ECLI:NL:RBLIM:2024:956

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
1 maart 2024
Zaaknummer
10362408 / CV EXPL 23-777
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige facturen door administratiekantoor tegen voormalige opdrachtgever met verweer op basis van verrekening

In deze zaak vordert [eiseres], een administratiekantoor, betaling van achterstallige facturen ter hoogte van € 6.796,81 van [gedaagde], een voormalige opdrachtgever. De vordering betreft werkzaamheden die [eiseres] heeft verricht voor [gedaagde] tot 4 december 2020. [gedaagde] betwist de vordering en stelt dat hij zich kan beroepen op verrekening met een schadevergoeding wegens tekortkomingen in de dienstverlening van [eiseres]. De kantonrechter heeft op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in deze zaak.

De procedure begon met een dagvaarding op 14 februari 2023, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] werkzaamheden heeft verricht en dat de facturen zijn verzonden, maar dat [gedaagde] niet alle facturen heeft betwist. De kantonrechter concludeert dat de offerte van [eiseres] door [gedaagde] is geaccepteerd en dat de werkzaamheden zijn verricht.

De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres] toegewezen, omdat [gedaagde] onvoldoende heeft aangetoond dat de facturen niet verschuldigd zijn. Het beroep op verrekening is afgewezen, omdat de gegrondheid daarvan niet eenvoudig vast te stellen is. De kantonrechter heeft [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de achterstallige facturen, de wettelijke handelsrente en de proceskosten. De kosten zijn begroot op € 1.420,96, inclusief buitengerechtelijke kosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10362408 / CV EXPL 23-777
Vonnis van de kantonrechter van 28 februari 2024
in de zaak van:
[eiseres] .,
te [vestigingsplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. A.J.J. Kreutzkamp,
tegen:
[gedaagde sub 1] ,
en
[gedaagde sub 2]
te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. J.G. van Ek.
Eiser wordt hierna [eiseres] genoemd en gedaagden worden gezamenlijk in het enkelvoud [gedaagde] genoemd.

1.1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 februari 2023, met 5 producties,
  • de conclusie van antwoord met 5 producties,
  • de brief van de kantonrechter van 12 juli 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het bericht van partijen dat zij schriftelijk wensen voort te procederen,
  • de akte houdende overlegging aanvullende producties van [gedaagde] , met 2 producties
  • de conclusie van repliek, met producties 6 tot en met 26,
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling in conventie

