ECLI:NL:RBLIM:2025:1146

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
7 februari 2025
Zaaknummer
C/03/327556 / HA ZA 24-81
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling en verdeling van nalatenschappen van ouders met overbedeling en verrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 januari 2025 uitspraak gedaan over de verdeling van de nalatenschappen van de ouders van de betrokken partijen. De eiseres, in haar hoedanigheid van erfgenaam, vorderde de vaststelling van de verdeling van de nalatenschap van haar overleden ouders, waarbij zij stelde dat de nalatenschap van de laatste ouder, mevrouw [erflaatster], een bedrag van € 100.832,- bedroeg. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de onvoltooide vereffening van de nalatenschap, de verdeling kon plaatsvinden omdat voldoende aannemelijk was dat eventuele vorderingen van derden reeds waren voldaan. De rechtbank stelde vast dat de erfdelen van de eiseres en [gedaagde sub 2] per persoon € 20.662,- bedragen, terwijl het erfdeel van [gedaagde sub 1] € 22.731,- bedraagt. Tevens werd geoordeeld dat [gedaagde sub 2] € 9.338,- teveel had ontvangen en [gedaagde sub 1] € 7.269,-. De rechtbank bepaalde dat het saldo van de ervenrekening volledig aan de eiseres toekomt en dat [gedaagde sub 2] een bedrag van € 2.614,67 aan de eiseres dient te voldoen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg
Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/327556 / HA ZA 24-81
Vonnis van 22 januari 2025
in de zaak van
[eiseres],
in haar hoedanigheid van erfgenaam/deelgenoot in de nalatenschappen van [erflater] en [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.M.H. Devis,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

in zijn hoedanigheid van erfgenaam/deelgenoot in de nalatenschappen van [erflater] en [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
advocaat: mr. D.M. Gijzen,

2.2. [gedaagde sub 2] ,

in zijn hoedanigheid van erfgenaam/deelgenoot in de nalatenschappen van [erflater] en [erflaatster] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. R.H.L. van de Laar,
gedaagde partijen,
gedaagden hierna ook samen te noemen: de broers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de producties 1 tot en met 36;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] met productie 1;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van [gedaagde sub 2] met de producties 1 tot en met 10;
- de conclusie van antwoord in reconventie van [eiseres] met producties 37 tot en met 39;
- de conclusie van antwoord in reconventie van [gedaagde sub 1] ;
- de brief van 17 juli 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 25 oktober 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De relevante feiten

2.1.
De heer [erflater] (hierna: ‘erflater’) is op [overlijdensdatum 1] 2004 overleden en was ten tijde van zijn overlijden gehuwd met mevrouw [erflaatster] . Erflater heeft bij zijn laatst opgemaakte testament van 18 juni 1987 de ouderlijke boedelverdeling van toepassing verklaard en zijn echtgenote en drie kinderen – de kinderen zijn de partijen in deze procedure – als erfgenamen achtergelaten. Partijen kregen daardoor een
niet-opeisbare vordering op hun moeder inzake hun erfdeel in de nalatenschap van erflater, die pas na haar overlijden opeisbaar zou worden.
2.2.
Op [overlijdensdatum 2] 2021 is overleden mevrouw [erflaatster] (verder:
‘erflaatster’). Zij heeft voor het laatst over haar nalatenschap beschikt bij testament van 18 juni 1987. Op grond van voornoemd testament en wegens het vooroverlijden van erflater zijn de partijen ieder voor een gelijk deel erfgenaam in haar nalatenschap.
2.3.
[eiseres] heeft de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard door middel van het schriftelijk afleggen van een verklaring bij de rechtbank.
2.4.
In 2015 heeft [eiseres] een aantal maanden de financiële zaken van erflaatster geregeld.
2.5.
[gedaagde sub 1] heeft op basis van een notarieel levenstestament vanaf 2016 de financiële zaken van erflaatster geregeld tot aan haar overlijden. In het levenstestament is vermeld dat hij niet verplicht is tot het afleggen van rekening en verantwoording aan erflaatster of haar erfgenamen.
2.6.
[gedaagde sub 1] heeft op 6 februari 2024 per bank een bedrag van € 1.880,11 overgemaakt naar [eiseres] .

