ECLI:NL:RBLIM:2024:991

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 maart 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
ROE 23/1195
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslagen gebruikersheffingen voor volgtijdig gebruik van onroerende zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 5 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, eigenaar van een appartement, en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen. De eiser was het niet eens met de aanslagen voor afvalstoffenheffing, rioolheffing en watersysteemheffing die aan hem waren opgelegd, omdat verweerder had geconcludeerd dat er sprake was van volgtijdig gebruik van de onroerende zaak. Eiser stelde dat hij de onroerende zaak als één geheel aan één huurder verhuurt en dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de gebruikersheffingen, aangezien de wisselende inschrijvingen in de Basisregistratie Personen (BRP) buiten zijn invloed liggen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat eiser degene was die de onroerende zaak voor volgtijdig gebruik ter beschikking stelde. De rechtbank concludeerde dat de aanslag watersysteemheffing ten onrechte aan eiser was opgelegd en dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat er sprake was van volgtijdig gebruik door eiser. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de aanslag watersysteemheffing. Verweerder werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen met betrekking tot de overige aanslagen.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 maart 2024 en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 23 / 1195

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonend te [woonplaats] , eiser,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,verweerder.

Procesverloop

Bij besluit met dagtekening 15 februari 2023 – voor zover voor deze procedure van belang – heeft verweerder aan eiser voor het jaar 2023 voor de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing gebruiker, watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing bedrijven opgelegd.
Bij uitspraak op bezwaar van 9 mei 2023 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de hiervoor genoemde aanslagen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Eiser heeft in reactie op het verweerschrift een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft geen van de partijen verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1. Eiser is eigenaar van de onroerende zaak, zijnde een appartement. Hij heeft in zijn beroepschrift vermeld dat hij de onroerende zaak als één geheel aan één huurder verhuurt en is daarom van mening dat hij niet voor de gebruikersbelastingen kan worden aangeslagen.
2. In zijn verweerschrift heeft verweerder het standpunt ingenomen dat sprake is van zogenoemd ‘volgtijdig gebruik’ van de onroerende zaak, in welk geval de afvalstoffen-heffing, de rioolheffing en de zuiveringsheffing bedrijven op grond van de voor die heffingen geldende verordeningen [1] worden geheven van de eigenaar. Dat sprake is van volgtijdig gebruik leidt verweerder af uit gegevens uit de Basisregistratie Personen (hierna: de BRP). Daaruit blijkt dat op het adres van de onroerende zaak wisselend meerdere personen (die geen gezinsverband vormen) staan en stonden ingeschreven. Verweerder heeft die gegevens (geanonimiseerd) ingezonden.
3. De voor de onroerende zaak over 2023 opgelegde aanslag watersysteemheffing ingezetenen is, aldus verweerder in zijn verweerschrift, ten onrechte opgelegd.
4. Eiser heeft bij conclusie van repliek herhaald dat hij de onroerende zaak (sinds 1 augustus 2022) in zijn geheel (en dus niet per kamer) aan één – door eiser met naam genoemde – persoon (en dus niet aan meerdere personen) verhuurt. Op het aantal personen dat staat ingeschreven in de BRP en de wisselingen van die personen, heeft hij geen invloed. Dit betekent volgens eiser dat hij niet op grond van volgtijdig gebruik voor de gebruikersheffingen kan worden aangeslagen.
5. Verweerder heeft bij conclusie van dupliek volstaan met een verwijzing naar zijn verweerschrift.
6. De rechtbank stelt voorop dat de gemeenteraad van de gemeente Maastricht en het algemeen bestuur van het Waterschap Limburg op grond van artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet respectievelijk artikel 110 van de Waterschapswet bevoegd zijn om de in noot 1 genoemde belastingverordeningen, waarop de door verweerder opgelegde aanslagen zijn gestoeld, vast te stellen en daarin de wijze van belastingheffing te bepalen. Zij stelt vast dat bij ‘volgtijdig gebruik’ van een onroerende zaak op grond van de betreffende belastingverordeningen degene die het perceel of woonruimte ter beschikking stelt voor die heffingen als gebruiker mag worden aangemerkt in de plaats van de feitelijke gebruikers.
