ECLI:NL:RBLIM:2025:11632

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
03.391611.24
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van gevangenisstraf en schadevergoeding in strafzaak tegen verdachte voor poging tot zware mishandeling

Op 25 november 2025 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 2005 en gedetineerd in P.I. Zwolle Zuid, heeft op 8 december 2024 in Heerlen geprobeerd een slachtoffer met een mes te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank oordeelde dat er geen aanmerkelijke kans op de dood bestond, maar dat de verdachte wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft proberen toe te brengen. In een tweede zaak, op 27 december 2024, heeft de verdachte een andere medegedetineerde mishandeld in de penitentiaire inrichting. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook hier voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en opname in een zorginstelling. De rechtbank kende ook schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, die samen oplopen tot €3.816,62, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.391611.24 en 03.042461.25 (gevoegd)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 november 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te Heerlen op [geboortejaar 1] 2005,
gedetineerd in P.I. Zwolle Zuid 2 te Zwolle.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. K.B.H. Welvaart, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 november 2025. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij [slachtoffer 1] is op de zitting gehoord, bijgestaan door W.L.A. Prikken (Slachtofferhulp Nederland). De benadeelde partij [slachtoffer 2] is eveneens op de zitting gehoord, bijgestaan door mr. F. van Gaal. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
In de zaak 03.391611.24
op 8 december 2024, opzettelijk en met voorbedachten rade, heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, dan wel heeft geprobeerd opzettelijk aan die [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in de buik te steken.
In de zaak 03.042461.25
op 27 december 2024 heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden dan wel heeft geprobeerd opzettelijk aan die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel die [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar te duwen, vast te pakken en tegen haar hoofd te slaan en te schoppen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot moord in de zaak 03.391611.24 en de primair ten laste gelegde poging tot doodslag in de zaak 03.042461.25.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde in de zaak 03.391611.24. De verdachte wilde [slachtoffer 1] alleen een lesje leren, maar zij wilde hem niet doden of zwaar lichamelijk letsel toebrengen. Uit het dossier kan evenmin worden afgeleid dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood of op zwaar lichamelijk letsel. Daarom kan niet worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en evenmin op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
In de zaak 03.042461.25 heeft de raadsman vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde. De verdachte wilde [slachtoffer 2] alleen aanspreken op haar gedrag en is vervolgens haar zelfbeheersing verloren, maar zij wilde haar niet doden of zwaar lichamelijk letsel toebrengen. Van vol opzet is dus geen sprake. Het dossier bevat onvoldoende objectieve gegevens om vast te stellen hoeveel kracht de verdachte heeft gebruikt en op welke delen van het hoofd [slachtoffer 2] is geraakt, waardoor niet kan worden bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voor wat betreft het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
In de zaak 03.391611.24 [1]
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 1]deed aangifte en verklaarde – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [2]
Op 8 december 2024 was ik in mijn woning gelegen aan de [adres slachtoffer 1] te Heerlen. Omstreeks 16.20 uur hoorde ik dat de deurbel ging. Ik maakte de voordeur van mijn woning open en zag dat er een persoon, voor mij onbekend, voor de deur stond. Ik zag dat er een getint, slank meisje van ongeveer 20 jaar oud bij de voordeur stond. Ik hoorde dat zij vroeg of ik de eigenaar van die [merk auto] die achterom stond was. Ik heb daarop geantwoord dat die auto inderdaad van mij was. Ik hoorde dat ze zei dat ik geen politie meer mocht bellen. Ze bleef maar zeggen of ik problemen zocht en dat ik geen politie meer mocht bellen. Ik hoorde dat ze zei dat ik nu wel problemen had. Ik zag dat dat ze met haar rechterhand ineens naar haar kontzak van haar broek ging. Ik zag dat ze in een flits met die rechterhand in mijn richting kwam. Ik voelde op dat moment nog niets, maar zag ineens een mes op de grond liggen. Het mes lag op de grond in de gang van mijn woning. Ik zag dat het een soort aardappelmes was met een hele spitse punt en een roodachtig handvat. Het lukte mij het meisje de gang uit te krijgen en de voordeur dicht te doen. Ik ben in de woonkamer gaan zitten en zag dat ik aan de linkerzijde in mijn buik gestoken was.
De medische informatieover [slachtoffer 1] vermeldt – zakelijk weergegeven – onder meer de volgende bevindingen van het onderzoek op 8 december 2024: [3]
Links voorzijde buik 1,5m
(de rechtbank begrijpt: 1,5 cm)brede snijverwonding tot 5,5 cm diepte met probe.
