ECLI:NL:RBLIM:2024:9573

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
ROE 23/1321
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het bouwen van airco-units aan de zijkant van een woning in Valkenburg aan de Geul

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 19 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor het bouwen van twee airco-units aan de zijkant van een woning in Valkenburg aan de Geul. De vergunninghoudster had op 17 januari 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders was verleend, ondanks een negatief welstandadvies van de Stadsbouwmeester. Eiser, de buurman van de vergunninghoudster, maakte bezwaar tegen de vergunning en stelde dat de units in strijd waren met het bestemmingsplan en dat het college niet mocht afwijken van het welstandadvies. De rechtbank oordeelde dat de airco-units als ondergeschikte bouwonderdelen konden worden aangemerkt, waardoor ze niet meetelden voor de bouwhoogte. Echter, de rechtbank vond dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom het afweek van het welstandadvies, met name op het gebied van duurzaamheid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eiser moesten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1321

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.A.J. Immink),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul, het college
(gemachtigden: G.A.M.C. Goossens en D.D.J. Richter).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghoudster] uit [woonplaats] (vergunninghoudster).

Inleiding

Bij besluit van 17 januari 2023 (het primaire besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het bouwen van twee airco-units aan de zijkant van haar woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] .
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de beslissing van 16 mei 2023 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) heeft het college de omgevingsvergunning, onder verbetering van de motivering daarvan, in stand gelaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.
Op verzoek van de rechtbank heeft de gemachtigde van eiser na afloop van de zitting op
12 december 2024 het “Initieel Omgevingsplan Valkenburg aan de Geul 2020’ aan de rechtbank toegezonden.
Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de datum van de uitspraak bepaald op heden.

