ECLI:NL:RBLIM:2024:958

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
10768307 CV EXPL 23-4597
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van onrechtvaardige verrijking na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter in Maastricht, vordert eiseres [eiseres] een bedrag van € 2.978,55 van gedaagde [gedaagde], voortvloeiend uit een kredietovereenkomst die partijen tijdens hun affectieve relatie zijn aangegaan. De kredietovereenkomst, afgesloten op 8 maart 2017, betrof een lening van € 3.000,00, waarvan eiseres een deel heeft afgelost. Na de beëindiging van hun relatie heeft eiseres de openstaande schuld van € 2.522,03 aan de bank voldaan, waarna zij gedaagde aanspreekt op zijn aandeel in de schuld op basis van ongerechtvaardigde verrijking.

De kantonrechter overweegt dat partijen als informeel samenlevenden moeten worden beschouwd en dat eiseres recht heeft op een vergoeding van gedaagde, aangezien zij de volledige schuld aan de bank heeft voldaan. Gedaagde erkent een deel van de schuld, maar betwist het meerdere. De kantonrechter stelt vast dat er een mondelinge afspraak tussen partijen bestond, waaruit blijkt dat gedaagde verantwoordelijk zou zijn voor de verdere aflossing van de lening. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde niet kan ontkomen aan zijn verplichtingen, gezien de omstandigheden en de communicatie tussen partijen.

De kantonrechter veroordeelt gedaagde tot betaling van € 2.522,03 aan eiseres, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. Daarnaast wordt gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 691,85. De kantonrechter wijst de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten af, omdat niet is aangetoond dat gedaagde in verzuim verkeerde op het moment van aanmaning. Het vonnis is uitgesproken op 28 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10768307 CV EXPL 23-4597
Vonnis van 28 februari 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. N. Soro,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op basis van een affectieve relatie samengewoond (zonder huwelijk of geregistreerd partnerschap en zonder samenlevingsovereenkomst) en in die tijd, op
8 maart 2017, een kredietovereenkomst (persoonlijke lening) gesloten bij een bank. Partijen hebben zich hoofdelijk verbonden aan de lening.
2.2.
Uit hoofde van die kredietovereenkomst is er door de bank € 3.000,00 aan partijen verstrekt tegen een rente van 7,9%. Het bedrag is overgeboekt op de rekening van [gedaagde] . De looptijd van de kredietovereenkomst bedroeg 24 maanden, waarmee de volledige schuld uiterlijk in maart 2019 moest zijn afgelost.
2.3.
[eiseres] heeft van haar kant, kort nadat de lening was afgesloten, een bedrag van om en nabij € 1000,00 aan de bank voldaan.
2.4.
Vervolgens is de relatie tussen partijen verbroken. Partijen hebben toen per whatsapp het volgende gecorrespondeerd:
[gedaagde] : dus.ik.betaal.dat nu die.abn.goed
Dan.zijn wij 2 klaar is toch eerlijk of niet
[eiseres] : ja van die abn heb ik al 1000 betaald bijna
[gedaagde] : ik.nu die andere 2000
[eiseres] : ja
[gedaagde] : oke
2.5.
Op 2 augustus 2023 is [eiseres] door de bank aangeschreven om de openstaande schuld ter hoogte van € 2.522,03 te voldoen. [eiseres] heeft dit bedrag op 10 augustus 2023 aan de bank voldaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van
primair€ 2.978,55 (waarvan € 2.522,03 aan hoofdsom)
subsidiair€ 2.080,65 (waarvan € 1.761,02 aan hoofdsom), vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] erkent de verschuldigdheid van € 1.750,00 en voert verweer tegen het meerdere.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijnde zogenoemde “informeel samenlevenden”. Aan de hand van het algemene verbintenissenrecht moet daarom beoordeeld worden of er een vergoedingsrecht geldend kan worden gemaakt. [eiseres] stelt aanspraak te maken op een vergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking althans de eisen van redelijkheid en billijkheid althans het regresrecht. Ten aanzien van de grondslag(en) is geen verweer gevoerd.