De verdachteverklaarde bij de politie op 9 december 2024 – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [4]
Ik ben gisteren door een vriendin thuis opgehaald en bij mijn oma afgezet. We hebben samen een sigaretje gerookt. Daarna ben ik naar de [adres slachtoffer 1] te Heerlen gelopen. Ik heb eerst bij andere woningen aangebeld, omdat ik dacht dat hij elders woonde. Ik ben doelbewust op het slachtoffer afgegaan. Ik ben daar aan de deur gegaan en heb de bewoner neergestoken. Ik heb hem één keer in zijn buik gestoken. Toen ik aanbelde, had ik het mes niet in mijn handen. Toen ik in de gang stond, pakte ik het mes. Ik had het mes achter in mijn broeksband zitten. Het was een aardappelschilmesje met een oranje handvat. Ik had het mes van thuis meegenomen om deze man neer te steken. Ik wist bij het verlaten van mijn huisadres al dat ik hem ging neersteken.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte op
8 december 2024 in Heerlen met een mes in de buik van [slachtoffer 1] heeft gestoken.
Hoe moet dit handelen van de verdachte gekwalificeerd worden?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of dit handelen van de verdachte gekwalificeerd dient te worden als een poging tot moord/doodslag
(primair)of een poging tot zware mishandeling
(subsidiair).Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door haar gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Allereerst moet dan vastgesteld worden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] gedood kon worden door de handelingen van de verdachte. Vervolgens moet vastgesteld worden dat de verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van [slachtoffer 1] . Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. De aard van het gevolg is daarbij niet bepalend.
Is er sprake van poging tot moord/doodslag?
De rechtbank stelt voorop dat het steken met een mes in de buik onder omstandigheden dodelijk kan zijn. De kracht waarmee verdachte het slachtoffer met het mes gestoken heeft, kan alleen af worden geleid uit de medische informatie, omdat de verdachte en slachtoffer daarover niet kunnen verklaren. Over het opgelopen letsel vermeldt de medische informatie dat er sprake is van een snijverwonding van 5,5 cm diep tot in het subcutane vetweefsel. Het rapport van het forensisch radiologisch onderzoek vermeldt dat de kans op overlijden minimaal wordt geacht, omdat de buikholte niet is bereikt en geen letsels van de bloedvaten zijn aangetoond. Het mes heeft alleen het vetweefsel bereikt. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er in dit geval, door het steken met het mes geen aanmerkelijke kans bestond op het veroorzaken van dodelijk letsel. Voor het primair ten laste gelegde moet daarom vrijspraak volgen.
Is er sprake van poging tot zware mishandeling?
Met betrekking tot de vraag naar het risico op zwaar lichamelijk letsel komt de rechtbank tot een andere conclusie. Naar algemene ervaringsregels brengt het steken met een mes in de buik wél de aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel zal oplopen, omdat zich daar organen en bloedvaten bevinden. Het steken van een mes in de buik is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm een handeling die zozeer gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Door haar handelen heeft de verdachte dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat [slachtoffer 1] desondanks geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen betekent dat er geen sprake is van een voltooid delict, maar van een poging om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Was er sprake van voorbedachte raad?
De rechtbank ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of er sprake was van voorbedachte raad. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte heeft verklaard dat zij vanuit haar woning met een mes is vertrokken met het voornemen om haar stiefvader of anders [slachtoffer 1] een lesje te gaan leren en neer te steken. Zij is door een vriendin opgehaald en naar haar oma gebracht. Daar is zij even geweest. Vervolgens is zij naar de woning van [slachtoffer 1] gelopen. Zij heeft eerst nog bij andere woningen aangebeld, omdat zij dacht dat [slachtoffer 1] op een anders adres woonde. Uiteindelijk heeft zij bij de woning van [slachtoffer 1] aangebeld en heeft hem in zijn buik gestoken met het mes. Op grond van deze feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat de verdachte voorafgaand aan haar handelen voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op haar besluit om [slachtoffer 1] neer te steken, zodat zij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daar rekenschap van de te geven. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de poging tot zware mishandeling, gepleegd met voorbedachte rade zoals subsidiair ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen.
3.3.2
In de zaak 03.042461.25 [5]
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 2]deed aangifte en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt: [6]
Op 27 december 2024 omstreeks 07.45 uur ben ik mishandeld geworden door
medegedetineerde [medegedetineerde slachtoffer 2] in de penitentiaire inrichting Evertsoord in de gemeente Horst aan de Maas. In de sluis kwam [medegedetineerde slachtoffer 2] naar mij toe en ze vroeg wat ik gisteren onder de deur riep. Hierop zei ik dat ik het eten lekker vond en ik graag soep wilde maken. Ze zei dat ik mijn mond dicht moest houden en dat ik wist wat er speelde. Hierna sloeg zij mij met een vuistslag, ze raakte mij op mijn voorhoofd, neus en linkeroogkas. Ik was mijn evenwicht verloren en op de grond gevallen. Vanuit het ziekenhuis begreep ik dat [medegedetineerde slachtoffer 2] mij nog zes keer tegen mijn hoofd schopte. Terwijl ik mij probeerde te verdedigen riep [medegedetineerde slachtoffer 2] nog dat ik mijn kankerarmen omlaag moest doen, zodat zij mij in het gezicht kon raken. Ik lag weerloos op de grond.
