ECLI:NL:RBLIM:2025:12028

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
5 december 2025
Zaaknummer
11511964 \ CV EXPL 25-618
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en proceskosten door Lexquire LLP tegen RD Benelux B.V. en anderen

In deze zaak heeft Lexquire LLP, een advocatenkantoor, RD Benelux B.V. en twee andere vennootschappen aangeklaagd voor het betalen van openstaande facturen die voortvloeien uit juridische werkzaamheden die Lexquire voor hen heeft verricht. De procedure begon met een dagvaarding en omvatte verschillende schriftelijke en mondelinge stukken, waaronder pleitnota's van beide partijen. Lexquire vorderde betaling van in totaal € 16.956,17 van RD Benelux B.V., € 1.285,00 van RD Systems Limburg B.V., en € 12.822,32 van RDB Holding B.V., alsook buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De gedaagde partijen voerden verweer, onder andere door te stellen dat Lexquire ondeugdelijk werk had verricht, maar konden dit niet substantieel onderbouwen. De kantonrechter oordeelde dat Lexquire recht had op de gevorderde bedragen, omdat de werkzaamheden waren verricht en de gedaagden geen voldoende verweer hadden gevoerd. De kantonrechter wees de vorderingen van Lexquire toe en veroordeelde RD Benelux c.s. tot betaling van de hoofdsommen, de proceskosten en de wettelijke rente. Het vonnis werd uitgesproken op 3 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11511964 \ CV EXPL 25-618
Vonnis van 3 december 2025 - bij vervroeging
in de zaak van
LEXQUIRE LLP,
te Maastricht-Airport, gemeente Beek,
eisende partij,
hierna te noemen: Lexquire,
gemachtigde: mr. S. Senden,
tegen

1.RD BENELUX B.V.,

te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
2.
RD SYSTEMS LIMBURG B.V.,
te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
3.
RDB HOLDING B.V.,
te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: RD Benelux c.s.,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord
- het bericht van 24 oktober 2025 met een productie van RD Benelux c.s.
- het bericht van 27 oktober 2025 met een productie van Lexquire
- de mondelinge behandeling van 14 november 2025, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt en waarbij beide partijen pleitnota’s overgelegd hebben.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
RD Benelux B.V. en RD Systems Limburg B.V. zijn ondernemingen die zijn gespecialiseerd in het bouwen van houten woningen waarbij houtskeletbouw wordt toegepast. RDB Holding B.V. is de moedermaatschappij van deze twee B.V. ’s.
2.2.
Lexquire voert een advocatenkantoor. Zij heeft in opdracht van RD Benelux c.s. juridische werkzaamheden verricht, waarbij zij onder meer juridisch advies heeft verstrekt en waarbij zij RD Benelux c.s. heeft bijgestaan in diverse juridische procedures. Lexquire heeft voor die werkzaamheden regelmatig tussentijdse facturen aan RD Benelux c.s. gezonden. Op enig moment is RD Benelux c.s. gestopt met betaling van deze facturen.
2.3.
Op 22 augustus 2024 heeft op het kantoor van Lexquire een bespreking plaatsgevonden tussen enerzijds [naam 1] en [naam 2] namens Lexquire en anderzijds [naam gemachtigde] namens RD Benelux c.s. Onderwerp van deze bespreking was de betalingsachterstand die Benelux c.s. had laten ontstaan. Tijdens die bespreking heeft [naam gemachtigde] geklaagd over de hoogte van het honorarium dat Lexquire in rekening bracht.
2.4.
Bij brief van 12 september 2024 heeft Lexquire RD Benelux c.s. gesommeerd om binnen veertien dagen de openstaande facturen te betalen ten bedrage van:
  • € 16.956,17 voor rekening van RD Benelux B.V.;
  • € 1.285,00 voor rekening van RD Systems Limburg B.V.;
  • € 12.822,32 voor rekening van RDB Holding B.V.
2.5.
RD Benelux c.s. heeft daarna niet betaald aan Lexquire.

