Beoordeling door de voorzieningenrechter
6. De voorzieningenrechter beoordeelt of de burgemeester eiser redelijkerwijs mocht gelasten het lokaal te sluiten en voor zes maanden gesloten te houden. De voorzieningenrechter doet dat aan de hand van de gronden die eiser in de beroepsprocedure heeft aangevoerd.
7. De voorzieningenrechter wijst de gevraagde voorziening af en verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Naar aanleiding van een positieve netwerkmeting en een afstandsberekening gemaakt door Enexis B.V. is de politie op 18 april 2024 het lokaal aan de …weg 20 binnengetreden en werd een in werking zijnde hennepplantage aangetroffen in een gedeelte van het lokaal. Uit de bestuurlijke rapportage van 23 april 2024 blijkt dat de politie daarbij 500 hennepplanten (oppervlakte van de kweekruimte is 28,15 m2) heeft aangetroffen in een gedeelte van het lokaal aan de achterzijde van de paardenboxen. Verder zijn er materialen voor de versnelde kweek van hennep aangetroffen. Eiser is eigenaar van het lokaal en de bijbehorende erven gelegen aan de [adres] in [plaats] .
9. Met het besluit van 27 mei 2024 heeft de burgemeester besloten het lokaal voor de duur van zes maanden te sluiten met ingang van 6 juni 2024 op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet en de Beleidsregels wet Damocles en wet Victoria gemeente Landgraaf (het Damoclesbeleid). Omdat in het lokaal een in werking zijnde hennepkwekerij met 500 planten is aangetroffen, die ruimschoots de gedoogde norm van 5 hennepplanten gebruikershoeveelheid overschrijdt en het aannemelijk is dat de aangetroffen hennepplanten bestemd zijn voor verkoop, levering of verstrekking daarvan, vindt de burgemeester dat hij bevoegd is om het lokaal te sluiten. Verder vindt de burgemeester dat sluiting van het lokaal noodzakelijk en evenredig is waarbij hij alle betrokken belangen heeft afgewogen. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester het door eiser ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
10. Eiser heeft het bestreden besluit gemotiveerd bestreden. Op hetgeen eiser heeft aangevoerd wordt hieronder – voor zover van belang – nader ingegaan.
Is het bestreden besluit vooringenomen?
11. Volgens eiser is het bestreden besluit van de burgemeester met vooringenomenheid genomen. Eiser wijst op een e-mail van 20 augustus 2024 van de gemachtigde van de burgemeester. Hierin staat het volgende:
“(…) Voor wat betreft het verzoek om belanghebbende toe te staan om de paarden te verzorgen gedurende de periode van de sluiting geeft de burgemeester aan dat bij het sluiten van een woning en bijbehorend erf op grond van artikel 13b van de Opiumwet met enige regelmaat dieren zijn betrokken. lndien het hebben van dieren, zoals paarden, een bijzondere omstandigheid dan wel een dringende noodzakelijkheid zou opleveren, betekent dit dat de burgemeester een ontheffingsverzoek voor het verzorgen van dieren, iedere keer zou moeten honoreren. Hiermee verwordt zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, van de Opiumwet een wassen neus.”
12. Anders dan eiser stelt, is de voorzieningenrechter van oordeel, dat niet gezegd kan worden dat de burgemeester – gelet op vorenstaande e-mail – vooringenomen was. De voorzieningenrechter stelt vast dat er na de e-mail een uitgebreide hoorzitting in bezwaar is geweest. Een onafhankelijke adviescommissie heeft vervolgens een advies uitgebracht. De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat de adviescommissie alle aspecten die samenhangen met de sluiting van het lokaal heeft meegenomen. De burgemeester heeft het advies van de adviescommissie vervolgens overgenomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan, gelet op deze gang van zaken, niet worden gezegd dat het bestreden besluit al vaststond en de burgemeester vooringenomen heeft gehandeld.
Is er sprake van sluiting van een woning?
13. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser het standpunt dat in feite sprake is van sluiting van een woning ingetrokken.
Is de burgemeester bevoegd?
14. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de bevoegdheid van de burgemeester om het lokaal van eiser te sluiten op grond van artikel 13b Opiumwet niet langer in geschil is.
15. De vraag is of de burgemeester in dit geval ook van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Dat beoordeelt de voorzieningenrechter hierna.
Is de sluiting noodzakelijk?
16. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 februari 2022, die onlangs verder is verduidelijkt in de uitspraak van 20 maart 2024, volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. Aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Hierbij is ten eerste van belang de hoeveelheid en de soort aangetroffen drugs. Daarnaast is de rol van het pand in de keten van drugshandel van belang. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit het pand werden verhandeld, kan in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar het pand. Dat kan de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstellende karakter van de maatregel minder groot maken. De noodzaak zal in het algemeen groter zijn in het geval van recidive. Ook zal die noodzaak groter zijn als het betrokken pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke panden door de burgemeester voor bij die panden betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die panden.
17. Eiser betoogt dat de sluiting van het lokaal niet noodzakelijk is, omdat van overlast dan wel onveiligheid geen sprake is. Het is volgens eiser niet aannemelijk dat er vanuit het lokaal drugs werden verhandeld. Er was geen ‘loop’ naar het pand en er zijn geen meldingen van overlast geweest. Ook zijn er geen attributen aangetroffen die wijzen op handel vanuit het lokaal. Eiser wijst er op dat het lokaal op een verder nagenoeg onbewoonde locatie is gelegen, zodat ook herstel van het woon- en leefklimaat geen rol speelt. Inmiddels zijn er bovendien een aantal maanden verstreken en zijn er geen aanwijzingen dat het lokaal opnieuw betrokken zou zijn geweest bij criminele activiteiten. Verder stelt eiser dat, gelet op het tijdsverloop tussen het aantreffen van de drugs en het bestreden besluit, een dusdanig lange tijd is verstreken dat dit afbreuk doet aan de door de burgemeester gestelde noodzaak tot sluiting om de openbare orde te kunnen herstellen.
18. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de noodzaak tot sluiting van het lokaal aanwezig heeft kunnen achten en niet met een minder ingrijpend middel hoefde te volstaan. De burgemeester heeft daarbij kunnen betrekken dat sprake is van een ernstig geval als bedoeld in zijn beleid. Dit gelet op de hoeveelheid aangetroffen hennepplanten. Dit is een zeer ruime overschrijding van de toegestane eenpersoonshoeveelheid 5 gram bij softdrugs. Aangenomen mag dan ook worden dat deze verdovende middelen aanwezig waren met een handelsbestemming. De burgemeester mag dan aannemen dat het lokaal een rol speelt binnen de keten van drugshandel. Dat levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als er geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd.Eisers stelling dat het lokaal op een verder nagenoeg onbewoonde locatie is gelegen en niet vanaf de openbare weg te zien is, doet aan het vorenstaande niet af. Feit blijft immers dat het gaat om een grote hoeveelheid hennepplanten en dat uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat er omstandigheden zijn aangetroffen die wijzen op een of meerdere opbrengsten uit eerdere oogsten, zodat het aannemelijk is dat het lokaal binnen het criminele circuit bekend is. Eiser stelt weliswaar dat er geen “loop” naar het lokaal was, maar uit vaste jurisprudentie komt naar voren dat een sluiting ook noodzakelijk kan zijn om de bekendheid van het lokaal als drugspand weg te nemen en het lokaal aan het drugscircuit te onttrekken. Dit geldt temeer nu het lokaal ligt op korte afstand van voor drugscriminaliteit kwetsbare wijken, zoals door de burgemeester is aangegeven en door eiser niet is bestreden. Zo zijn er in de afgelopen jaren (2019 tot heden) binnen een straal van 750 meter aan de Heerlense zijde acht hennepplantages aangetroffen en zijn op twee plaatsen softdrugs en op twee plaatsen harddrugs aangetroffen. Aan de Landgraafse zijde is binnen een straal van 1.700 meter in drie panden harddrugs aangetroffen en in twee panden softdrugs. De burgemeester heeft kunnen stellen dat een zichtbare sluiting van het lokaal voor drugscriminelen en buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit.