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiseres] is een administratiekantoor. [gedaagde] dreef tot 4 december 2020 de onderneming [naam VOF] waarvoor [eiseres] administratieve werkzaamheden verrichtte. [eiseres] vordert betaling van achterstallige facturen van in totaal € 6.796,81, verhoogd met rente en kosten. [gedaagde] betwist de vordering en stelt zich, voor een deel van de vordering, te kunnen beroepen op verrekening met een vordering uit hoofde van vergoeding van schade door tekortkoming in de dienstverlening door [eiseres] . De kantonrechter zal de vorderingen van [eiseres] toewijzen. Hieronder legt de kantonrechter uit hoe tot dat oordeel is gekomen.
De afspraken tussen partijen
2.2.
Partijen zijn het er over eens dat [eiseres] werkzaamheden heeft verricht en dat ze daarvoor maandelijks factureerde. De werkzaamheden zijn aangevangen in 2012. De afspraken zijn niet schriftelijk vastgelegd. [eiseres] stelt dat ze op 13 augustus 2012 een offerte heeft opgesteld waarin aan [gedaagde] is aangeboden voor de boekhouding € 150,- exclusief BTW per maand te rekenen, voor de jaarstukken te factureren op basis van gewerkte uren met een maximum van € 475,- exclusief BTW en overige werkzaamheden te verrichten (als loonbelasting, omzetbelasting etc.) op basis van een uurtarief van € 60,- exclusief BTW per uur, alles exclusief 6% kantoorkosten. [gedaagde] stelt dat de offerte niet in het geding is gebracht en dat partijen het niet eens zijn over de vraag of het maandbedrag inclusief of exclusief BTW is. De kantonrechter stelt vast dat hiermee niet wordt betwist dat de offerte is ontvangen. Uit de in het geding gebrachte facturen over de periode augustus 2019 tot en met juni 2021 blijkt dat de uitgangspunten uit de offerte gehanteerd werden. [gedaagde] wijst er op dat niet alle facturen over de hele periode van samenwerking zijn overgelegd, maar betwist niet de facturen te hebben ontvangen. [gedaagde] laat na om enige factuur in te brengen waarin sprake is van een ander maandbedrag, een andere afspraak ten aanzien van bedragen in- of exclusief BTW, een ander bedrag voor jaarstukken of anderszins enige afwijking van deze offerte. De kantonrechter stelt daarom vast dat onvoldoende is weersproken dat de offerte is geaccepteerd door [gedaagde] en dat deze de basis voor de dienstverlening door [eiseres] vormt.
2.3.
[eiseres] stelt verder dat partijen in januari 2014 aanvullend hebben afgesproken dat zij de loonadministratie zou verzorgen en dat daarvoor € 8,50 (exclusief BTW) per maand in rekening zou worden gebracht. Dat bedrag komt ook op de facturen terug, waarbij dit bedrag per medewerker in rekening wordt gebracht. [gedaagde] betwist hiermee akkoord te zijn gegaan. [gedaagde] betwist echter niet dat deze werkzaamheden zijn verricht. Dat betekent dat [gedaagde] daarvoor in ieder geval een redelijke vergoeding verschuldigd is. De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] een redelijke, marktconforme vergoeding voor deze werkzaamheden rekent. Dit argument kan [gedaagde] dus niet baten.
De facturen
2.4.
[eiseres] vordert betaling van de facturen vanaf 2 augustus 2019. [gedaagde] stelt dat er na verzending van deze facturen wel betaald is, namelijk een afgesproken maandelijks bedrag van € 250,-. Hij brengt betaalbewijzen in het geding. Die betalingen worden door [eiseres] ook niet betwist maar, zo stelt [eiseres] , deze zien op een afgesproken aflossing van de bestaande achterstand. De kantonrechter begrijpt deze stelling zo dat met de ontvangen bedragen eerst de openstaande facturen zijn voldaan en dat na ontvangst van de laatste betaling in november 2020 de facturen vanaf 2 augustus 2019 onbetaald zijn gebleven.
2.5.
De kantonrechter stelt vast dat vanaf september 2014 vrijwel maandelijks (hoewel soms maanden gemist worden) door [gedaagde] ronde bedragen van € 100, € 50, (veelal) € 200 of € 250 aan [eiseres] worden voldaan. De bedragen worden niet gerelateerd aan facturen. Wel wordt een aantal malen vermeld; “
aflossing”of “
extra aflossing”. [eiseres] stuurde maandelijks facturen. [eiseres] brengt ook enkele overzichten van openstaande posten in het geding en stelt ook deze maandelijks te hebben verstuurd. Voorts stelt ze dat de door haar in rekening gebrachte kosten steeds in de jaarstukken zijn opgenomen. [gedaagde] betwist de overzichten van facturen die [eiseres] in het geding heeft gebracht, ten eerste omdat de onderliggende facturen ontbreken. Dat kan [gedaagde] niet baten, er is niet betwist dat de werkzaamheden zijn verricht en dat de facturen zijn ontvangen. Voorts begrijpt de kantonrechter dat [gedaagde] stelt dat zijn betalingen in deze overzichten niet zijn meegenomen. Dat standpunt is onjuist. Op het overzicht van 10 juli 2018 is de ontvangen betaling van 16 mei 2018 in mindering gebracht (op factuur 706018). Op het overzicht van 8 augustus 2018 is het op 10 juli 2018 ontvangen bedrag in mindering gebracht (op factuur 706018). En ook op het overzicht van 11 september 