3.Het geschil

3.1.
Lexquire vordert:
1. RD Benelux B.V. te veroordelen tot betaling van:
€ 16.956,17, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum
van iedere afzonderlijke factuur, tot de dag van betaling;
€ 2.543,43 aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling;
2. RD Systems Limburg B.V. te veroordelen tot betaling van:
€ 1.285,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van iedere afzonderlijke factuur, tot de dag van betaling,
€ 192,75 aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling
3. RDB Holding B.V. te veroordelen tot betaling van:
€ 12.822,32, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum
van iedere afzonderlijke factuur, tot de dag van betaling;
€ 1.923,35 aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling;
4. RD Benelux c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
RD Benelux c.s. voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter overweegt ambtshalve dat zij absoluut bevoegd is in deze zaak. Het totaal van de vorderingen overschrijdt weliswaar het bedrag van € 25.000,00, maar bepalend is dat per gedaagde partij de vordering van Lexquire dit bedrag niet overschrijdt.
Verder overweegt de kantonrechter ambtshalve dat er geen rechtsregel is die Lexquire verbiedt om in één dagvaarding de afzonderlijke, met elkaar samenhangende vorderingen in te stellen tegen de drie gedaagde partijen die onderdeel uitmaken van één groep van ondernemingen.
4.2.
Niet in geschil is (en dus staat vast) dat Lexquire op grond van overeenkomsten van opdracht die met RD Benelux c.s. zijn gesloten, juridische werkzaamheden heeft verricht voor RD Benelux c.s.
4.3.
Lexquire heeft met stukken onderbouwd welke werkzaamheden zij in rekening heeft gebracht aan RD Benelux c.s. Hiertegen heeft RD Benelux c.s. geen concreet verweer gevoerd. Daarmee staat vast dat die werkzaamheden zijn verricht en dat de aan Benelux c.s. gefactureerde bedragen op dat werk gebaseerd zijn.
4.4.
Lexquire heeft aangevoerd dat zij voor de werkzaamheden die zij verricht heeft het overeengekomen tarief heeft gehanteerd en dat zij daar in bepaalde facturen in het voordeel van RD Benelux c.s. van is afgeweken. Ook heeft zij aangevoerd dat zij in totaal voor een bedrag van € 10.000,00 uit coulance heeft gecrediteerd. Tegen dit betoog heeft RD Benelux c.s. niets concreets aangevoerd. Hieruit volgt dat vast staat dat het tarief dat Lexquire aan de facturen ten grondslag heeft gelegd, niet hoger is dan het tussen partijen overeengekomen tarief.
4.5.
Op grond van bovenstaande overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat RD Benelux c.s. in beginsel aan Lexquire de in hoofdsom gevorderde bedragen verschuldigd is.
4.6.
Het verweer van RD Benelux c.s. komt er in de kern op neer dat Lexquire ondeugdelijk werk verricht heeft. RD Benelux c.s. is daarom van mening dat zij de gefactureerde bedragen niet hoeft te betalen. Ook stelt zij in haar bericht dat op 24 oktober 2025 ter griffie ontvangen is dat zij schade geleden heeft. Ter onderbouwing van haar verweer heeft zij aan haar bericht als productie 1 een 342 pagina’s tellend concept van een klacht gevoegd, welke klacht zij stelt te zullen gaan indienen bij de Nederlandse orde van advocaten. Verder stelt RD Benelux c.s. in het bericht van 24 oktober 2025 dat zij een eis in reconventie indient.
4.7.
In reactie op het verweer van RD Benelux c.s. heeft Lexquire aangevoerd dat het bericht met de (concept)klacht in strijd met de goede procesorde is ingediend. Dit standpunt verwerpt de kantonrechter. Het bericht bevat weliswaar een zeer omvangrijke productie maar is volgens het toepasselijke procesreglement tijdig door RD Benelux c.s. ingediend.
4.8.
De kantonrechter stelt verder vast dat RD Benelux c.s. geen conclusie van eis in reconventie heeft ingediend. Weliswaar maakt RD Benelux c.s. in het door haar ingediende stuk daar wel melding van, maar wat RD Benelux c.s. dan vordert, valt daar niet in te lezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam gemachtigde] namens RD Benelux c.s. bovendien desgevraagd verklaard dat hij, behalve zijn klacht, niets heeft ingediend. Ten overvloede overweegt de kantonrechter op dit punt nog dat in art. 137 Rv is bepaald dat een eis in reconventie “dadelijk bij antwoord” moet worden ingesteld. Dat heeft RD Benelux c.s. niet gedaan.
4.9.
Inhoudelijk treft het verweer van RD Benelux c.s. tegen de gevorderde hoofdsommen geen doel op grond van de volgende overwegingen.
4.9.1.
Vast staat dat RD Benelux c.s. op grond van de overeenkomsten van opdrachten de en het op grond daarvan door Lexquire verrichte werk, de gevorderde bedragen aan hoofdsommen verschuldigd is. RD Benelux c.s. heeft daar immers geen inhoudelijk verweer op gevoerd (zie hiervoor de rechtsoverwegingen 4.2. tot en met 4.5.)
4.9.2.