19. Wat het tijdsverloop betreft, overweegt de voorzieningenrechter dat tijdsverloop ertoe kan leiden dat sluiting van een pand op grond van artikel 13b van de Opiumwet redelijkerwijs niet meer zal bijdragen aan het bereiken van de doelen die met een dergelijke sluiting worden gediend. Als een burgemeester een pand nog niet feitelijk heeft gesloten en daar nog wel toe wil overgaan, moet hij opnieuw een beoordeling maken van de noodzaak van het alsnog sluiten als meer dan één jaar is verstreken sinds de datum dat de sluiting volgens het bestuursdwangbesluit in zou zijn gegaan.De periode van één jaar geldt ook bij een sluiting van minder dan één jaar. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van
22 maart 2023waarin het ging om sluiting van een woning voor drie maanden.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de periode van meer dan één jaar in deze zaak nog niet is verstreken, zodat hier niet de situatie aan de orde is dat de burgemeester opnieuw een beoordeling moet maken van de noodzaak van de sluiting. Daarbij is het tijdsverloop naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet overwegend te wijten aan de burgemeester. Na het onderzoek in het lokaal op 18 april 2024 heeft de burgemeester op 7 mei 2024 het voornemen tot sluiting van het lokaal bekendgemaakt. Vervolgens heeft de burgemeester het besluit tot sluiting van het lokaal genomen op 27 mei 2024. Daartegen is bezwaar gemaakt en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Het verzoek is op 5 juli 2024 door de voorzieningenrechter toegewezen. Er heeft vervolgens op 30 september 2024 een hoorzitting plaatsgevonden, waarna de bezwaarschriftencommissie op 17 oktober 2024 een advies heeft uitgebracht. De burgemeester heeft vervolgens de bezwaarprocedure afgerond met het bestreden besluit van 21 oktober 2024. Eiser heeft beroep ingediend en de voorzieningenrechter opnieuw verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, waardoor in afwachting van deze uitspraak, er wederom geen uitvoering wordt gegeven aan het bestreden besluit. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat de lange duur niet volledig aan de burgemeester te wijten is. De burgemeester heeft voldoende voortvarend gehandeld en het tijdsverloop doet in dit geval geen afbreuk aan de noodzaak van de sluiting. De conclusie is dan ook dat de burgemeester het aannemelijk heeft kunnen vinden dat het lokaal een rol vervult in het criminele circuit en bekend staat als drugspand. De burgemeester heeft de sluiting van het lokaal daarom noodzakelijk kunnen vinden voor het herstel van de openbare orde en veiligheid.
Is de sluiting evenwichtig?
20. Als sluiting van het lokaal in beginsel noodzakelijk wordt geacht, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn. De beoordeling van de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting voor eiser komen in dit kader aan de orde.
21. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet redelijkerwijs in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat iedere verwijtbaarheid ontbreekt. Eiser was bekend met de hennepplantage in het lokaal. Weliswaar verklaart eiser te zijn bedreigd en mishandeld, maar dat betekent niet dat eiser geen verwijt kan worden gemaakt. Zoals de Afdeling in haar overzichtsuitspraak van 28 augustus 2019https://pi.rechtspraak.minjus.nl/ - _9349b8b8-3b91-46d7-8c87-88ae73ad016foverweegt, is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.
22. Eiser heeft verder gewezen op de praktische en financiële gevolgen die sluiting met zich mee zal brengen. Dat de sluiting gevolgen heeft voor de drie paarden (twee merries en een hengst) van eiser die in het lokaal en de op de bijbehorende percelen verblijven, heeft eiser naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk gemaakt. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat het niet mogelijk is om alternatieve huisvesting te vinden voor de paarden en heeft evenmin inzichtelijk gemaakt welke gevolgen dat heeft voor eiser in financiële zin.
