13.1.De ruimtelijke onderbouwing dient te voldoen aan de eisen die daaraan in artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) waren gesteld. In artikel 5.21 van het Bor is geregeld aan welke kaders de gevolgen van een activiteit voor Natura 2000 en voor handelingen met gevolgen voor vogels, dieren en planten van beschermde soorten van Europees belang en van dieren en planten van overige beschermde soorten moeten worden getoetst indien sprake is van aanhaken.
14. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dienen de gevolgen van een project mede te worden beoordeeld met inachtneming van de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Belanghebbenden hebben de nadelige gevolgen van een bouwplan te aanvaarden, voor zover komt vast te staan, dat op grond van het bestemmingsplan zonder af te wijken hiervan, een bouwplan zou kunnen worden gerealiseerd met dezelfde voor belanghebbenden nadelige gevolgen. De planregels kunnen immers niet meer ter discussie staan. Relevant is in hoeverre belanghebbenden door de afwijking worden benadeeld (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 21 oktober 2015, ECLI:NL:2015:3222 en 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2690). 15. De beslissing om al dan niet omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het college. De bestuursrechter dient zich bij de toetsing van een dergelijk besluit te beperken tot de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen komen tot zijn besluit om omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen.
Aanhaakverplichting/verklaring van geen bedenkingen.
16. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat niet de juiste procedure is gevolgd omdat de omgevingsvergunning niet kon worden verleend omdat er geen nieuwe aanvraag voor een natuurtoestemming is ingediend en verleend, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
17. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat van verplicht aanhaken van Natura 2000-activiteiten en flora- en fauna-activiteiten geen sprake is. De Wet natuurbescherming (Wnb) biedt ruimte voor deze handelwijze, nu die wet geen verplichting bevat om een aanvraag voor een gebiedsbeschermingsvergunning of soortenbeschermingsontheffing op grond van deze wet aan te haken bij een, reeds in voorbereiding zijnde, omgevingsvergunning. Op grond van de jurisprudentie van de Afdeling is ook het ontkoppelen van een natuurtoestemming van de omgevingsvergunning tijdens de procedure mogelijk. Vanaf dat moment heeft de aanvraag dus geen betrekking meer op een activiteit als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb. Voor bedoelde activiteiten kan, indien dat is vereist, een aparte vergunning of ontheffing worden aangevraagd. Dat is een keuze van de aanvrager. Verder hebben verweerder en vergunninghouder terecht gewezen op rechtsoverweging 25.1 van de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024, waarin de Afdeling heeft overwogen dat voor lopende procedures geen verplichting ontstaat om de natuuractiviteit alsnog te laten aanhaken bij de verleende omgevingsvergunning. Verder heeft de Afdeling overwogen dat de beoordeling van de aanhaakplicht ten tijde van de aanvraag voor de Wabo-omgevingsvergunning los staat van de vraag of de initiatiefnemer voor zijn voorgenomen project alsnog een natuurvergunning nodig heeft. Dat dient de initiatiefnemer op basis van het kader voor de beoordeling van de natuurvergunningplicht zoals in de uitspraak is uiteengezet, te bezien. Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat zich geen strijdigheid met artikel 2.27 van de Wabo voordoet. De beroepsgrond dat Meru niet de juiste procedure heeft gevolgd, slaagt daarom niet. De vraag of het relativiteitsvereiste aan een vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou staan, hoeft daarom niet te worden beantwoord.
Ruimtelijke onderbouwing/uitvoerbaarheid in verband met natuurtoets.