7. De rechtbank begrijpt uit wat eiser heeft aangevoerd dat, zoals ook volgt uit de gegevens uit de BRP, niet wordt bestreden dat de onroerende zaak voor relatief korte perioden door wisselende personen wordt gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit worden geconcludeerd dat sprake is van volgtijdig gebruik van de onroerende zaak.
8. Het is vervolgens in eerste instantie aan verweerder om aannemelijk te maken dat eiser degene is die de onroerende zaak voor volgtijdig gebruik ter beschikking stelt [2] . Bij de beoordeling wie moet worden aangemerkt als degene die de onroerende zaak ter beschikking stelt, is van belang wie het risico draagt dat de onroerende zaak al dan niet wordt verhuurd [3] en wie de lasten van de onroerende zaak draagt [4] . Onderverhuur van een onroerende zaak door een huurder voor eigen rekening en risico aan derden, uit hoofde van de huurovereenkomst door de huurder aangegaan met de eigenaar/verhuurder, moet worden aangemerkt als het ter beschikking stellen van de onroerende zaak aan die derden door de huurder en niet door de verhuurder [5] .
9. Hoewel eiser, door te stellen dat hij de onroerende zaak als één geheel aan één huurder verhuurt en geen invloed te hebben op het aantal personen dat staat ingeschreven en de wisselingen in de bezetting van de onroerende zaak, zich gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld, als nader onderbouwd in zijn repliek, dat hij niet degene is die de onroerende zaak voor volgtijdig gebruik ter beschikking stelt, is verweerder hierop in zowel het bestreden besluit als het verweerschrift als de conclusie van dupliek niet ingegaan en heeft hij volstaan met de conclusie dat eiser degene is die de onroerende zaak voor volgtijdig gebruik ter beschikking stelt. Verweerder heeft derhalve niet aan zijn bewijslast voldaan. Gelet hierop kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser en niet degene aan wie hij de onroerende zaak verhuurt degene is die de onroerende zaak ter beschikking stelt.
10. Het beroep is gegrond, enerzijds omdat – naar niet meer in geschil is – de aanslag watersysteemheffing ingezetenen ten onrechte aan eiser is opgelegd en bij het bestreden besluit is gehandhaafd en anderzijds omdat verweerder ten aanzien van de overige aanslagen zijn standpunt dat sprake is van volgtijdig gebruik door eiser onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank zal ten aanzien van eerstgenoemde aanslag zelf in de zaak voorzien en in zoverre het besluit van 15 februari 2023 herroepen. Met betrekking tot de overige aanslagen dient verweerder een nieuw besluit te nemen.
11. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het griffierecht aan eiser te vergoeden. Er is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 15 februari 2023 voor zover dat ziet op de aanslag watersysteemheffing ingezetenen voor het jaar 2023;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuwe beslissing op het bezwaar ten aanzien van de aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing gebruiker en zuiveringsheffing bedrijven te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 5 maart 2024.
griffier de rechter is verhinderd
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 5 maart 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer). Het hoger beroep kan digitaal worden ingesteld via www.rechtspraak.nl door te klikken op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn.
Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Respectievelijk de Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten Maastricht 2023, de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing Maastricht 2023 en de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Limburg 2022.
2.Zie de uitspraken van de Rechtbank Rotterdam van 25 september 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:8078 en van het Gerechtshof Den Haag van 6 januari 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:37.
3.Zie het arrest van de Hoge Raad van 7 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9843.
4.Zie het arrest van de Hoge Raad van 22 november 2002, ECLI:HR:2002:AF0960.
5.Zie het in noot 3 vermelde arrest.