Ik ben in de penitentiaire inrichting gecontroleerd door de huisarts, deze verwees mij door naar het ziekenhuis waar ik gecontroleerd ben. Ik heb geen breuken opgelopen. Wel heb ik een bont en blauw gezicht. Van mijn arm heb ik het meeste last. Deze is zwaar gekneusd. Hoelang het herstel is onduidelijk. Gezien het een kneuzing betreft zal dit wel even duren.
De medische informatieover [slachtoffer 2] vermeldt – zakelijk weergegeven – onder meer de volgende bevindingen van het onderzoek op 27 december 2024: [7]
Zwelling bovenste orbitarand links. Palpatie pijnlijk maar geen trapjes palpabel.
Verbalisanten Huyskens en Ter Haarrelateerden – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [8]
Op 8 februari 2025 gingen wij verbalisanten, in gesprek met het slachtoffer [slachtoffer 2] in de penitentiaire inrichting Ter Peel. Wij zagen dat mevrouw [slachtoffer 2] nog steeds letsel in haar gezicht had, dat zij had overgehouden aan de mishandeling. Wij zagen dat rondom haar rechter oog de huid blauw gekleurd was. Ook zagen wij dat in het midden van haar onderlip een wond zat. Wij zagen dat in het gezicht van mevrouw in de buurt van haar neus een schaafwond zat en op verschillende plekken op haar gezicht nog rode plekken had.
[verbalisant 1] heeft bij het
uitlezen van de camerabeeldenvan de penitentiaire inrichting van 27 december 2024 – zakelijk weergegeven – het volgende waargenomen en daarover gerelateerd: [9] Tijdsindicatie van het bestand: 06:43
Ik zag dat een vrouw het beeld inliep: persoon 1.
Tijdsindicatie van het bestand: 06:50Ik zag dat persoon 1 naar de deur liep. Ik zag dat er een vrouw het beeld in liep: persoon 2.
Tijdsindicatie van het bestand: 07:17
Ik zag dat persoon 2 beide armen omhoog bewoog. Ik zag dat persoon 2 met haar lichaam naar voren leunde en hierbij haar armen tegen de schouders van persoon 1 zette en met veel kracht persoon 1 duwde. Ik zag dat persoon 1 naar achter viel en neer kwam op de doos achter de printer.
Tijdsindicatie van het bestand: 07:19
Ik zag dat persoon 2 naar voren liep in de richting van persoon 1 die op de doos achter de printer zat. Ik zag dat persoon 2 haar rechter hand gebald had. Ik zag dat persoon 1 haar rechterarm omhoog deed en het shirt van persoon 2 vastpakte. Ook zag ik zag dat persoon 2 haar rechter gebalde hand met kracht naar voren bewoog en tegen het gezicht van persoon 1 kwam. Ik zag dat persoon 1 beide armen omhoog hield en dat persoon 2 met haar rechter gebalde hand met kracht door de armen van persoon 1 heen het gezicht van persoon 1 raakte.
Tijdsindicatie van het bestand: 07:20
Ik zag dat persoon 2 haar linkerhand op het hoofd van persoon 1 legde en dat hierdoor het hoofd van persoon 1 naar beneden ging. Ik zag ook dat persoon 2 haar rechterbeen met veel snelheid omhoog bewoog. Ik zag dat de knie van persoon 2 tegen het gezicht van persoon 1 kwam. Ik zag dat het hoofd van persoon 1 hierdoor naar achter bewoog. Ik zag dat persoon 1 beiden handen voor haar gezicht hield.
Tijdsindicatie van het bestand: 07:21
Ik zag dat persoon 2 haar rechterarm naar achter bewoog en dat de rechterhand van gebald was. Ik zag dat de rechterarm van persoon 2 naar voren bewoog. Ik zag dat de rechter gebalde hand tegen de linkerkant van het gezicht van persoon 1 kwam.
Tijdsindicatie van het bestand: 07:21
Ik zag dat persoon 2 met haar rechterbeen naar achter stapte. Ik zag dat persoon 1, doordat persoon 2 haar schouders vasthield, naar voren bewoog. Ik zag dat persoon 2 naar beneden keek en haar rechterbeen met kracht naar boven bewoog. Ik zag dat de knie van persoon 2 in het gezicht van persoon 1 terecht kwam.
Tijdsindicatie van het bestand: 07:22
Ik zag dat persoon 2 haar rechterarm naar achter en omhoog bewoog. Ik zag dat persoon 2 haar rechterhand balde en met een zwaai naar voren bewoog en tegen het hoofd van persoon 1 kwam.