23. Ten aanzien van het vinden van alternatieve huisvestiging voor de paarden, met eventuele praktische problemen daarbij, stelt de voorzieningenrechter voorop dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het vinden van alternatieve huisvesting. Eiser stelt weliswaar dat hij geen opvang heeft voor de paarden, maar niet is gebleken dat de dieren nergens opgevangen kunnen worden. Uit de verklaringen van eiser volgt dat eiser contacten heeft in de paardenwereld, hetgeen het voor eiser eenvoudiger zou moeten maken om onderdak te vinden voor zijn paarden. Tijdens de voorlopige voorzieningenprocedure hangende bezwaar heeft eiser bovendien verklaard dat hij wel een plek zou kunnen vinden voor de twee merries, maar dat de opvang voor de hengst een probleem zou zijn. Tijdens de zitting van
2 december 2024 heeft eiser aangegeven dat zijn contacten in verband met de opvang van de twee merries ‘niet thuis geven’, maar hiervan is geen onderbouwing gegeven. De burgemeester heeft verder meerdere oplossingen aangedragen voor de opvang van de hengst. Zo heeft de burgemeester gewezen op een Facebook-bericht over de opvang van een hengst in Drunen. Verder heeft de burgemeester gewezen op diverse opvangmogelijkheden die gevonden werden via Google. Bovendien heeft de burgemeester eiser aangeboden om het weiland naast het lokaal, dat eiser reeds van de gemeente huurt, te blijven huren, zodat hij de hengst gedurende de sluiting van het lokaal hier kan houden. In een omgeving die voor het paard bekend is. De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser geen poging heeft ondernomen om in contact te komen met de gemeente om over de huur van het weiland te praten, om een eventuele verhoging van het hek of schrikdaad boven het hek te bespreken of om te bezien of het eventueel mogelijk is een tijdelijke noodstal te plaatsen. Het lag op weg van eiser om hierover in contact te gaan met de burgemeester. Voor het standpunt dat, zoals eiser ter zitting stelt, er nu voor één van de merries ook geen opvang kan worden gevonden omdat het paard een ‘windzuiger’ is en ‘windzuigers’ worden geweerd bij andere stallen, heeft de voorzieningenrechter ook geen aanknopingspunten. Ter zitting is dit bovendien van de kant van de burgemeester betwist.
24. Met de door eiser overgelegde gegevens is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorts verder onvoldoende onderbouwd dat eiser geen financiële ruimte heeft om de opvang van de paarden elders te kunnen financieren. De informatie die eiser heeft overgelegd ziet op de hoogte van de kosten voor het stallen van de paarden elders. Het stallen van de drie paarden elders zou neerkomen op een bedrag van (maandelijks) ongeveer € 960,00. Eiser heeft echter geen financiële gegevens overgelegd waaruit volgt dat hij de kosten van het stallen van de paarden niet zou kunnen dragen. Eiser heeft daartoe enkel bankafschriften overgelegd over de periode van 1 september 2024 tot en met 23 oktober 2024. Uit de bankafschriften blijkt weliswaar dat eiser maandelijks een AOW-uitkering krijgt, maar uit de bankafschriften blijkt niet wat de vaste lasten zijn van eiser en of er inderdaad geen financiële ruimte overblijft voor het stallen van de paarden. Daarbij volgt uit de verklaringen van eiser dat hij werkzaamheden verricht voor een stoeterij, dat hij paardentrainer is, dat hij meedoet met paardenraces en dat met de paarden wordt gefokt. De voorzieningenrechter acht het aannemelijk dat eiser ook hiermee geld verdient/heeft verdiend. Ter zitting heeft eiser weliswaar toegelicht op dit moment niet met de paarden te fokken en dat op dit moment de paarden door een blessure bij een van de paarden niet zouden meedoen met paardenraces, maar eiser heeft zijn standpunt niet onderbouwd. Daarbij blijkt uit de bankafschriften dat eiser wel geld heeft om weddenschappen af te sluiten op paardenraces. Zo heeft eiser op 23 september 2024 een bedrag van € 120,00 overgeschreven gekregen van Wettstar GMBH. Verder blijkt uit de bankafschriften dat eiser actief is op Bitvavo. Eiser heeft echter niet inzichtelijk gemaakt wat het digitale vermogen is. Dat de gemachtigde van eiser betaald zou worden vanuit de gefinancierde rechtsbijstand zegt, anders dan eiser stelt, ook niets over de huidige financiële situatie van eiser. Het peiljaar voor de Raad voor Rechtsbijstand ten aanzien van de inkomenstoets is immers twee jaar geleden. Hieruit kan in ieder geval niet afgeleid worden dat eiser geen financiële ruimte heeft om opvang voor de paarden te kunnen bekostigen.
