In deze zaak, behandeld door de kantonrechter in Maastricht, vordert eiseres [eiseres] een bedrag van € 2.978,55 van gedaagde [gedaagde], voortvloeiend uit een kredietovereenkomst die partijen tijdens hun affectieve relatie zijn aangegaan. De kredietovereenkomst, afgesloten op 8 maart 2017, betrof een lening van € 3.000,00, waarvan eiseres een deel heeft afgelost. Na de beëindiging van hun relatie heeft eiseres de openstaande schuld van € 2.522,03 aan de bank voldaan, waarna zij gedaagde aanspreekt op zijn aandeel in de schuld op basis van ongerechtvaardigde verrijking.
De kantonrechter overweegt dat partijen als informeel samenlevenden moeten worden beschouwd en dat eiseres recht heeft op een vergoeding van gedaagde, aangezien zij de volledige schuld aan de bank heeft voldaan. Gedaagde erkent een deel van de schuld, maar betwist het meerdere. De kantonrechter stelt vast dat er een mondelinge afspraak tussen partijen bestond, waaruit blijkt dat gedaagde verantwoordelijk zou zijn voor de verdere aflossing van de lening. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet kan ontkomen aan zijn verplichtingen, gezien de omstandigheden en de communicatie tussen partijen.
De kantonrechter veroordeelt gedaagde tot betaling van € 2.522,03 aan eiseres, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 691,85. De kantonrechter wijst de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat niet is aangetoond dat gedaagde in verzuim verkeerde op het moment van aanmaning. Het vonnis is uitgesproken op 28 februari 2024.