3.Het geschil

In conventie
3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vaststelt en bepaalt dat:
inzake de nalatenschap van erflater de erfdelen van [eiseres] en [gedaagde sub 2] per persoon € 20.662,00 bedragen en het erfdeel van [gedaagde sub 1] € 22.731,00;
inzake de nalatenschap van erflater [gedaagde sub 2] € 9.338,00 te veel heeft ontvangen en [gedaagde sub 1] € 7.269,00;
inzake de nalatenschap van erflater aan [eiseres] het bedrag van € 20.662,00 toekomt;
de omvang van de nalatenschap van erflaatster € 100.832,00 is althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
de erfdelen per erfgenaam in de nalatenschap van erflaatster € 26.723,33 bedragen althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
het saldo van de ervenrekening bij de Rabobank [rekeningnummer 1] t.n.v. erven [erflaatster] volledig aan [eiseres] toekomt en het saldo wordt overgemaakt naar de rekening van [eiseres] [rekeningnummer 2] t.n.v. [eiseres] ;
[gedaagde sub 2] aan [eiseres] binnen tien dagen na betekening van dit vonnis het bedrag van € 1.880,11 voldoet, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
[gedaagde sub 1] aan [eiseres] binnen tien dagen na betekening van dit vonnis het bedrag van € 1.880,11 voldoet, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
3.2.
[gedaagde sub 1] voert geen verweer en concludeert tot toewijzing van de vorderingen van [eiseres] .
3.3.
[gedaagde sub 2] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In reconventie
3.5.
[gedaagde sub 2] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
bepaalt dat [eiseres] en/of [gedaagde sub 1] inzage dienen te verschaffen in de bankafschriften van alle bankrekeningen van erflaatster in de periode 1 januari 2015 tot aan de datum van overlijden van erflaatster, althans [eiseres] en [gedaagde sub 1] te gebieden om medewerking te verlenen aan het opvragen van de bankafschriften van alle bankrekeningen van erflaatster in de periode 1 januari 2015 tot aan de datum van overlijden van erflaatster, althans [eiseres] en [gedaagde sub 1] te gebieden rekening en verantwoording af te leggen met betrekking tot het door hen gevoerde beheer van de financiën van erflaatster in de periode 2015 tot aan de datum van overlijden van erflaatster;
de verdeling van de nalatenschap van erflaatster vaststelt, rekening houdend met alle feiten (financiële transacties) en omstandigheden genoemd in de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie van [gedaagde sub 2] , althans in goede justitie de verdeling van de nalatenschap van erflaatster vaststelt.
3.6.
[eiseres] en [gedaagde sub 1] voeren verweer.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en reconventie
4.1.
De vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie hangen met elkaar samen en zullen daarom gezamenlijk worden besproken.
Vereffening nalatenschap nog niet voltooid
4.2.
De nalatenschap van erflaatster is beneficiair aanvaard door [eiseres] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden geacht de nalatenschap tevens beneficiair te hebben aanvaard op grond van artikel 4:192 lid 4 BW, aangezien zij geen keuze hebben gemaakt. Dat betekent – nu niet gebleken is dat één van de in artikel 4:202 BW genoemde uitzonderingen van toepassing is – dat de nalatenschap van erflaatster op grond van artikel 4:202 lid 1 sub a BW moet worden vereffend, waarbij partijen ingevolge artikel 4:195 lid 1 BW gezamenlijk optreden als vereffenaar. De rechtbank heeft geconstateerd dat deze vereffening van de beneficiair aanvaarde nalatenschap van erflaatster nog niet is voltooid. Immers, [eiseres] stelt dat zij een vordering heeft op de nalatenschap van erflaatster inzake haar kindsdeel in de nalatenschap van erflater. Uit artikel 4:222 BW vloeit voort dat het gedurende de vereffening niet mogelijk is dat een deelgenoot op grond van artikel 3:185 BW vordert dat de rechter de wijze van verdeling gelast of de verdeling vaststelt. Dit leidt in beginsel tot
niet-ontvankelijkheid van partijen in hun vorderingen voor zover die strekken tot verdeling. In dit geval is echter voldoende aannemelijk geworden voor de rechtbank dat vorderingen van derden – voor zover die hebben bestaan – reeds zijn voldaan. Gelet op de mededelingen van partijen hierover tijdens de mondelinge behandeling en het tijdsverloop sinds het overlijden van erflaatster, ziet de rechtbank overeenkomstig de uitspraak van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:939) aanleiding om de door [eiseres] gestelde vordering op de nalatenschap te betrekken in de verdeling.
Ten aanzien van de vereffening
4.3.
