ECLI:NL:RBLIM:2024:9141

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
C/03/330967 HA ZA 24-248
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht bij verdeling van onroerend goed tussen ex-partners

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 28 augustus 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vrouw en een man, die een affectieve relatie hebben gehad en gezamenlijk eigenaar zijn van een woning. De vrouw, die in Nederland woont, heeft de man, die in Duitsland verblijft, gedagvaard om de woning aan haar toe te delen. De rechtbank moest allereerst beoordelen of zij bevoegd was om van het geschil kennis te nemen, gezien het internationale karakter van de zaak. De vrouw stelde dat de Nederlandse rechter bevoegd was op basis van de EEX-Vo II, die regels geeft over de rechterlijke bevoegdheid in internationale geschillen. De rechtbank concludeerde dat zij bevoegd was, omdat de vorderingen van de vrouw betrekking hadden op de ontvlechting van hun gemeenschappelijk eigendom van de woning, die zich in Nederland bevindt. De rechtbank oordeelde dat de man, die niet verschenen was, geen medewerking verleende aan de ontvlechting en dat zijn afwezigheid niet mocht leiden tot onredelijke proceskosten voor de vrouw. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw toegewezen, waaronder de toedeling van de woning aan haar tegen een bindende taxatiewaarde, en heeft de man veroordeeld tot medewerking aan de eigendomsoverdracht. Tevens zijn de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/330967 / HA ZA 24-248
Vonnis van 28 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaatsnaam] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. D. Abd Rabou,
tegen
[gedaagde],
te [plaatsnaam] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de man,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- het tegen de man verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Bevoegdheid
2.1.
De man woont in Duitsland. Deze zaak heeft daarmee een internationaal karakter. De rechtbank zal daarom allereerst (ambtshalve) beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. De vrouw licht in de dagvaarding toe dat de Nederlandse rechter bevoegd is op grond van de Verordening (EG) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de EEX-Vo II).
2.2.
In deze zaak speelt het volgende. De vrouw en de man hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij zijn niet met elkaar gehuwd (geweest) en zijn ook geen geregistreerd partnerschap aangegaan. Tussen partijen is bovendien nimmer een samenlevingsovereenkomst opgemaakt. Na het verbreken van de relatie in 2022 is de man in Duitsland gaan wonen.
Partijen zijn sinds 2017 gezamenlijk eigenaar van een onroerende zaak gelegen aan [adres] in [plaatsnaam] (hierna: de woning). Aan deze woning is een hypothecaire geldlening verbonden die aanmerkelijk lager is dan de taxatiewaarde van de woning. Partijen zijn hoofdelijk schuldenaar van de geldlening. De vrouw wenst dat dat de woning aan haar wordt toebedeeld tegen een door een makelaar getaxeerde waarde en dat de overwaarde daarvan (na betaling van de resthypotheek) tussen partijen wordt verdeeld, waarbij een aantal door de vrouw betaalde gemeenschappelijke lasten nog worden verrekend.
2.3.
Voor de bepaling van in welk land de procedure aanhangig gemaakt moet worden, geeft de EEX-Vo II (nr. 1215/202) antwoorden. Artikel 5 lid 2 van de EEX-Vo II bepaalt dat degenen die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats hebben, slechts voor het gerecht van een andere lidstaat kunnen worden opgeroepen krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van dat hoofdstuk gegeven regels. Daarin is voor wat betreft onroerend goed echter (in art. 24 lid 1) alleen een uitzondering opgenomen als het gaat over zakelijke rechten en huur en verhuur van een woning.
2.4.
De vorderingen van de vrouw in deze procedure zien op de ontvlechting van hun gemeenschappelijk eigendom op de voormalige gezinswoning. De rechtbank stelt de aanspraak van de man op de woning gelijk aan een zakelijk recht (in de zin van het Europese recht) daarop (mede-eigenaarschap). Omdat voorts art. 103 Rv. bepaalt dat de rechter alwaar het onroerend goed zich bevindt, bevoegd is om van vorderingen over dat onroerend goed kennis te nemen, is de Rechtbank Limburg bevoegd.
2.5.
De rechtbank realiseert zich dat haar oordeel over het karakter van de mede-eigendom niet onbetwist is (zie HR 18 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1765). Daarom ook nog het volgende. De overwegingen 16 en 24 van EEX-Vo II verordening suggereren dat de bepalingen ervan niet doorslaggevend hoeven te zijn en dat op grond van alle omstandigheden van het geval daarvan ook afgeweken kan worden. Voor zover bevoegdheid niet rechtstreeks uit de verordening volgt, is er in dit geval alle aanleiding om de rechter bevoegd te verklaren van de woonplaats waar de gemeenschappelijke woning ligt.
2.6.