2018 zijn de ontvangen bedragen in mindering gebracht (zei het hier niet erg inzichtelijk). Deze overzichten ondersteunen dus de stelling van [eiseres] dat de betalingen die gedaan werden niet betalingen van recente facturen waren maar een overeengekomen maandelijkse aflossing op de achterstand. Maar doordat de lopende facturen niet werden voldaan bleef een achterstand bestaan en oplopen. De kantonrechter stelt op basis van de stellingen, de overzichten en de betalingen vast dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat de facturen verschuldigd zijn. [gedaagde] voert weliswaar veel verweren maar verliest daarbij uit het oog dat hij zelf over zijn administratie beschikt en in deze procedure niet kan doen alsof de facturen opeens uit de lucht komen vallen. Dit alles betekent dat de vordering in beginsel kan worden toegewezen; er zijn diensten verleend, daarvoor is de afgesproken prijs in rekening gebracht en er is niet betaald.
Verrekening
2.6.
[gedaagde] beroept zich op verrekening met een schadevordering van € 2.928,85 wegens fouten in de boekhouding rond bestellingen via Thuisbezorgd. [gedaagde] stelt ook dat [eiseres] tekort is geschoten in de dienstverlening door geen aanvraag Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandig Ondernemers voor [gedaagde] in te dienen. [gedaagde] verbindt aan die stelling echter geen conclusie of vordering zodat de kantonrechter dit punt buiten beschouwing laat. Er wordt hierover immers geen beslissing van de kantonrechter gevraagd.
2.7.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] de contante betalingen van Thuisbezorgd over een langere periode niet heeft geboekt waardoor er een fiscale (BTW) correctie moest plaatsvinden. Voor de jaren 2012 tot en met 2015 kon dit, vanwege tijdsverloop, niet meer en daardoor heeft [gedaagde] schade geleden. [gedaagde] heeft een derde, CK Consultancy, ingeschakeld om de te veel betaalde BTW over die jaren te berekenen. Dat is volgens [gedaagde] € 2.075,80. [gedaagde] wenst ook de kosten van deze derde te verrekenen. [eiseres] voert verweer. [eiseres] betwist de berekening van CK Consultancy en stelt dat deze derde waarschijnlijk geen volledige informatie heeft gekregen. [eiseres] gaat in detail inhoudelijk in op de berekening. Maar belangrijker nog stelt [eiseres] dat hij afhankelijk was van het aanleveren van informatie door [gedaagde] over het toerekenen van contante betalingen aan Thuisbezorgd. Die informatie kreeg [eiseres] niet. [gedaagde] stelt vervolgens bij conclusie van dupliek dat om de hoogte van de verrekening vast te stellen een externe deskundige zou moeten worden benoemd.
2.8.
De kantonrechter zal het beroep op verrekening afwijzen op grond van artikel 6: 136 van het Burgerlijk Wetboek. De gegrondheid van het beroep op verrekening is hier niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Dat erkent ook [gedaagde] als hij stelt dat de kantonrechter een deskundige zou moeten benoemen. Op basis van de processtukken die nu voorliggen zou verder debat, of een deskundige, nodig zijn om op dit punt een beslissing te kunnen nemen. Er is echter geen vordering in reconventie ingediend. De vordering van [eiseres] ligt, zoals hiervoor vast gesteld, voor toewijzing gereed. Hierbij is voorts van belang dat [gedaagde] , zoals zijn raadsman herhaaldelijk heeft aangegeven, niet over de financiële middelen beschikt om de vordering te voldoen. Dat maakt dat de kantonrechter bepaalt dat het beroep op verrekening in redelijkheid afstuit op het vereiste van artikel 6:136 BW.
De conclusie
2.9.
De vordering van [eiseres] zal worden toegewezen. De wettelijke handelsrente zal worden toegewezen als gevorderd.
De kosten
2.10.
[eiseres] heeft gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van € 714,80 aan buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter stelt vast dat incassowerkzaamheden zijn verricht en het gevorderde bedrag overeenstemt met de staffel. De kantonrechter zal het bedrag dan ook toewijzen.
2.11.
Omdat [gedaagde] in overwegende mate in het ongelijk is gesteld, wordt hij in de proceskosten veroordeeld. Aan de zijde van [eiseres] worden deze begroot op € 1.285,96 (griffierecht € 514,-, explootkosten € 111,96 en salaris gemachtigde € 660,- (2 maal tarief € 330,-).
2.12.
De proceskosten worden verhoogd met een bedrag van € 135,- voor nakosten. Hier kan nog een bedrag aan nakosten bijkomen als de uitspraak wordt betekend, maar in deze uitspraak hoeft hierover niet apart te worden beslist (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn gekweten, tot betaling van € 6.796,81 aan [eiseres] te vermeerderen met de wettelijke handelsrente per factuur vanaf 14 dagen na de factuurdatum tot de dag der algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn gekweten, tot betaling van € 714,80 aan [eiseres] ;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn gekweten, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.420,96 ;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.