[eiseres] heeft gesteld dat zij een vordering op de nalatenschap van erflaatster heeft ten bedrage van € 20.662,- betreffende haar erfdeel in de nalatenschap van erflater. Nu dit niet door de broers is weersproken, zal de rechtbank dit als vaststaand aannemen. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] in conventie onder 3. zal worden toegewezen.
Inzage en rekening en verantwoording
4.4.
In reconventie vordert [gedaagde sub 2] primair – voordat tot verdeling kan worden overgegaan – inzage in de rekeningafschriften van 2015 tot aan het overlijden van erflaatster en subsidiair dat [eiseres] en [gedaagde sub 1] medewerking dienen te verlenen aan het opvragen van die bankafschriften. Meer subsidiair vordert hij dat zowel [eiseres] als [gedaagde sub 1] rekening en verantwoording afleggen over de periode dat zij de financiële zaken van erflaatster hebben beheerd.
4.5.
[eiseres] heeft als verweer aangevoerd dat zij alleen in 2015 enkele maanden het beheer heeft gevoerd over de bankrekening van erflaatster. [eiseres] heeft de broers destijds (na afloop van haar beheer) de gelegenheid gegeven de stukken in te zien, maar daarvan heeft [gedaagde sub 2] geen gebruik gemaakt. Zij heeft nu niet meer de beschikking over de bankafschriften uit de periode 2015 en deze kunnen, zo blijkt uit navraag bij de Rabobank, ook niet meer worden opgevraagd. Na 2015 heeft [gedaagde sub 1] op basis van het levenstestament van erflaatster het beheer overgenomen en heeft [eiseres] niets meer met de financiën te maken gehad. Zij heeft dus niet de beschikking over bankafschriften uit die periode. Overigens heeft [gedaagde sub 2] zelf (samen met [gedaagde sub 1] ) bij brief van 19 december 2021 [1] aan [eiseres] verklaard dat de stukken van de nalatenschap (waaronder de bankafschriften vanaf 2016) niet meer beschikbaar zijn, omdat deze in 2019 bij een inbraak en diefstal van de kluis zouden zijn verdwenen. Daarnaast stelt [eiseres] zich op het standpunt dat de juridische grondslag voor de vorderingen ten aanzien van de periode 2016 tot en met 2021 ontbreekt, omdat uit het levenstestament van erflaatster blijkt dat [gedaagde sub 1] geen rekening en verantwoording hoeft af te leggen over de wijze waarop hij het beheer over de financiën van erflaatster heeft gevoerd. [gedaagde sub 1] heeft zich bij de stellingen van [eiseres] aangesloten.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat de afschriften vanaf 2020 tot aan het overlijden van erflaatster reeds in het geding zijn gebracht door [eiseres] [2] , waardoor [gedaagde sub 2] geen belang meer heeft bij dit deel van zijn vordering. Aangaande de afschriften van 2015 tot en met 2019 overweegt de rechtbank als volgt. [eiseres] heeft gesteld dat ze niet (meer) over de afschriften kan beschikken en [gedaagde sub 2] heeft op zijn beurt geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [eiseres] (of [gedaagde sub 1] ) wel over de afschriften kan beschikken. Reeds om die reden kan de vordering niet worden toegewezen. De rechtbank weegt daarbij mee dat [gedaagde sub 2] nota bene zelf bij brief van 19 december 2021 aan [eiseres] heeft geschreven dat de bankafschriften door diefstal niet meer beschikbaar waren. Daar komt bij dat [gedaagde sub 2] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld wat zijn belang is bij deze vordering. De blote stellingen dat hij vermoedt dat er een bedrag van € 30.000,- ontbreekt of dat sprake zou zijn van een lening, volstaan daarvoor niet. Voor zover [gedaagde sub 2] zich beroept op schenkingen die aan [eiseres] en [gedaagde sub 1] zouden zijn gedaan, gaat dit niet op, omdat is gesteld noch gebleken dat die schenkingen onder verplichting van inbreng zouden zijn gedaan. De rechtbank weegt verder mee dat [gedaagde sub 2] tijdens de mondelinge behandeling, bij monde van zijn advocaat, heeft verklaard dat hij zelf nog geen poging heeft ondernomen om de bankafschriften op te vragen, ook niet nadat [eiseres] had verklaard dat zij bereid was daaraan mee te werken en dat [gedaagde sub 1] onweersproken heeft gesteld dat het juist [gedaagde sub 2] is die weigert mee te werken aan de (voor het opvragen van deze gegevens benodigde) verklaring van erfrecht. De primaire en subsidiaire vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
4.7.
De vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording door [gedaagde sub 1] en [eiseres] over het door hen gevoerde financiële beheer tijdens het leven van erflaatster zal tevens worden afgewezen, nu de juridische grondslag daarvoor ontbreekt. De rechtbank overweegt hiertoe dat [gedaagde sub 1] de financiële zaken van erflaatster op grond van een notarieel levenstestament regelde. In dat levenstestament heeft erflaatster bepaald dat [gedaagde sub 1] niet gehouden is om rekening en verantwoording aan haar of haar erfgenamen af te leggen. [gedaagde sub 2] kan dit dan ook niet afdwingen. Dat [gedaagde sub 1] eerder uit eigen beweging rekening en verantwoording heeft afgelegd doet daar niet aan af. Een juridische grondslag op grond waarvan [eiseres] zou zijn gehouden rekening en verantwoording af te leggen over het financiële beheer dat zij in 2015 voor erflaatster heeft gevoerd is evenmin gesteld of gebleken, zodat de rechtbank ook dit deel van de vordering afwijst.
Ten aanzien van de verdeling
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat (de advocaat van) [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat met de vordering in conventie is bedoeld dat de rechtbank de verdeling (en dus niet de wijze van verdeling) dient vast te stellen. Nu [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben verklaard dat zij de vordering ook op deze wijze hebben begrepen, zal de rechtbank de vordering op deze wijze uitleggen en – zowel in conventie als in reconventie – de verdeling vaststellen.
4.9.
Wat betreft de omvang van de erfdelen van partijen in de nalatenschap van erflater, stelt [eiseres] dat die erfdelen voor haar en [gedaagde sub 2] € 20.662,- bedragen en voor [gedaagde sub 1]
€ 22.731,-. Deze stelling – die niet door [gedaagde sub 1] is weersproken – heeft [eiseres] onderbouwd met een kopie van de aanslag erfbelasting ten aanzien van de nalatenschap van erflater. [gedaagde sub 2] betwist dat het erfdeel van [gedaagde sub 1] afwijkt en voert aan dat het erfdeel van [gedaagde sub 1] op een later moment is gecorrigeerd naar € 20.662,-. Deze stelling heeft [gedaagde sub 2] echter op geen enkele manier gemotiveerd, laat staan onderbouwd. De stelling van [eiseres] is daarmee onvoldoende weersproken en dit betekent dat de vordering in conventie onder 1. zal worden toegewezen.
Door [eiseres] gestelde onrechtmatige onttrekkingen
4.10.
[eiseres] stelt in conventie dat de broers zich tijdens het leven van erflaatster onterecht bepaalde geldbedragen hebben toegeëigend. Die geldbedragen behoren volgens [eiseres] tot de nalatenschap van erflaatster. Zij onderbouwt haar stelling als volgt.
De broers hebben tijdens het leven van erflaatster ieder een bedrag van € 30.000,- aan zichzelf uitgekeerd als kindsdeel uit de nalatenschap van erflater. Dit bedrag is echter hoger dan hun erfdeel in die nalatenschap. Het overschot dient dan ook terug te vloeien in de nalatenschap van erflaatster. Daarnaast hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op de dag van het overlijden van erflaatster uit haar vermogen ieder een bedrag van € 20.000,- aan zichzelf geschonken. Het is ongeloofwaardig dat erflaatster op haar sterfdag nog een schenking heeft willen doen. Tot slot hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een bedrag van € 600,- gepind vóór het overlijden van erflaatster, waarvan zij stellen dat het ten behoeve van de koffietafel na de uitvaart was, maar dat bedrag is blijkens de factuur die [gedaagde sub 1] heeft overgelegd besteed aan een diner, aldus [eiseres] .
4.11.