RD Benelux c.s. stelt dat Lexquire ondeugdelijk werk verricht heeft. Zij heeft dit zeer uitgebreid toegelicht, maar desondanks heeft de kantonrechter niet vast kunnen stellen dat die stelling juist is. Het betoog van RD Benelux c.s. is namelijk veel te algemeen geformuleerd. Zij stelt dat Lexquire geen enkele gerechtelijke procedure voor haar heeft gewonnen en dat dit komt door fouten van Lexquire. Het had echter op haar weg gelegen om op zijn minst van één van die procedures de onderliggende stukken over te leggen en aan te wijzen waar Lexquire volgens haar in die procedure de fout in gegaan is. Die onderbouwing heeft RD Benelux c.s. niet gegeven. De kantonrechter is het dan ook eens met het standpunt van Lexquire dat het te onduidelijk is waar zij zich tegen dient te verweren. De conclusie is daarom dat RD Benelux c.s. niet heeft voldaan aan haar stelplicht en dat dus niet is komen vast te staan dat Lexquire is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer overeenkomsten van opdracht.
4.9.3.
Zelfs als wel zou komen vast te staan dat Lexquire ondeugdelijk werk verricht heeft, dan nog doet dit op zichzelf niets af aan de verplichting van RD Benelux c.s. tot betaling van de gevorderde hoofdsommen. De verschuldigdheid daarvan vloeit immers voort uit de tussen partijen overeengekomen overeenkomsten van opdracht. Het enkele (gestelde maar niet vaststaande) feit dat Lexquire is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomsten van opdracht, maakt namelijk nog niet dat RD Benelux c.s. haar verbintenis tot betaling van het overeengekomen bedrag niet hoeft na te komen. Dat kan anders zijn wanneer RD Benelux c.s. bijvoorbeeld een beroep op een opschortingsrecht doet. In het verweer van RD Benelux c.s. kan de kantonrechter echter geen opschortingsverweer ontwaren. Evenmin kan de kantonrechter in het verweer van RD Benelux B.V. een andere juridische grondslag ontdekken voor het standpunt van RD Benelux c.s. dat zij de gefactureerde hoofdsommen niet hoeft te betalen aan Lexquire.
4.10.
Omdat alleen al op grond van bovenstaande overwegingen het verweer van RD Benelux c.s. niet slaagt, zal de kantonrechter de overige argumenten die Lexquire in haar pleitnota heeft opgeworpen tegen het verweer van RD Benelux c.s. onbesproken laten.
4.11.
De conclusie is dat de in de onderdelen 1a, 2a en 3a (zie 3.1) gevorderde hoofdsommen zullen worden toegewezen. Tegen de daarover gevorderde wettelijke handelsrente heeft RD Benelux c.s. geen verweer gevoerd. Ook dat deel van de vordering van Lexquire zal worden toegewezen.
4.12.
De buitengerechtelijke kosten (15% van de hoofdsommen) vordert Lexquire op grond van artikel 11 van haar algemene voorwaarden. Dit onderdeel van haar vordering, waartegen RD Benelux c.s. evenmin afzonderlijk verweer gevoerd heeft, zal eveneens worden toegewezen. Ook de over deze kosten gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding (17 januari 2025) tot de dag van betaling, zal worden toegewezen.
4.13.
RD Benelux c.s. is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Lexquire worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
128,25
- griffierecht
1.461,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543,00)
Totaal
2.675,25
4.14.
In dit vonnis wordt geen afzonderlijke beslissing genomen over de gevorderde nakosten. Een kostenveroordeling levert immers ook een executoriale titel op voor de nakosten. De kantonrechter verwijst in dat verband naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:853).
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.16.
De veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt RD Benelux B.V. om aan Lexquire te betalen:
a. een bedrag van € 16.956,17, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
b. een bedrag van € 2.543,43, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW, vanaf 17 januari 2025 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt RD Systems Limburg B.V. om aan Lexquire te betalen:
a. een bedrag van € 1.285,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
b. een bedrag van € 192,75, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW, vanaf 17 januari 2025 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt RDB Holding B.V. om aan Lexquire te betalen:
a. een bedrag van € 12.822,32, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, vanaf de respectieve vervaldata van de onderliggende facturen, tot de dag van volledige betaling,
b. een bedrag van € 1.923,35, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW, vanaf 17 januari 2025 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt RD Benelux c.s. hoofdelijk in de proceskosten van € 2.675,25, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als RD Benelux c.s. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt RD Benelux c.s. hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst voor zover nodig het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2025.
RW