Beoordeling door de rechtbank

De besluitvorming
1. Vergunninghoudster heeft in januari 2021 twee airco-units aangebracht aan haar woning. Naar aanleiding van een door eiser ingediend verzoek tot handhaving bij het college, heeft vergunninghoudster voor de bouw van de airco-units op 12 oktober 2022 alsnog een vergunningaanvraag ingediend.
1.1.
Op 26 oktober 2022 heeft de Stadsbouwmeester aan het college een welstandsadvies uitgebracht. In dit advies staat dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand en dat geadviseerd wordt om de vergunningaanvraag af te wijzen. De Stadsbouwmeester geeft aan dat het bouwplan wel aanvaardbaar zou zijn, als de airco-units omlaag geplaatst zouden worden en daardoor uit het zicht van de openbare weg zijn. Ook dienen de leidingen in een kabelgoot omhoog te gaan en de kabelgoot dient de kleur van de gevel te hebben.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het college heeft in het primaire besluit aangegeven af te wijken van het advies van de Stadsbouwmeester van 26 oktober 2022.
1.3.
Bij het bestreden besluit heeft het college, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften de dato 23 april 2023, de motivering van het besluit om af te wijken van het advies van de Stadsbouwmeester, aangevuld. Het college heeft dat gedaan door in het bestreden besluit op te nemen: “de airco-units zijn geplaatst in het kader van duurzaamheid. Ze worden gebuikt om het huis zowel te koelen, als te verwarmen. Daarnaast zijn de airco-units op een afstand van meer dan 10 meter van het openbaar gebied geplaatst en slechts vanuit één zijde vanaf het openbaar gebied zichtbaar. Deze argumenten wegen voor ons zwaarder, dan het negatieve advies van de Stadsbouwmeester.”
Overgangsrecht Omgevingswet
1.4.
Het bestreden besluit is genomen op grond van de Wabo. Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Omdat de aanvraag die heeft geleid tot de bestreden besluiten is ingediend vóór 1 januari 2024, volgt uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet dat dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht. Dit betekent dat de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024 met aanverwante wetgeving, van toepassing blijft op deze zaken.
De gronden van beroep
2. Eiser voert aan dat de omgevingsgunning voor de airco-units niet verleend had mogen worden. Eiser voert als beroepsgrond aan dat (i) het college zijn motivering bij het bestreden besluit niet meer mocht aanvullen omdat eiser daar (in bezwaar) niet meer op kon reageren. Hij voert verder aan dat (ii) de airco-units in strijd zijn met het bestemmingsplan en (iii) dat het college niet mocht afwijken van het advies van de Stadsbouwmeester en ten onrechte daarbij als argument heeft gebruikt dat de airco-units duurzaam zijn.
2.1.
Tijdens de zitting heeft eiser nog aangevoerd dat de airco-units het toegestane geluidsniveau overschrijden en dat het college in dat kader slechts één meting heeft gedaan die niet representatief was. Deze beroepsgrond valt (ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) buiten de omvang van dit geding, aangezien deze pas voor het eerst tijdens de zitting is aangevoerd.
(i) Aanvulling motivering in bezwaar
3. Ter zake de beroepsgrond onder (i) wijst de rechtbank op het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb. Hieruit volgt dat het college in bezwaar toekomt aan een heroverweging van het besluit op grondslag van het bezwaar. Dit betekent ook dat het college in bezwaar gebreken die aan het primaire besluit kleven, en die in het bezwaarschrift aan de orde zijn gesteld, kan herstellen. Het college kan dus de motivering en onderbouwing van het primaire besluit bij het nemen van een besluit op bezwaar wijzigen, aanvullen en/of verbeteren. Aangezien eiser in bezwaar (de motivering van) de afwijking van het advies van de Stadsbouwmeester aan de orde heeft gesteld, mocht het college bij het nemen van het besluit op bezwaar overgaan tot het aanvullen van die motivering.
3.1.
Daarmee zijn de rechten van eiser niet geschonden, aangezien hij tegen het bestreden besluit beroep kon instellen waarbij de aangepaste motivering kon worden aangevochten. Van deze mogelijkheid heeft eiser ook gebruik gemaakt.
3.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
( ii)
De airco-units zijn in strijd met het bestemmingsplan
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan “Initieel Omgevingsplan Valkenburg aan de Geul 2020’. Meer in het bijzonder gaat het om artikel 40.2.5., onder a, van de bestemmingsregels. Hierin staat:
“Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van erfafscheidingen die vóór de voorgevelrooilijn maximaal 1 en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 m hoog mogen zijn;”
De airco-units zijn volgens eiser bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en hangen op een bouwhoogte van 4,82 en 5,26 meter boven peil, terwijl ze op maximaal 3 meter zouden mogen hangen.
4.1.
Het college heeft besloten dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en wijst op artikel 2.1.2. van de bestemmingsregels, waarin bepaald is hoe de bouwhoogte gemeten moet worden:
“vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.”
Volgens het college zijn de airco-units ondergeschikte bouwonderdelen, waarvoor de bouwhoogtebepaling in artikel 40.2.5., onder a van de bestemmingsregels niet geldt.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de airco-units ondergeschikte bouwonderdelen zijn, als bedoeld in artikel 2.1.2. van het bestemmingsregels. Dit brengt mee dat hiervoor een uitzondering geldt: de airco-units worden niet meegenomen bij het bepalen van de bouwhoogte. Hierdoor kan niet worden geconcludeerd dat de airco-units de maximaal toegelaten bouwhoogte (van 3 meter) voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, overschrijden. Het college heeft dus terecht besloten dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende. In het bestemmingsplan is geen definitie opgenomen van ‘ondergeschikte bouwonderdelen’. Wel wordt in artikel 2.1.2. van de bestemmingsregels gesproken van ‘schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen’. Er is dus geen limitatieve opsomming gegeven van wat onder een ondergeschikt bouwonderdeel moet worden verstaan en het artikel biedt ruimte voor andere dan de daarin genoemde ondergeschikte bouwonderdelen. Deze moeten wel naar hun aard gelijk te stellen zijn met schoorstenen en antennes. De vraag die hier beantwoord dient te worden, is of de airco-units naar hun aard gelijk kunnen worden gesteld met schoorstenen en antennes. Dit is naar het oordeel van de rechtbank wel het geval. De airco-units staan namelijk functioneel ten dienste van de woning, wat ook bij schoorstenen en antennes het geval is. Ook is de omvang van de airco-units niet zodanig, dat ze om die reden niet meer als ondergeschikt aan het gebouw (de woning) aan te merken zijn. De rechtbank vindt hiervoor ook steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2389. In deze uitspraak worden twee luchtbehandelingskasten op het dak van een pand aangemerkt als ‘ondergeschikte bouwonderdelen’ in de zin van eenzelfde bestemmingsplanregel.