[gedaagde sub 1] heeft erkend dat hij € 30.000,- aan zichzelf heeft overgemaakt in het kader van zijn erfdeel in de nalatenschap van erflater. Aangezien hiervoor in rov. 4.9 reeds is geoordeeld dat zijn vadersdeel € 22.731,- bedroeg, heeft [gedaagde sub 1] naar oordeel van de rechtbank dus een bedrag van € 7.269,- teveel naar zichzelf overgeboekt. [gedaagde sub 2] daarentegen heeft weliswaar erkend dat het aan hem overgemaakte bedrag van € 30.000,- betrekking had op zijn erfdeel in de nalatenschap van erflater, maar hij heeft betwist dat hij teveel zou hebben ontvangen. Hiertoe voert [gedaagde sub 2] – zonder nadere onderbouwing – aan dat [gedaagde sub 1] op zijn verzoek zijn erfdeel, vermeerderd met rente vanaf 2004 heeft uitbetaald. Het meerdere van € 9.338.- ziet dus op de rente over zijn erfdeel, waarbij hij opmerkt dat hij genoegen heeft genomen met een lager rentebedrag dan waar hij eigenlijk recht op had. [gedaagde sub 1] heeft echter betwist dat hij met [gedaagde sub 2] een afspraak zou hebben gemaakt over het uitbetalen van rente. Daar komt bij dat [gedaagde sub 2] – indien het bedrag van € 9.338,- zou zien op rente – niet heeft gemotiveerd waarom hij met minder rente genoegen heeft genomen. Gelet hierop heeft [gedaagde sub 2] , die de stelplicht en de bewijslast draagt van zijn bevrijdende verweer, zijn stelling onvoldoende onderbouwd. Daarmee is de stelling van [eiseres] zowel wat betreft [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] onvoldoende weersproken en ligt haar vordering onder 2. gereed voor toewijzing.
4.12.
Voor wat betreft het bedrag van € 20.000,- heeft [gedaagde sub 1] geen verweer gevoerd. De rechtbank volgt daarom [eiseres] in haar stelling dat [gedaagde sub 1] zonder gegronde reden € 20.000,- aan zichzelf heeft overgemaakt vanaf de rekening van erflaatster en dat dit bedrag moet worden betrokken bij de verdeling.
[gedaagde sub 2] betwist niet dat aan hem een bedrag van € 20.000,- is overgemaakt, maar stelt dat dit geen schenking betrof. Volgens [gedaagde sub 2] betrof dit bedrag voor een deel (€ 6.200,- ) een vergoeding van kosten die hij heeft voorgeschoten voor erflaatster en voor het andere deel (€ 13.800,-) een verrekening van een schenking die [eiseres] en [gedaagde sub 1] bij leven van erflaatster zouden hebben ontvangen, maar [gedaagde sub 2] niet.
4.12.1.
Ten aanzien van het bedrag van € 6.200,- voert [gedaagde sub 2] aan dat dit betrekking heeft op door hem voorgeschoten kosten voor erflaatster, die hij heeft gedeclareerd bij [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] heeft deze kosten volgens [gedaagde sub 2] goedgekeurd. Dat standpunt onderbouwt [gedaagde sub 2] met een handgeschreven eigenhandig opgesteld overzicht van de vermeende voorgeschoten kosten, zonder onderliggende stukken [3] . [eiseres] heeft deze stelling betwist, waarbij zij onder meer wijst op de omschrijving (“schenking”) op de bankafschriften. [gedaagde sub 1] betwist dat [gedaagde sub 2] deze bedragen destijds heeft opgeëist en dat hij deze zou hebben goedgekeurd. De rechtbank stelt vast dat uit de door [eiseres] overgelegde bankafschriften [4] volgt dat op [overlijdensdatum 2] 2021 vier maal € 5.000,- aan zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] is overgemaakt, met als omschrijving respectievelijk ‘schenking 2018’, ‘schenking 2019’, ‘schenking 2020’ en ‘schenking 2021’. Dit is niet te rijmen met de stelling van [gedaagde sub 2] dat het een vergoeding voor gemaakte kosten betrof. Gelet hierop, mede in het licht van de betwisting door [eiseres] en [gedaagde sub 1] , is de stelling van [gedaagde sub 2] dat het bedrag van € 6.200,- betrekking heeft op voorgeschoten onkosten, met het handgeschreven overzicht onvoldoende onderbouwd.
4.12.2.