Bij gemeenschappelijke woningen van ex-partners is het heel vaak de partner die achterblijft in de woning die voor alle lasten en onderhoud van die woning moet opkomen. Het is vaak die partner die de andere partner moet aanzetten en zelf alle werkzaamheden moet verrichten om de gemeenschappelijke eigendom te ontvlechten door de woning aan een van hen toe te delen (met bijbehorende inbreng en afrekening) of die woning te verkopen. Het niet-meewerken van de vertrokken partner wordt vaak nog extra beloond doordat in de huizenmarkt de vertraging als regel tot hogere prijzen leidt waartegen de achterblijver kan overnemen.
2.7.
Voor zover de Verordening in dat geval daadwerkelijk zou beogen dat in die situaties de achterblijver ook nog in het buitenland moet gaan procederen, moet dit als een kennelijke omissie worden beschouwd. Zo wordt namelijk de in de woning achterblijvende deelgenoot opgezadeld met hogere proceskosten doordat deze in een voor haar onbekend land moet gaan procederen. Voorts zal in dit soort situaties vaak het recht van toepassing zijn van het land waar partijen gezamenlijk gewoond hebben, zodat het onpraktisch is om dat te laten beoordelen door de rechter van een ander land waar de vertrokken deelgenoot naartoe is gegaan. Tenslotte is het maar de vraag of bepalingen als art. 3:300 en 301 BW (waarbij het vonnis van de rechter bij bijvoorbeeld een levering in de plaats kan treden van de medewerking/ handtekening van de gedaagde) ook in andere verdragsstaten bestaat.
2.8.
Naast deze redenen die reeds in abstracto (los van deze zaak) ervoor pleiten om bij verdeling van onroerende zaken de rechter van het land waar dat onroerend goed ligt, bevoegd te achten, zijn er concrete redenen in deze zaak die dat nog versterken. Die redenen zijn dat gedaagde een uit Polen afkomstige man is die momenteel in Duitsland verblijft. Voorts verleent hij geen enkele medewerking aan ontvlechting van de gemeenschappelijke eigendom, laat hij alle initiatief daartoe aan de vrouw over en is hij voor de vrouw onbereikbaar voor contact. Tenslotte heeft hij kennelijk telefonisch aan de vrouw laten weten in te stemmen met de verdeling die zij nu vordert.
2.9.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de rechtbank zich bevoegd acht.
Inhoudelijke beoordeling
2.10.
De rechtbank stelt vast dat bij de dagvaarding de bij wet voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, zodat tegen gedaagde verstek zal worden verleend.
2.11.
Het gevorderde komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als volgt worden toegewezen, behoudens het navolgende.
2.12.
Ten aanzien van de vordering onder V. geldt dat voor de toekomstige hypotheeklasten geen rechtsgrond dan wel regresvordering bestaat op basis waarvan de man de toekomstige hypotheeklasten aan de vrouw dient te betalen. Partijen zijn hoofdelijk verbonden voor de hypotheeklasten, wat betekent dat zij ieder naar rato van hun onderlinge verhouding draagplichtig zijn, conform artikel 6:10 BW. Op basis van de bestaande afspraken is de man primair verplicht om zijn aandeel in de hypotheeklasten rechtstreeks aan de bank te betalen. Zolang de vrouw niet zijn deel voor hem aan de bank heeft voldaan, is er nog geen regresvordering ontstaan. Pas op het moment dat de vrouw daadwerkelijk het deel van de man aan de bank betaalt, krijgt zij het recht om dit bedrag van hem terug te vorderen.
2.13.
De vrouw maakt aanspraak op vergoeding van de proceskosten. Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de woning staande en gelegen te [plaatsnaam] aan het adres [adres] , kadastraal bekend [kadastrale gegevens] (hierna: de woning) wordt toebedeeld aan de vrouw tegen een bindende taxatiewaarde van € 225.000,00, onder de voorwaarde dat de man wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypothecaire geldlening bij ABN AMRO Bank N.V.,
3.2.
veroordeelt de man om binnen één week na het verzoek van de door de vrouw aan te wijzen notaris zijn medewerking te verlenen aan de eigendomsoverdracht c.q. levering van zijn aandeel (50%) in de eigendom van de woning aan de vrouw,
3.3.
verleent vervangende toestemming aan de vrouw indien de man niet aan de verzochte veroordeling onder 3.2. voldoet, om namens de man de akte van levering op te laten maken alsmede te ondertekenen en ter zake alle feitelijke handelingen te verrichten die nodig zijn voor het realiseren van de eigendomsoverdracht c.q. levering van de woning aan de vrouw,
3.4.
veroordeelt de man tot betaling van een bedrag van € 5.609,21 aan de vrouw,
3.5.
bepaalt dat de veroordeling onder 3.4. wordt verrekend met de aan de man uit te keren overwaarde na overdracht van de woning,
3.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2024.
LK