25. Voor zover eiser tot slot betoogt dat de burgemeester had kunnen volstaan met een partiële sluiting van een deel van het lokaal door een stalen toegangsdeur tot de ruimte waar de hennepplantage is aangetroffen, af te sluiten met een hangslot, waardoor eiser de paarden nog kan verzorgen in de rest van het lokaal, volgt de voorzieningenrechter ook dit betoog niet. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de feitelijke situatie ter plaatse, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, voldoende duidelijk is en ziet daarom geen aanleiding voor een onderzoek ter plaatse, zoals eiser ter zitting heeft verzocht. Uit de gedingstukken en de overgelegde foto’s volgt dat er sprake van één bouwwerk, dat oogt als één geheel. Daarbij was de kweekruimte van de hennepplantage onlosmakelijk verbonden met de rest van het lokaal. De stroom werd afgetapt vanuit de meterkast in de gang en er werden resten aangetroffen in de vermoedelijke knipruimte. De feitelijke situatie is dat de gehele paardenstal dienend is geweest aan de hennepplantage, waardoor partiële sluiting naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aangewezen is. Eiser heeft verder nog aangevoerd dat de burgemeester hem zou kunnen toestaan om twee keer per dag de paarden te verzorgen in het bijzijn van een medewerker van de gemeente. Met de burgemeester is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzorgen van de paarden onder toezicht ten tijde van de sluiting een verkeerd signaal afgeeft. Dit zou bovendien betekenen dat een medewerker van de gemeente dan zes maanden lang twee keer per dag daarvoor beschikbaar gehouden zou moeten worden. Dit vindt de voorzieningenrechter niet wenselijk, gelet op de uitvoeringslasten die dit met zich meebrengt.
26. Gelet op het vorenstaande heeft de burgemeester belang bij het zichtbaar onttrekken van het hele lokaal aan het criminele circuit en heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat een partiële sluiting van het lokaal niet wenselijk is.
27. Kortom, dat het niet eenvoudig is om de paarden elders onder te brengen voor de duur van zes maanden, is niet onaannemelijk, maar dat dit onmogelijk is, is niet onderbouwd en ook onvoldoende gebleken. Het was aan eiser om zijn betoog te onderbouwen. Eiser heeft alleen inzichtelijk gemaakt wat de kosten van de alternatieve huisvesting zijn, maar niet dat er geen (alternatieve) huisvesting voor de paarden is en welke gevolgen dat voor eiser heeft in financiële zin. Dat het voor eiser niet duidelijk was dat deze informatie belangrijk was, volgt de voorzieningenrechter niet, nu dit ook specifiek in rechtsoverweging 19 van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juli 2024 staat vermeld. Daarbij komt dat, gelet op hetgeen is aangetroffen, de burgemeester het algemene belang bij de sluiting van het lokaal in het kader van de openbare orde en om een signaal af te geven aan de omgeving redelijkerwijs zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het (financiële) belang van eiser.
28. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de sluiting van het lokaal voor de duur van zes maanden evenwichtig is.