Ten aanzien van de schenking van € 13.800,- heeft [gedaagde sub 2] aangevoerd dat [eiseres] en [gedaagde sub 1] in 2008 beiden een schenking hebben gekregen van erflaatster ten bedrage van € 13.800,-. [gedaagde sub 2] stelt die schenking toen niet te hebben ontvangen – hetgeen [eiseres] heeft betwist – en heeft daarom [gedaagde sub 1] verzocht dit bedrag alsnog aan hem uit te keren. Voor zover [gedaagde sub 2] meent dat hij ook recht heeft op een bedrag van € 13.800,- omdat [eiseres] en [gedaagde sub 1] dit in 2008 zouden hebben gekregen, acht de rechtbank zijn stelling onjuist. Het stond erflaatster – voor zover de stellingen van [gedaagde sub 2] juist zijn, hetgeen de rechtbank in het midden laat – vrij om alleen aan [gedaagde sub 1] en [eiseres] een schenking te doen. Daar komt bij dat is gesteld noch gebleken dat erflaatster een inbrengverplichting heeft verbonden aan de schenkingen die zij heeft gedaan op grond waarvan de schenkingen ingebracht zouden moeten worden in de nalatenschap ex artikel 4:229 BW.
4.13.
Aan hetgeen [gedaagde sub 2] daarnaast stelt ten aanzien van een bedrag van € 4.190,00 dat hij zou hebben voorgeschoten voor erflaatster, gaat de rechtbank voorbij, nu [gedaagde sub 2] daar zelf geen conclusies aan heeft verbonden.
4.14.
[eiseres] stelt dat voor het overlijden van erflaatster een bedrag van € 600,- is gepind van haar rekening. [gedaagde sub 1] heeft aan [eiseres] verklaard dat dit bedrag was bedoeld voor het betalen van de koffietafel na de uitvaart van erflaatster, maar uit de factuur die [gedaagde sub 1] heeft verstrekt [5] blijkt volgens [eiseres] dat hetgeen is geconsumeerd niet onder de definitie van een koffietafel valt. [eiseres] is voor het etentje – want daarop wijst de factuur volgens haar – niet uitgenodigd en heeft hier ook geen toestemming voor gegeven, zodat het bedrag van € 600,- moet worden teruggestort in de nalatenschap van erflaatster, aldus [eiseres] .
[gedaagde sub 1] heeft tegen de stellingen van [eiseres] geen verweer gevoerd. [gedaagde sub 2] heeft betwist dat hij geld zou hebben gepind vóór het overlijden van erflaatster en voert aan dat hij niet weet waaraan en door wie het bedrag is uitgegeven.
4.15.
De rechtbank is met [eiseres] van oordeel dat, gelet op de door [gedaagde sub 1] verstrekte rekening (waarop onder meer diamanthaas, souvlaki, tournedos, pasta en tiramisu vermeld staan), niet aannemelijk is dat dit bedrag betrekking heeft op een koffietafel na een uitvaart. De rechtbank neemt op basis van het voorgaande aan dat dit bedrag is besteed aan – zoals door [eiseres] onbetwist gesteld – een (afhaal)diner. Nu dit geen betrekking heeft op de koffietafel, valt dit bedrag niet onder de kosten van de nalatenschap en dient het bedrag geheel te worden terugbetaald aan de nalatenschap. Hoewel [eiseres] stelt dat beide broers van dit diner hebben geprofiteerd, is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat [gedaagde sub 2] hierbij ook betrokken was. Het bedrag dient daarom geheel terugbetaald te worden door [gedaagde sub 1] . Dit zal hierna worden betrokken in de verdeling.
Door [gedaagde sub 2] gestelde onrechtmatige onttrekkingen en geldlening
4.16.
[gedaagde sub 2] is van mening dat [eiseres] en [gedaagde sub 1] bedragen onrechtmatig hebben onttrokken en stelt dat bij de verdeling van de nalatenschap de volgende zaken betrokken moeten worden. Zo moet volgens [gedaagde sub 2] in acht genomen worden dat [eiseres] gedurende haar financiële beheer bedragen van € 3.670,- en € 800,- heeft weggenomen. De rechtbank overweegt dat [eiseres] deze stelling gemotiveerd heeft betwist door uit te leggen wat er met deze bedragen is gebeurd. [gedaagde sub 2] heeft deze uitleg niet weersproken, zodat deze bedragen buiten beschouwing worden gelaten bij de verdeling.
[gedaagde sub 1] zou volgens [gedaagde sub 2] zonder reden bedragen van € 1.700,- en € 1.423,- hebben opgenomen, zodat dit gezien moet worden als een voorschot op zijn erfdeel. Nu [gedaagde sub 2] heeft nagelaten deze stelling deugdelijk te onderbouwen en [gedaagde sub 1] dit heeft betwist, zal de rechtbank dit niet meenemen in de verdeling.
4.17.