Tijdsindicatie van het bestand: 07:24
Ik zag dat persoon 2 met haar rechterbeen naar achter stapte en met veel kracht naar voren bewoog. Ik zag dat persoon 1 haar armen aan de zijkanten van haar hoofd hield. Ik zag dat het rechterbeen van persoon 2 tussen de armen van persoon 1 ging en met de wreef van de rechtervoet tegen het gezicht van persoon 1 kwam. Ook zag ik dat het hoofd van persoon 1 naar achter bewoog.
Tijdsindicatie van het bestand: 07:27
Ik zag dat de rechterarm van persoon 2 onderhands naar het gezicht van persoon 1 bewoog en dat haar rechterhand 2 gebald was. Ik zag dat de rechterhand van persoon 2 tegen het gezicht van persoon 1 kwam. Ik zag dat persoon 2 haar rechterarm naar achter bewoog en weer naar voren. Ik zag dat de rechterarm van persoon 2 naar voren bewoog en de rechterhand van persoon 2 nog steeds gebald was. Ik zag dat de rechterhand tegen het gezicht van persoon 1 kwam.
Tijdsindicatie van het bestand: 07:28
Ik zag dat persoon 2 met haar bovenlichaam naar achter hevelde en haar rechterbeen omhoog bewoog. Ik zag dat persoon 1 haar linkerarm voor haar gezicht hield. Ik zag dat de rechterwreef van de rechtervoet van persoon 2 met veel kracht tegen de linker arm van persoon 1 kwam. Ik zag dat het hoofd van persoon 1 hierdoor naar achter bewoog.
Tijdsindicatie van het bestand: 07:35
Ik zag dat persoon 2 naar persoon 1 liep en voorover boog met haar bovenlichaam. Ik zag dat persoon 2 haar armen omhoog bewoog en met veel kracht naar voren. Ik zag dat de handen van persoon 2 tegen het hoofd van persoon 1 kwamen. Ik zag dat persoon 2 het hoofd van persoon 1 duwde. Ik zag dat persoon 1 naar achter bewoog. Ik zag dat persoon 2 nog een keer haar handen tegen het hoofd van persoon 1 duwde.
De verdachteverklaarde ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – onder meer als volgt: [10]
Op 26 december 2024 kregen mijn celgenoot en ik geen plek aan het kerstdiner in de penitentiaire inrichting. De ochtend daarna ben ik verhaal gaan halen bij mevrouw [slachtoffer 2] . Ik heb haar geslagen. Het klopt ook dat ik met mijn voet in het gezicht van [slachtoffer 2] heb getrapt.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 27 december 2024 in de gemeente Horst aan de Maas [slachtoffer 2] in een hoek heeft geduwd waarna [slachtoffer 2] achterover viel, haar heeft vastgepakt, haar meerdere keren met een vuist tegen het hoofd heeft geslagen, meerdere keren met een voet tegen het hoofd heeft geschopt en haar meerdere keren een knietje in het gezicht heeft gegeven.
Hoe moet dit handelen van de verdachte gekwalificeerd worden?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld naar de juridische kwalificatie van het handelen van de verdachte: was dat een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling?
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte de bedoeling had om [slachtoffer 2] te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Rest de vraag of sprake was van voorwaardelijk opzet op een van deze gevolgen.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet op de dood is vereist dat de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer als gevolg van het slaan en/of het schoppen in/tegen haar gezicht en/of hoofd komt te overlijden en de verdachte bewust heeft aanvaard dat die aanmerkelijke kans zich zou verwezenlijken. Onder bepaalde omstandigheden kan een schop of klap in of tegen het gezicht of hoofd de aanmerkelijke kans opleveren dat iemand komt te overlijden. Die omstandigheden kunnen bijvoorbeeld zijn gelegen in de kracht van de schop/klap, de precieze plek op het hoofd waar wordt geschopt/geslagen, het opgelopen letsel en (het materiaal van) de schoenen die degene die schopt, draagt.
Is er sprake van poging tot doodslag?
Ondanks de vaststelling dat de verdachte meerdere malen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] heeft geslagen, meerdere malen met een voet tegen het hoofd van [slachtoffer 2] heeft geschopt en haar meerdere malen een knietje in het gezicht heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om te kunnen concluderen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 2] zou komen te overlijden. Er is weliswaar letsel geconstateerd in het gezicht van [slachtoffer 2] , maar de impact van de klappen en schoppen die verdachte [slachtoffer 2] heeft toegebracht zijn relatief beperkt gebleven. Ook ontbreken gegevens waaruit de rechtbank zou kunnen afleiden dat het schoppen en/of slaan in dit geval tot de dood had kunnen leiden. Derhalve kan ook niet worden bewezen dat de verdachte voorwaardelijke opzet op het mogelijk overlijden van het slachtoffer had, zodat voor het primair ten laste gelegde vrijspraak moet volgen.
Is er sprake van poging tot zware mishandeling?