4.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
( iii)
Afwijking van het advies van de Stadsbouwmeester
5. Eiser voert aan dat de Stadsbouwmeester het bouwplan terecht in strijd met de redelijke eisen van welstand heeft geacht. Het college mocht hier niet aan voorbij gaan. En al zeker niet met het argument dat de airco-units duurzaam zijn. Volgens eiser zijn de airco-units helemaal niet ‘duurzaam’, omdat ze veel energie verbruiken, CO2 uitstoten en de koelvloeistof schadelijk is voor het milieu. Bovendien is dit geen reden om af te wijken van het welstandsadvies: als de airco-units lager geplaatst worden, maakt ze dat niet minder duurzaam en efficient. Het college stelt verder ten onrechte dat de airco-units slechts van één zijde zichtbaar zijn en op een afstand van 10 meter van het openbaar gebied hangen. Ze zijn namelijk zowel vanaf de voorzijde als de linkerzijde zichtbaar en ze hangen op zo’n 5 à 6 meter van het openbaar gebied.
5.1.
Het college verwijst naar de motivering die in het bestreden besluit is gegeven. Het college vindt de argumenten van vergunninghoudster, namelijk het duurzaamheidsaspect, doorslaggevend. De kosten voor het verwarmen van de slaapkamers rezen de pan uit. De kosten voor het gebruik van gas zijn enorm gestegen. De airco-units worden zowel voor het koelen als voor het verwarmen van de kamers gebruikt. De afstand van 10 meter tot het openbaar gebied heeft volgens het college waarschijnlijk betrekking op de achterste airco-unit. De voorste airco-unit is sowieso niet goed zichtbaar vanaf de openbare weg door een boom die ervoor staat.
5.2.
De rechtbank oordeelt als volgt. In artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo is aan het college een expliciete discretionaire bevoegdheid gegeven om van een negatief welstandsadvies af te wijken. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak [1] mag het college van een negatief welstandsadvies afwijken op grond van overwegingen van algemeen belang, zoals sociaaleconomische of maatschappelijke belangen, maar ook op overwegingen die niet zien op het algemeen belang, zoals individuele omstandigheden die de aanvrager betreffen. [2] In ieder geval moet het daarbij gaan om belangen die niet de welstand van het bouwwerk betreffen, want daarover is in het welstandsadvies immers al geadviseerd. Een besluit van het college om af te wijken van een welstandsadvies behoeft een deugdelijke motivering.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de motivering die het college aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd niet. Weliswaar is het denkbaar dat het belang van duurzaamheid een argument vormt om onder omstandigheden af te wijken van de eisen van welstand, in dit geval is dat volstrekt onvoldoende onderbouwd. Het college heeft zich eenvoudigweg op het standpunt gesteld dat de airco-units duurzaam zijn. Waarom duurzaamheid in dit geval zwaarder dient te wegen dan de redelijke eisen van welstand (en dus het belang van omwonenden) is niet onderbouwd. Ook is niet onderbouwd waarom het duurzaamheidsaspect maakt dat de airco-units niet lager geplaatst hoeven te worden, zoals door de Stadsbouwmeester geadviseerd is. Ook is nergens uit gebleken dat de betreffende airco-units ook daadwerkelijk duurzaam zijn.
5.4.
Voor zover de motivering van het college om af te wijken van het welstandsadvies ziet op de zichtbaarheid van de airco-units vanaf de openbare weg, heeft te gelden dat dit een aspect is dat op de welstand betrekking heeft en reeds door de Stadsbouwmeester beoordeeld is. De zichtbaarheid vanaf de openbare weg kan dan ook geen reden vormen om van het welstandsadvies af te wijken. Dit nog los van het feit dat het college kennelijk uitgaat van onjuiste feiten, nu zowel eiser als vergunninghoudster aan hebben gegeven dat de airco-units op zo’n (5 à) 6 meter van de openbare weg hangen (en geen 10 meter).
5.5.
Omdat het college ontoereikend heeft gemotiveerd waarom het is afgeweken van het welstandsadvies is sprake van strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit niet gedragen kan worden door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
6.1.
De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten. Ook draagt de rechtbank niet aan het college op om het gebrek te herstellen via een zogenaamde bestuurlijke lus. Dit omdat volgens de rechtbank de te verrichten beoordeling op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d van de Wabo door het college niet alleen zou kunnen leiden tot een verbetering van de motivering waarom van het welstandsadvies wordt afgeweken, maar ook nog tot de conclusie zou kunnen leiden dat het welstandsadvies alsnog wordt opgevolgd. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten in de beroepsprocedure. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 875,00 omdat de gemachtigde van eiser aan de zitting heeft deelgenomen
(1 punt ter waarde van € 875,00).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 16 mei 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze
uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Drent, rechter, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 19 december 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie onder meer de uitspraak van 2 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:8
2.zie ook de uitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:464.