De kantonrechter overweegt als volgt.
regresrecht en onderlinge afspraak
4.2.
[eiseres] heeft de volledige schuld aan de bank voldaan, met als gevolg dat de bank niets meer te vorderen heeft van [gedaagde] (artikel 6:7 lid 2 BW). [eiseres] kan [gedaagde] daarom aanspreken voor het gedeelte dat [eiseres] aangaat (de wettelijke regresvordering ex artikel 6:10 BW). Hieromtrent zijn geen algemene regels te geven. De grootte van ieders bijdrageplicht zal afhangen van hetgeen zij uitdrukkelijk of stilzwijgend omtrent hun bijdrageplicht zijn overeengekomen. Een vergoedingsrecht tussen informeel samenlevenden kan ook voortvloeien uit de in art. 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid.
4.2.1.
Volgens [eiseres] zijn partijen ten tijde van de verbreking van hun samenleving overeengekomen dat [gedaagde] zal zorgdragen voor de verdere aflossing van de lening (omdat hij het geld op zijn rekening heeft ontvangen). [eiseres] heeft ter onderbouwing van die afspraak het hiervoor geciteerde whatsappverkeer ingebracht. [gedaagde] heeft bij dupliek hiertegen ingebracht dat hij die uitlating heeft gedaan om “van het gezeur af te zijn”, maar dit niet zo heeft bedoeld.
4.2.2.
In de Haviltex-maatstaf ligt besloten dat de uitleg van een overeenkomst dient te geschieden aan de hand van de wils-vertrouwensleer. Het gaat er niet alleen om te bepalen wat letterlijk in de overeenkomst is neergelegd en/of wat partijen jegens elkaar hebben verklaard, maar ook om wat partijen over en weer uit elkaars verklaringen redelijkerwijze mochten afleiden. Daarbij spelen ook de feitelijke gedragingen van partijen een rol.
4.2.3.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] zich bij antwoord nog heeft beroepen op een mondelinge afspraak, dat ieder de helft betaalt (welke afspraak wordt betwist en door [gedaagde] niet is onderbouwd), maar bij dupliek betwist [gedaagde] aldus niet (langer) dat hij (nadien) met [eiseres] is overeengekomen dat hij die € 2.000,00 aan de bank zal betalen (of sterker, zal zorgdragen voor de gehele verdere aflossing, zie nog hierna). [gedaagde] stelt thans aldus uitsluitend dat hij het destijds niet zo heeft bedoeld, maar hij heeft niets aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat [eiseres] niet heeft mogen afgaan op die verklaring. Zo is uit de whatsappcorrespondentie op te maken dat hij zelf een en ander juist redelijk acht. [eiseres] heeft daarmee gerechtvaardigd erop mogen vertrouwen dat [gedaagde] die afspraak zou nakomen. Er is overigens ook niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] destijds erop is teruggekomen. Zo heeft [gedaagde] ook niets ingebracht tegen de stelling van [eiseres] dat zij al die tijd in de veronderstelling verkeerde dat [gedaagde] de afspraak zou nakomen.
4.2.4.
[gedaagde] heeft kortom niets aangevoerd op grond waarvan hij niet aan die uitlating kan worden gehouden. [gedaagde] heeft bij antwoord ook niet betwist dat die € 2.000,00 na het verbreken van de relatie geheel aan hem ten goede is gekomen (en de bijdrageplicht ook om die reden € 2.000,00 betreft c.q. het bedrag daarom alleszins redelijk en billijk is). Aan de late blote stelling bij dupliek dat zij beiden gebruik hebben gemaakt van de lening, gaat de kantonrechter voorbij. Het verweer van [gedaagde] treft kortom geen doel.
4.2.5.
