten zijn betaald aan hemofiliepatiënten die met het aids-virus zijn besmet;
3°. vergoedingen ingevolge de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (Stcrt. 2000, 16), die zijn uitgekeerd aan de slachtoffers zelf;
4°. uitkeringen van de Stichting Maror-gelden Overheid, opgericht op 1 december 2000, gevestigd te Amsterdam;
5°. uitkeringen van de Stichting Het Gebaar, opgericht op 19 november 2001, gevestigd te ’s-Gravenhage;
6°. uitkeringen van de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma, opgericht op 3 november 2000, gevestigd te Tilburg;
7°. uitkeringen van de Stichting Joods Humanitair Fonds, opgericht op 31 januari 2002, gevestigd te ’s-Gravenhage;
8°. uitkeringen van de Stichting Individuele Maror Gelden, opgericht op 1 december 2000, gevestigd te Amsterdam;
9°. uitkeringen van de Stichting Individuele Verzekeringsaanspraken Sjoa, opgericht op 22 november 1999, gevestigd te ’s-Gravenhage;
10°. uitkeringen van de Stichting Individuele Bankaanspraken Sjoa, opgericht op 11 maart 2002, gevestigd te ’s-Gravenhage;
11°. uitkeringen van de Stichting Individuele Effectenaanspraken Sjoa, opgericht op 22 november 1999, gevestigd te ’s-Gravenhage;
12°. uitkeringen uit het DES-Fonds die zijn verstrekt aan slachtoffers van het gebruik van DES-preparaten;
13°. tegemoetkomingen op grond van de Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit nieuwjaarsbrand Volendam (Stcrt. 2003, 42) en bijdragen op grond van de Regeling tegemoetkoming in kosten nieuwjaarsbrand Volendam II (Stcrt. 2004, 188), uitgekeerd aan de getroffenen zelf;
14°. vergoedingen op grond van de compensatieregeling van de Rooms-Katholieke Kerk Nederland voor slachtoffers van seksueel misbruik;
15°. bijzondere uitkeringen van het Ministerie van Defensie op grond van artikel 21a van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen of op grond van artikel 21a van het Besluit bijzondere militaire pensioenen;
16°. uitkeringen op grond van de Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen of op grond van de civiele regeling die de Staat voor deze groep van slachtoffers heeft opgesteld;
17°. uitkeringen van een voorschot op een persoonsgebonden budget als bedoeld in paragraaf 2.6 van de Regeling subsidies AWBZ, die betrekking hebben op een in het kalenderjaar 2012 of in het kalenderjaar 2013 gelegen subsidieperiode voor zover deze zijn gedaan vóór 1 januari van het betreffende kalenderjaar;
18°. uitkeringen op grond van de Uitkeringsregeling Backpay.
2. Het eerste lid, onderdeel b, onder 4° tot en met 11°, is eveneens van toepassing ingeval de genoemde uitkeringen zijn verstrekt aan nabestaanden van de gerechtigden.
3. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.
4. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan, met overeenkomstige toepassing van het tweede en derde lid, eveneens worden gedaan met betrekking tot het buiten toepassing laten van artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget indien de belanghebbende wel aanspraak op zorgtoeslag, onderscheidenlijk kindgebonden budget, zou hebben indien de rendementsgrondslag, bedoeld in artikel 5.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zou worden verminderd met de bezittingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, of de eenmalige uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.
Wet inkomstenbelasting 2001
Artikel 5.3. Rendementsgrondslag
1. De rendementsgrondslag is de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden.

Voetnoten

1.Deze uitzondering staat in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2, van de Uitvoeringsregeling Awir.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1729.
3.Op grond van artikel 20, eerste lid, van de Awir.
4.Artikel 7, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (Wht).
5.Artikel 26, eerste lid, van de Awir.
6.Artikel 3:4, eerste lid, van de Awb.
7.Artikel 26, tweede lid, van de Awir.
8.Besluit van 1 juli 2022 (nr. 2022-21478), gepubliceerd in de Staatscourant op 8 juli 2022
9.Artikel 26, eerst lid, van de Awir.