Daarnaast heeft [gedaagde sub 2] gesteld dat [eiseres] geld zou hebben geleend van erflaatster; hier moet volgens hem rekening mee worden gehouden bij de verdeling. Aangezien [gedaagde sub 2] deze stelling in zijn geheel niet heeft onderbouwd en [eiseres] de lening heeft betwist, zal de rechtbank hieraan voorbijgaan.
Tussenconclusie
4.18.
De rechtbank heeft in het voorgaande vastgesteld welke onrechtmatige onttrekkingen zullen worden meegenomen in de verdeling. Aan de zijde van [gedaagde sub 1] bedraagt dat in totaal € 27.869,- en aan de zijde van [gedaagde sub 2] een bedrag van € 29.338,-.
Omvang nalatenschap
4.19.
[eiseres] heeft in conventie gevorderd dat de rechtbank bepaalt dat de omvang van de nalatenschap van erflaatster € 100.832,- bedraagt. Dit bedrag is volgens [eiseres] als volgt opgebouwd:
Gezamenlijk saldo ervenrekeningen
€ 43.625,00
Teveel ontvangen uit nalatenschap erflater door broers (€ 7.269,- en € 9.338,-)
€ 16.607,00 +
Kosten koffietafel
€ 600,00 +
Overboekingen datum overlijden erflaatster
€ 40.000,00 +
Totaal
€ 100.832,00
4.20.
[gedaagde sub 1] sluit zich hierbij aan. [gedaagde sub 2] betwist deze omvang met als reden dat volgens hem rekening gehouden moet worden met de door hem gestelde punten, die reeds zijn beoordeeld en afgewezen in rov. 4.16 en 4.17. Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank het bedrag van € 100.832,- als saldo van de nalatenschap, waarmee de vordering van [eiseres] onder 4. zal worden toegewezen.
Verdeling nalatenschap
4.21.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Zowel [eiseres] als [gedaagde sub 2] hebben vaststelling van de verdeling van de nalatenschap gevorderd als bedoeld in artikel 3:185 BW. De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 3:185 BW geldt dat voor zover deelgenoten over een verdeling niet tot overeenstemming komen, de rechtbank op verzoek van een van hen de wijze van verdeling gelast, dan wel dat de rechtbank de verdeling zelf vaststelt. Zij dient hierbij zowel rekening te houden met de belangen van partijen als met het algemeen belang. De betrokken partijen kunnen naar voren brengen hoe deze verdeling naar hun zienswijze moet plaatsvinden. Volgens vaste rechtspraak is de rechter daarbij echter niet gebonden aan hetgeen partijen ter zake over en weer hebben verzocht en behoeft hij niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren.
De rechtbank neemt bij de verdeling in onderhavige zaak in ogenschouw dat er geen externe schuldeisers (meer) zijn en dat de verdeling daardoor een interne aangelegenheid betreft (zie rov. 4.2).
4.22.
[eiseres] heeft in conventie berekend dat na aftrek van haar erfdeel in de nalatenschap van erflater ad € 20.662,- een nalatenschapssaldo resteert van € 80.170,- ter verdeling tussen haar, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , hetgeen betekent dat ieders erfdeel in de nalatenschap van erflaatster € 26.723,33 bedraagt. Wegens praktische redenen stelt [eiseres] voor dat zij het gehele saldo van de ervenrekening ontvangt, omdat de broers reeds gelden hebben gekregen en [eiseres] nog niets. Nu het saldo van de ervenrekening ad € 43.625,- niet gelijk is aan de erfdelen van [eiseres] in de nalatenschappen van erflater en erflaatster, is [eiseres] van mening dat de broers het tekort van € 3.760,22 aan haar moeten betalen. Volgens [eiseres] betekent dit dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ieder de helft van het tekort aan haar moeten voldoen en dat komt neer op een bedrag van € 1.880,11 per broer.
4.23.
[gedaagde sub 1] betwist de berekening van [eiseres] niet en heeft reeds het bedrag van
€ 1.880,11 aan [eiseres] overgemaakt, zoals blijkt uit de door hem ingebrachte productie 1. [gedaagde sub 2] daarentegen betwist de berekening van [eiseres] en vordert in reconventie vaststelling van de verdeling van de nalatenschap van erflaatster, waarbij hij verzoekt rekening te houden met de door hem ingebrachte punten. Deze punten zijn reeds beoordeeld en afgewezen in rov. 4.16 en 4.17, zodat hier geen rekening mee gehouden zal worden bij de verdeling.