18. Voor zover eiseres betoogt dat de omgevingsvergunning niet kon worden verleend omdat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
19. De vraag of voor het project een natuurvergunning (thans: omgevingsvergunning voor een Natura 2000- activiteit) kan worden verleend, dient niet in deze procedure maar in een procedure over die vergunning te worden beoordeeld. Dit doet er niet aan af dat verweerder geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan had mogen verlenen indien en voor zover verweerder op voorhand in redelijkheid had moeten onderkennen dat de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg stond. Op basis van de destijds geldende jurisprudentieis in de ruimtelijke onderbouwing onderbouwd aangegeven dat geen natuurvergunning was vereist. Eiseres heeft niet aangevoerd dat die toets niet in overeenstemming met de destijds geldende jurisprudentie is uitgevoerd of dat daarbij onjuiste gegevens/uitgangspunten zijn gehanteerd. Naar aanleiding van de hiervoor vermelde uitspraak van de Afdeling van 18 december 2024, heeft [naam] in haar brief van 24 januari 2025 met de daarbij gevoegde bijlagen, uiteengezet dat op 23 december 2020 een aanvraag natuurvergunning op grond van de Wnb is ingediend, waar het onderdeel ‘realiseren van de tentoonstellingstoren’ onderdeel van uitmaakt. Gelet op voormelde uitspraak wordt die aanvraag aangevuld om aan de door de Afdeling geformuleerde criteria te voldoen. In de brief is onderbouwd aangegeven dat voor het project een natuurvergunning kan worden verleend. Gelet op deze nadere onderbouwing ziet de voorzieningenrechter in hetgeen door eiseres is aangevoerd, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de Wnb op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het project in de weg staat. De beroepsgrond slaagt daarom niet. De vraag of het relativiteitsvereiste aan een vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou staan, hoeft daarom niet te worden beantwoord. Zoals met vergunninghouder op zitting is besproken, bouwt hij op eigen risico mocht achteraf blijken dat de vereiste natuurvergunning niet kan worden verleend.
Ruimtelijke onderbouwing/inpasbaarheid in de omgeving.
20. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat een dergelijk gebouw niet past in de omgeving en dat dit in strijd is met redelijke eisen van welstand, overweegt de voorzieningenrechter dat voor zover wordt betoogd dat een welstandsrapport/advies ontbreekt, de beroepsgrond faalt. Het is onbetwist een welstandsvrij gebied en dan gelden geen redelijke eisen van welstand. Dat is dus geen verplichte toets en kan geen grond opleveren om de omgevingsvergunning te weigeren. Verweerder moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat een dergelijk hoog bouwwerk ernstig afbreuk doet aan de natuurbelevenis van de Meinweg en dat eiseres het onwenselijk vindt dat een dergelijke hoge toren onderdeel gaat uitmaken van het landschap van nationaal park de [adres] , overweegt de voorzieningenrechter dat in de ruimtelijke onderbouwing onder 2.2 expliciet is ingegaan op de ruimtelijke inpasbaarheid van de voorgestane toren. De effecten op de omgeving, waaronder het zicht op de toren vanuit de omgeving zijn in kaart gebracht en afgewogen. Daarvoor is onder meer verwezen naar bijlage 4 (foto’s op verschillende hoogtes en richtingen) en 8 (zichteffecten vanuit de omgeving 3D-onderzoek). In hetgeen eiseres aanvoert, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat die onderzoeken onjuist of onvolledig zijn of dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen om de omgevingsvergunning te verlenen. Nu deze beroepsgronden naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet slagen, hoeft de vraag of het relativiteitsvereiste aan een vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou staan, niet te worden beantwoord.
Strijd met gemeentelijk beleid.
21. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat de bouw en het gebruik van een expositietoren niet past in het gemeentelijk toeristisch beleid, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder terecht erop heeft gewezen dat een toren met een beperktere hoogte rechtstreeks planologisch is toegestaan. Verder is de expositietoren zowel in ‘de Gebiedsvisie Belevingspark Meinweg’ uit 2020 en het ‘Uitvoeringsprogramma Omgevingsvisie Roerdalen 2050’ opgenomen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het onderhavige project in strijd is met het gemeentelijk beleid en de omgevingsvergunning om die reden niet kon worden verleend. De beroepsgrond slaagt niet en de vraag of het relativiteitsvereiste aan een vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou staan, hoeft daarom niet te worden beantwoord.
Onaanvaardbare druk op gebied door realiseren hogere toren.