Met betrekking tot de vraag naar de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel komt de rechtbank tot een ander oordeel. Naar algemene ervaringsregels brengt het slaan met vuisten, trappen en het geven van knietjes tegen het gezicht en/of tegen het hoofd wél een aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel zal oplopen. Het gezicht en hoofd zijn kwetsbare delen van het lichaam en met kracht uitgevoerde geweldshandelingen in/tegen het gezicht en/of hoofd kunnen ernstig letsel tot gevolg hebben. Met haar handelen heeft de verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust aanvaard. Uit de beschrijving van de camerabeelden blijkt dat de verdachte [slachtoffer 2] duwt waarbij zij tussen de muur en de printer lag. Toen zij daar weerloos lag heeft de verdachte meerdere keren met haar vuisten tegen het hoofd van [slachtoffer 2] geslagen, getrapt tegen het hoofd van [slachtoffer 2] en haar in haar gezicht gestampt en knietjes gegeven. De verdachte heeft er dus voor gekozen om gericht in de richting van het hoofd van [slachtoffer 2] te slaan en te schoppen. Het gevaar daarvan moet voor de verdachte, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Dat [slachtoffer 2] desondanks geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, is alleen maar geluk geweest en betekent dat er geen sprake is van een voltooid delict maar van een poging om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen acht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
In de zaak 03.391611.24
subsidiair:op 8 december 2024 in Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in de buik van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de zaak 03.042461.25
subsidiair:
op 27 december 2024 in de gemeente Horst aan de Maas, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht)
- die [slachtoffer 2] in een hoek heeft geduwd waardoor die [slachtoffer 2] achterover
viel, en
- die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt, en
- met gebalde vuist op/tegen het gezicht en hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, en
- met geschoeide voet op/tegen het gezicht en hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geschopt/getrapt, en
- een knietje in/tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft gegeven,
zulks terwijl die [slachtoffer 2] op de grond zat/lag en/of zodanig in een hoek was
gemanoeuvreerd tussen de muren en de printer dat zij geen mogelijkheid had om
zich aan voornoemde (gewelds)handelingen te onttrekken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
In de zaak 03.391611.24
subsidiair: poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.
In de zaak 03.042461.25
subsidiair:poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog L. Aa heeft naar aanleiding van het ten laste gelegde in de zaak 03.391611.24 over de geestvermogens van de verdachte op 17 maart 2025 een rapport uitgebracht. Op 28 april 2025 heeft de psycholoog een aanvullend rapport uitgebracht over het ten laste gelegde in beide zaken. De rechtbank neemt de conclusies uit de laatst opgemaakte rapportage over.
De psycholoog komt tot de conclusie dat er bij de verdachte sprake is van een posttraumatische-stressstoornis met dissociatieve symptomen, een bipolaire (type II) stoornis en een stoornis in cannabisgebruik (in remissie)
.Dit was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde ook het geval en was van invloed op de gedragskeuze en gedragingen van de verdachte. Het advies is om de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank komt op basis van de in die rapporten opgenomen bevindingen en advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die haar strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is derhalve strafbaar, omdat ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier oplegging van de vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregelen gevorderd als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en 38v Sr, inhoudende, inhoudende een contact- en locatieverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] .
Voor zover de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden aan de verdachte zal opleggen heeft de officier van justitie verzocht de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren alsmede de oplegging van een vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in geval van bewezenverklaring, enerzijds verzocht om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Anderzijds heeft de raadsman ook, gelet op het belang van het stellen van bijzondere voorwaarden, verzocht om te volstaan met een gevangenisstraf van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatieverbod met slachtoffer [slachtoffer 1] , nu de oma en tante van de verdachte praktisch bij hem om de hoek wonen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte wilde, naar eigen zeggen, slachtoffer [slachtoffer 1] een lesje leren. Zij heeft aangebeld aan bij zijn woning en hem vervolgens met een mes in zijn buik gestoken. De verdachte is naar aanleiding daarvan gedetineerd geraakt. Ruim twee weken later heeft de verdachte in de penitentiaire inrichting de confrontatie gezocht met het slachtoffer [slachtoffer 2] en heeft zij haar heftig mishandeld door haar meerdere keren met vuisten tegen het gezicht en/of op het hoofd te slaan en door haar meermalen in haar gezicht en tegen haar hoofd te schoppen en knietjes te geven. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij zulk heftig geweld heeft gebruikt. De verdachte heeft met haar gedrag geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en hen angst en pijn bezorgd. Het is onafhankelijk van de wil en de gedragingen van de verdachte geweest dat de gevolgen relatief beperkt zijn gebleven. Dergelijke delicten veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid bij anderen, zoals getuigen, en leiden tot maatschappelijke onrust en een toename van gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat zij – behoudens een geldboete voor overtreding van de Wegenverkeerswet in 2022 – niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank houdt in het voordeel van de verdachte rekening met het advies van de psycholoog, hiervoor onder 5 besproken, om de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Uit de psychologische rapportage blijkt dat er sprake is van een hoog recidiverisico. Vanwege het hoge recidiverisico, de ernst van de delicten, het niet slagen van eerdere behandeling (dit kon ze niet dragen), de vastgestelde stoornissen en haar middelengebruik zal de verdachte langdurige behandeling nodig hebben binnen minimaal een forensisch psychiatrische kliniek (hierna: FPK) (beveiligingsniveau 3) om het recidiverisico te verminderen. Indien er ambulante behandeling wordt ingezet is er te weinig zicht en controle op haar gedrag en is er te weinig structuur en wordt de kans aanwezig geacht dat de behandeling niet zal slagen. Binnen een FPK wordt zij veel intensiever behandeld en wordt eraan gewerkt met betrokkene om stapsgewijs te leren omgaan met meer prikkels en triggers. Dit vergt aandacht, tijd en veiligheid. Zij heeft begeleiding nodig om haar structuur, aandacht en sturing te bieden. Gezien de ernst van de problematiek bij de verdachte is er intensieve langdurige behandeling nodig om de kans op recidive te verminderen. Aangezien de verdachte open staat voor behandeling en nog niet eerder binnen een juridisch kader is behandeld, kan de behandeling binnen een forensische zorginstelling in een voorwaardelijk kader plaats vinden. De psycholoog adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met reclasseringstoezicht en behandeling te laten plaatsvinden in het kader van de bijzondere voorwaarden.
Naast de psychologische rapportage heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het reclasseringsadvies van 27 oktober 2025. De reclassering acht het eveneens van belang dat de verdachte klinische behandeling krijgt voor haar psychiatrische en verslavingsproblematiek. Zij adviseren de oplegging van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er, gelet op de ernst van de feiten die de verdachte heeft gepleegd, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf.
De rechtbank zal, alles afwegende, een fors lagere straf opleggen dan de eis van de officier van justitie, nu zij enerzijds bij beide feiten komt tot een andere, minder zware, bewezenverklaring. Anderzijds weegt de rechtbank de verminderde toerekenbaarheid van verdachte zwaarder mee bij de bepaling van de hoogte van de straf. Daarnaast zal de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden. Gezien de tijd die voor de begeleiding en behandeling nodig is, zal de rechtbank hieraan een proeftijd van 3 jaren verbinden. Gelet op de conclusies van de psycholoog en het advies van de reclassering acht de rechtbank het van belang dat de verdachte passende begeleiding en behandeling krijgt en zal zij aan het voorwaardelijke deel bijzondere voorwaarden verbinden, zoals door de reclassering is geadviseerd, te weten een meldplicht, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, dagbesteding, meewerken aan middelencontrole, een locatieverbod en een contactverbod met slachtoffer [slachtoffer 1] . De rechtbank zal, in afwijking van het reclasseringsadvies, geen contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 2] opleggen, nu zij te kennen heeft gegeven dat dit wat haar betreft niet nodig is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het eerder genoemde hoge recidiverisico houdt ook in dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het hierop uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Maatregel ex artikel 38z Sr
Op grond van artikel 38z Sr kan de rechtbank – ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen – een verdachte een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opleggen. Dit betreft – kort gezegd – een toezichtsmaatregel die na afloop van de gevangenisstraf (en het voorwaardelijke strafdeel) tenuitvoergelegd kan worden. Uit het voorgaande blijkt reeds van enerzijds de problematiek bij de verdachte en anderzijds het gevaar op herhaling. De rechtbank acht het van belang dat de verdachte, ook na de gevangenisstraf en de aan het voorwaardelijk deel daarvan gekoppelde proeftijd met bijzondere voorwaarden, onder toezicht kan blijven voor behandeling en begeleiding die zij nodig heeft om het recidivegevaar verder te beteugelen en om zo goed mogelijk in de maatschappij te kunnen functioneren. Aldus acht de rechtbank de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen. De rechtbank merkt nog op dat deze maatregel pas ten uitvoer kan worden gelegd na een daartoe strekkende vordering van het openbaar ministerie tegen het einde van de proeftijd en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank. Dan zal worden beoordeeld of op dat moment nog steeds is voldaan is aan de voorwaarden voor tenuitvoerlegging, waaronder de noodzakelijkheid van de maatregel.
Maatregel ex artikel 38v Sr
De rechtbank ziet geen aanleiding om een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] op te leggen, in de vorm van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr, zoals door de officier van justitie is gevorderd, nu het contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer 1] thans is opgenomen als bijzondere voorwaarde.
Conclusie
De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met dadelijk uitvoerbare bijzondere voorwaarden. Verder zal de rechtbank aan de verdachte de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Wetboek van Strafrecht opleggen.