4.24.
De berekening van [eiseres] zoals omschreven in rov. 4.18. acht de rechtbank juist aangezien partijen na aftrek van de nalatenschapsschuld ieder recht hebben op 1/3e deel van de nalatenschap, te weten € 26.723,33. De vordering van [eiseres] in conventie onder 5. zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank volgt [eiseres] tevens in haar standpunt dat het saldo op de ervenrekening geheel aan haar moet worden toebedeeld, aangezien [eiseres] nog recht heeft op haar erfdeel in de nalatenschap van erflater en erflaatster, terwijl de broers reeds hun erfdelen in de nalatenschap van zowel erflater als erflaatster hebben ontvangen. De vordering in conventie onder 6. zal worden toegewezen.
De rechtbank constateert dat [eiseres] – met een correctie van € 0,11 op hetgeen zij zelf stelt – na ontvangst van het saldo van de ervenrekening een bedrag van € 3.760,33 tekort komt en is van oordeel dat dit tekort door de broers moet worden aangevuld. Immers, de broers zijn overbedeeld. De wijze van overbedeling van de broers zal hierna middels een berekening inzichtelijk worden gemaakt. Daarbij merkt de rechtbank op dat het gepinde bedrag van € 600,- volledig ten laste zal komen van [gedaagde sub 1] gelet op hetgeen hierover is bepaald in rov. 4.15.
Erfdeel
[eiseres]
€ 26.723,33
[gedaagde sub 1]
€ 26.723,33
- € 7.269,00
- € 20.000,00
- € 600,00
= - € 1.145,67
[gedaagde sub 2]
€ 26.723,33
- € 9.338,00
- € 20.000,00
= - € 2.614,67
4.25.
Bovenstaande berekening maakt duidelijk dat de broers zijn overbedeeld. [gedaagde sub 1] heeft een bedrag van € 1.145,67 te veel ontvangen en [gedaagde sub 2] een bedrag van € 2.614,67. ‬Er dient aldus verrekening plaats te vinden. De rechtbank echter ziet niet in waarom het tekort van de ervenrekening op gelijke wijze door de broers gedeeld zou moeten worden, aangezien [gedaagde sub 2] méér uit de nalatenschap heeft onttrokken dan [gedaagde sub 1] . Nu [gedaagde sub 1] reeds een bedrag van € 1.880,11 aan [eiseres] heeft overgemaakt, terwijl hij voor een bedrag van
€ 1.145,67 was overbedeeld, zal de vordering in conventie onder 8. worden afgewezen.
De vordering in conventie onder 7. zal worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank zal bepalen dat [gedaagde sub 2] een bedrag van € 2.614,67 aan [eiseres] dient te betalen.
Proceskosten
4.26.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten zowel in conventie als reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie en in reconventie
stelt de verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast als volgt:
5.1.
bepaalt dat inzake de nalatenschap van erflater de erfdelen van [eiseres] en [gedaagde sub 2] per persoon € 20.662,- bedragen en het erfdeel van [gedaagde sub 1] € 22.731,-,
5.2.
bepaalt dat inzake de nalatenschap van erflater [gedaagde sub 2] € 9.338,- teveel heeft ontvangen en [gedaagde sub 1] € 7.269,-,
5.3.
bepaalt dat inzake de nalatenschap van erflater aan [eiseres] een bedrag van
€ 20.662,- toekomt,
5.4.
bepaalt dat de omvang van de nalatenschap van erflaatster € 100.832,- is,
5.5.
bepaalt dat de erfdelen per erfgenaam in de nalatenschap van erflaatster € 26.723,33 bedragen,
5.6.
bepaalt dat het saldo van de ervenrekening bij de Rabobank [rekeningnummer 1] t.n.v. erven [erflaatster] volledig aan [eiseres] toekomt en dat het saldo moet worden overgemaakt naar de rekening van [eiseres] [rekeningnummer 2] t.n.v. [eiseres] ,
5.7.
bepaalt dat [gedaagde sub 2] aan [eiseres] binnen tien dagen na betekening van dit vonnis een b2edrag van € 2.614,67 dient te voldoen,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E.C.M. Hurkens en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.
DS

Voetnoten

1.Productie 36 van [eiseres] .
2.Productie 15 van [eiseres] .
3.Productie 5 van [gedaagde sub 2] .
4.Productie 27 van [eiseres] .
5.Productie 21 van [eiseres] .