22. Ten aanzien van het effect van de toegestane grotere omvang qua oppervlakte en hoogte van de toren op de druk op het gebied door extra bezoekers en extra verkeer, heeft verweerder terecht gewezen op de voorschriften die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden. Het maximaal toegestane aantal bezoekers is afgestemd op de capaciteit van de eerder vergunde toren van 35 meter. De bouw en het gebruik daarvan zijn rechtens toegestaan. Eiseres heeft niet gesteld, laat staan onderbouwd dat het maximaal toegestane aantal bezoekers niet overeenkomt met de eerdere vergunning en dat de omgevingsvergunning voor de onderhavige toren om die reden nu had moeten worden geweigerd. De beroepsgrond slaagt niet en de vraag of het relativiteitsvereiste aan een vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou staan, hoeft daarom niet te worden beantwoord.
Ontsluiting terrein voldoet niet.
23. Naar aanleiding van het betoog van eiseres dat de bestaande ontsluitingsweg niet is berekend op de aantallen bezoekers en extra verkeer en daardoor, verkeersonveilige situaties kunnen ontstaan, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Gezien haar statutaire doelstelling kan eiseres evident niet opkomen voor het belang van een goede verkeersafwikkeling/verkeersveiligheid. Onder 4.5 van de ruimtelijke onderbouwing is de verkeerssituatie beschreven en is verwezen naar de als bijlage 9 bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegde ‘Verkeerstoets ontwikkeling MERU te Vlodrop’ van 6 april 2023, opgesteld door bureau Kragten. Daarin is onder meer geconcludeerd dat de Boslaan en Station in hun huidige vormgeving voldoende capaciteit hebben om de toekomstige verkeersintensiteit af te wikkelen en dat er geen aanleiding bestaat om op dat wegvak maatregelen te treffen. Eiseres heeft niet onderbouwd dat het rapport Kragten onjuistheden bevat of onvolledig is zodat verweerder bij zijn besluitvorming daar niet op mocht afgaan. Gezien de conclusies van dat rapport, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de verkeerssituatie na realisering van het project niet aan verlening van een omgevingsvergunning in de weg stond. De beroepsgrond slaagt niet.
Verplaatsing parkeerplaats.
24. De door eiseres geuite vrees dat de parkeerplaats in de toekomst mogelijk zal worden verplaatst, zoals eiseres vreest, gaat buiten de omvang van het geding. [naam] heeft onder meer verklaard dat die vrees ongegrond is omdat er geen plannen zijn om buiten het [naam] terrein te parkeren. Verweerder heeft onderzocht en onderbouwd dat parkeren op eigen terrein mogelijk is omdat daarvoor voldoende ruimte aanwezig is. Eventuele andere toekomstige ontwikkelingen maken geen deel uit van de omgevingsvergunning en zijn ook niet aangevraagd. Als dat toch zou gebeuren kan daartegen handhavend worden opgetreden. De beroepsgrond slaagt niet en de vraag of het relativiteitsvereiste in de weg zou staan aan vernietiging van het bestreden besluit, hoeft niet te worden beantwoord.
Negatieve invloed verlichting op omliggend natuurgebied/aanwezige diersoorten.
25. Naar aanleiding van het betoog van eiseres dat de verlichting van de toren een verstorend effect zal hebben op de omliggende natuur en de aanwezige dieren, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In de ruimtelijke onderbouwing is onder meer beschreven wat de betekenis van de planlocatie is voor beschermde soorten en planten, wat de effecten van de ingreep zijn en welke maatregelen dienen te worden getroffen. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken is geconcludeerd dat een ontheffingsaanvraag op grond van de Wnb niet nodig is. Wel zijn aanbevelingen gedaan om negatieve effecten te minimaliseren. Deze aanbevelingen zijn (deels) in voorschriften vastgelegd die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het uitgevoerde onderzoek onvolledig is of onjuistheden bevat waardoor ten onrechte is vastgesteld dat geen ontheffing op grond van de Wnb was vereist. Verder bestaat geen grond voor het oordeel dat de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften ontoereikend zijn. Eiseres heeft het tegendeel niet met een rapport van een deskundige aannemelijk gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet. De vraag of het relativiteitsvereiste aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou staan, hoeft niet te worden beantwoord.
26. Het beroep is ongegrond. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een veroordeling van verweerder tot vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.