T

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 1.216,62, te vermeerderen met de wettelijke rente, ter zake het feit in de zaak 03.391611.24. Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
reiskosten: € 16,62
immateriële schade: € 1.200,-
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert schadevergoeding tot een bedrag van
€ 2.599,66 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente, ter zake het feit in de zaak 03.042461.25. Deze vordering is opgebouwd uit de navolgende posten:
reiskosten: € 99,66
immateriële schade: € 2.500,-
Tevens heeft de benadeelde partij gevorderd de verdachte te veroordelen in de proceskosten van € 408,00.
De benadeelde partijen hebben verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarbij ook de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht moeten worden opgelegd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de raadsman zich gerefereerd voor wat betreft de reiskosten. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman verzocht om de vordering te matigen tot een bedrag van € 1.100,-.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit in de zaak 03.391611.24 rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
Materiële schadeDe benadeelde partij vordert reiskosten van in totaal € 16,62. De benadeelde partij stelt in dit verband dat hij € 6,12 aan reiskosten heeft gemaakt in verband met ziekenhuisbezoek en € 10,50 aan reiskosten in verband met zijn bezoek aan het kantoor van Slachtofferhulp Nederland in Beek. De reiskosten in verband met ziekenhuisbezoek zijn niet betwist en komen de rechtbank ook niet onredelijk of ongegrond voor, zodat de rechtbank deze zal toewijzen. De rechtbank zal evenwel de benadeelde partij ten aanzien van de reiskosten in verband met het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland niet ontvankelijk verklaren, omdat dergelijke kosten geen rechtstreekse materiële schade ten gevolge van het strafbare feit zijn. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2338).
Immateriële schadeOp grond van artikel 6:106 sub b Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op basis van het dossier en de gegeven onderbouwing door de benadeelde partij vast dat sprake is van lichamelijk letsel, zodat de grond voor immateriële schadevergoeding daarmee is gegeven. Gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, komt het gevorderde bedrag van € 1.200,- de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank in totaal een bedrag van € 1.206,62. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 8 december 2024 tot de dag van algehele voldoening.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]De rechtbank is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit in de zaak 03.042461.25 rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt.
Materiële schadeDe benadeelde partij vordert reiskosten Halsteren-Roermond van € 99,66 (302 km × € 0,33). De benadeelde partij heeft niet gesteld waarop deze reiskosten betrekking hebben. Voor zover de benadeelde partij bedoeld heeft te stellen dat deze reiskosten betrekking hebben op reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting overweegt de rechtbank dat deze kosten niet aan te merken zijn als rechtstreekse materiële schade. De rechtbank zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering dan ook niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank merkt ten overvloede op deze kosten als proceskosten zijn aan te merken en slechts voor vergoeding in aanmerking komen in het geval de uitkomst van de procedure daartoe aanleiding geeft én de benadeelde partij zich niet laat bijstaan door Slachtofferhulp Nederland, een advocaat of andere betaalde rechtshulpverlener. Dat laatste is evenwel niet het geval. De benadeelde partij wordt immers bijgestaan door Prikken.
Immateriële schadeOp grond van artikel 6:106 sub b Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel. De rechtbank stelt op basis van het dossier en de gegeven onderbouwing door de benadeelde partij vast dat sprake is van lichamelijk letsel, zodat de grond voor immateriële schadevergoeding daarmee is gegeven. Gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, komt het gevorderde bedrag van € 2.500,- de rechtbank billijk voor. De rechtbank zal dit bedrag dan ook volledig toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 27 december 2024 tot de dag van algehele voldoening.
ProceskostenDe rechtbank zal de verdachte als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten bestaan uit het salaris van de advocaat. Dit salaris zal worden begroot op basis van het liquidatietarief kantonzaken (geïndexeerd op 1 februari 2024). Gelet op de hoogte van het toegewezen bedrag gaat de rechtbank uit van het tarief voor zaken met een geldswaarde tussen de € 1.250,00 en € 2.500,00 te weten: € 204,- per punt. Voor zowel het opstellen en indienen van het voegingsformulier als de behandeling ter terechtzitting kent de rechtbank een punt toe, zodat de rechtbank de tot op heden gemaakte proceskosten begroot op een bedrag van € 408,- (2 x € 204,-).