De kantonrechter constateert dat die overeenkomst van partijen, zoals die uit het whatsapp-verkeer volgt, wel een zekere leemte bevat wat betreft de te betalen rente over die lening. Door [eiseres] is ook de rente over de lening gevorderd onder de stelling dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] zou zorgdragen voor de verdere aflossing. Op dit punt is geen verweer gevoerd. De kantonrechter is - volledigheidshalve - (aanvullend) van oordeel dat [eiseres] uit de verklaring van [gedaagde] mocht afleiden, althans dat zij redelijkerwijs mocht verwachten, dat [gedaagde] eveneens de volledig verschuldigde rente aan de bank zou betalen. De hoogte van het uiteindelijk aan rente te betalen bedrag was ook afhankelijk van het moment waarop [gedaagde] het bedrag volledig aan de bank had betaald, waarop [eiseres] verder geen invloed had (sterker, zij wist niet dat de rente alsmaar doorliep omdat zij ervanuit ging dat [gedaagde] zich aan de afspraak hield). Bovendien had zij haar deel al vrij snel aan de bank afgelost. Uit de overeenkomst vloeit kortom voort dat [gedaagde] zou zorgdragen voor de verdere aflossing althans de kantonrechter acht dit redelijk en in de verwachting liggen. Een eventuele eerdere afwijkende overeenkomst doet hieraan ook niet af.
4.3.
De kantonrechter ziet daarmee aanleiding om [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van € 2.522,03 aan [eiseres] . [gedaagde] erkent € 1.750,00 verschuldigd te zijn, maar ook dit bedrag is niet betaald (de kantonrechter begrijpt: wegens tijdelijke betalingsonmacht). [gedaagde] heeft bij dupliek aangegeven dat hij inmiddels werk heeft, hulp krijgt van de Kredietbank en in termijnen kan betalen. De kantonrechter kan partijen niet dwingend een betalingsregeling opleggen. De kantonrechter geeft partijen wel in overweging om dit onderling te bespreken.
verdere kosten
4.4.
De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde] verweer voert tegen de verdere kosten, daartoe stellende dat hij niets van [eiseres] heeft vernomen.
4.5.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom kan slechts worden toegewezen met ingang van de datum van dagvaarding (17 oktober 2023). Er is namelijk niet toegelicht waarom de rente met ingang van een van de eerdere gevorderde ingangsdata verschuldigd is. De regresvordering is weliswaar ontstaan op 10 augustus 2023, maar [gedaagde] was toen niet ermee bekend dat [eiseres] een vordering op hem had. Ten aanzien van de brief van
31 augustus 2023, zoals die met de gewone post zou zijn verzonden, staat niet vast dat Schilling die heeft ontvangen daar [gedaagde] de ontvangst ervan betwist, terwijl [eiseres] erkent dat de aangetekende brief van die datum retour is ontvangen.
4.6.
[eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Het verzuim is op of na 1 juli 2012 ingetreden. De kantonrechter stelt vast dat [gedaagde] een consument is (een natuurlijk persoon die niet heeft gehandeld in de uitoefening van een beroep of bedrijf). Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 leden 5 en 6 BW). Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] in verzuim verkeerde toen de aanmaning als bedoeld in art. 6:96 lid 6 BW werd verzonden, terwijl art. 6:96 lid 6 BW dat wel verlangt. Daarbij heeft een aanmaning pas haar werking, als deze de schuldenaar heeft bereikt. Zoals hiervoor is overwogen staat de ontvangst van de aanmaning niet vast. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] gevallen en tot heden begroot op:
kosten exploot: € 129,85
griffierecht € 86,00
salaris gemachtigde:
€ 476‬,00(2 pnt * € 238,00)
Totaal: € 691,85‬
4.8.
De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen als gevorderd.
4.9.
Dat partijen een affectieve relatie hebben gehad, is in de het onderhavige geval geen reden om de proceskosten te compenseren. Indien [gedaagde] zijn toezegging gewoon was nagekomen, had [eiseres] geen kosten hoeven te maken om haar vordering te innen.
4.10.
Bij een separate veroordeling in de nakosten bestaat geen belang nu de proceskostenveroordeling die kosten omvat (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853 rov 2.3)

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 2.522,13, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 17 oktober 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] gevallen en tot heden begroot op € 691,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.
NIv