Ten aanzien van beide benadeelde partijenDe rechtbank ziet verder aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Het beslag

De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen mes dient te worden verbeurdverklaard. Genoemd voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien met behulp van dat voorwerp het bewezenverklaarde subsidiair feit in de zaak 03.391611.24 is begaan.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 302, 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de
in de zaak 03.391611.24 primairen
in de zaak 03.042461.25 primairten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
4
is omschreven;
- verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het subsidiaire feit in de zaak 03.391611.24 en het subsidiaire feit in de zaak 03.042461.25 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 3 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde meldt zich gedurende haar gehele proeftijd bij de verslavingsreclassering. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich gedurende haar gehele proeftijd aan de aanwijzingen van de reclassering en stemt in met huisbezoeken;
de veroordeelde laat zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de
zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
de veroordeelde laat zich behandelen door een zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Indien de reclassering dit nodig acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
de veroordeelde zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer 1] geboren op [geboortejaar 2] 1962, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de veroordeelde bevindt zich niet in de [adres slachtoffer 1] te Heerlen, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
de veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van dagbesteding in de vorm van scholing of werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- beveelt dat de gestelde voorwaarden, alsmede het door de reclassering uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan de verdachte op
de maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] en schadevergoedingsmaatregel (03.391611.24 subsidiair)
  • wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
    gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de
    benadeelde partij [slachtoffer 1]van een bedrag van
    € 1.206,12, bestaande uit € 6,12 aan materiële schade en € 1.200,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
    8 december 2024tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 1.206,12, bestaande uit € 6,12 aan materiële schade en € 1.200,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 december 2024;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
Benadeelde partij [slachtoffer 2] en schadevergoedingsmaatregel (03.042461.25 subsidiair)
  • wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
    gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de
    benadeelde partij [slachtoffer 2]van een bedrag van
    € 2.500,00, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
    27 december 2024tot aan de dag der algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 2.500,00 bestaande immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2024;
  • bepaalt dat indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover zij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
Beslag
-
verklaart verbeurdhet volgende in beslag genomen voorwerp:
1 STK mes (G1762158).
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J.M.A. van Atteveld, voorzitter, mr. B. de Groot en
mr. R.M.M. Menting, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.H.M. Meisen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 november 2025.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Parketnummer 03.391611.24
zij, op of omstreeks 8 december 2024 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij, op of omstreeks 8 december 2024 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Parketnummer 03.042461.25
zij, op of omstreeks 27 december 2024 in de gemeente Horst aan de Maas ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- die [slachtoffer 2] (in een hoek) heeft geduwd (waardoor die [slachtoffer 2] achterover viel), en/of
- die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt, en/of
- ( met gebalde vuist) op/tegen het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, en/of
- ( met geschoeide voet) op/tegen het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geschopt/getrapt, en/of
- een knietje in/tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft gegeven,
(zulks terwijl die [slachtoffer 2] op de grond zat/lag en/of zodanig in een hoek was gemanoeuvreerd tussen de muren en de printer dat zij geen mogelijkheid had om zich aan voornoemde (gewelds)handelingen te onttrekken),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij, op of omstreeks 27 december 2024 in de gemeente Horst aan de Maas ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- die [slachtoffer 2] (in een hoek) heeft geduwd (waardoor die [slachtoffer 2] achterover viel), en/of
- die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt, en/of
- ( met gebalde vuist) op/tegen het gezicht en/of hoofd, in ieder geval het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, en/of
- ( met geschoeide voet) op/tegen het gezicht en/of hoofd, in ieder geval het lichaam, van die [slachtoffer 2] heeft geschopt/getrapt, en/of
- een knietje in/tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] heeft gegeven,
(zulks terwijl die [slachtoffer 2] op de grond zat/lag en/of zodanig in een hoek was gemanoeuvreerd tussen de muren en de printer dat zij geen mogelijkheid had om zich aan voornoemde (gewelds)handelingen te onttrekken)
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij, op of omstreeks 27 december 2024 in de gemeente Horst aan de Maas [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
- die [slachtoffer 2] (in een hoek) te duwen (waardoor die [slachtoffer 2] achterover viel),
en/of
- die [slachtoffer 2] vast te pakken, en/of
- ( met gebalde vuist) op/tegen het gezicht en/of hoofd, in ieder geval het lichaam,
van die [slachtoffer 2] te slaan, en/of
- ( met geschoeide voet) op/tegen het gezicht en/of hoofd, in ieder geval het
lichaam, van die [slachtoffer 2] te schoppen/trappen, en/of
- een knietje in/tegen het gezicht van die [slachtoffer 2] te geven,
(zulks terwijl die [slachtoffer 2] op de grond zat/lag en/of zodanig in een hoek was gemanoeuvreerd tussen de muren en de printer dat zij geen mogelijkheid had om zich aan voornoemde (gewelds)handelingen te onttrekken).

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2024200143, gesloten d.d. 9 januari 2025, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 86.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] d.d. 10 december 2024, pg. 39-40.
3.Een geschrift, te weten een medische verklaring d.d. 10 december 2024, pg. 42-43.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 9 december 2024, pg. 80-85.
5.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2024210531, gesloten d.d. 26 februari 2025, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 38.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] d.d. 2 januari 2025, pg. 4-5.
7.Een geschrift, te weten een medische verklaring VieCuri medisch centrum d.d. 31 december 2024, pg. 19-20.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2025, pg. 17.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 februari 2025, pg. 23-25.
10.De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 november 2025.