ECLI:NL:RBLIM:2024:8822

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
11207536 AZ VERZ 24-54
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van arbeidsovereenkomst en loonbetaling na ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever over de opzegging van de arbeidsovereenkomst en de doorbetaling van loon tijdens ziekte. De werknemer, die sinds 8 maart 2010 in dienst was als vrachtautochauffeur, had zich na een bedrijfsongeval op 3 december 2019 ziekgemeld. Gedurende twee jaar heeft de werkgever het loon doorbetaald, maar na een tweede ziekmelding op 28 april 2023 heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst met toestemming van het UWV opgezegd. De werknemer verzocht om herstel van de arbeidsovereenkomst en betaling van achterstallig loon, maar de kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een opzegverbod, omdat de werknemer niet in zijn eigen functie had hervat en de aangepaste werkzaamheden niet als de bedongen arbeid konden worden aangemerkt. De kantonrechter wees het verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst en de loonbetalingen af, evenals de verzoeken om een billijke vergoeding en betaling van buitengerechtelijke kosten. De werknemer werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rekestnummer: 11207536 \ AZ VERZ 24-54
Beschikking van 19 november 2024
in de zaak van
[verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek],
te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek
hierna te noemen: [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] ,
gemachtigde: mr. M.M.J.F. Sijben,
tegen
[verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek],
te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het voorwaardelijk tegenverzoek,
hierna te noemen: [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] ,
gemachtigde: mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift met een voorwaardelijk tegenverzoek
- de mondelinge behandeling van 1 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en waarbij [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] zijn verzoek heeft gewijzigd (vermeerderd).
1.2.
Daarna is beschikking bepaald, waarvan de datum nader is vastgesteld op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] is op grond van een arbeidsovereenkomst op 8 maart 2010 in dienst getreden van de rechtsvoorgangster van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] in de functie van vrachtautochauffeur/kraanautochauffeur. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen van toepassing (hierna: de cao).
2.2.
De bedongen arbeid van [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] bestaat voor 50% uit chaufferen en voor 50% uit andere werkzaamheden zoals laden, lossen, verplaatsen van de lading, soms ook handmatig, het verwisselen van hulpstukken van de kraan, af- en aankoppelen van hydraulische slangen, werken met de handschop en bezem, verplaatsen van bouwhekken en bijbehorende materialen. Dit werk werd verricht in opdracht van diverse opdrachtgevers van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] .
2.3.
Op 3 december 2019 was [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] betrokken bij een bedrijfsongeval. De dag daarna heeft [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] zich ziekgemeld . Als gevolg van het ongeval is [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] destijds arbeidsongeschikt geraakt voor het verrichten van de eigen functie.
2.4.
Bij beslissing van 3 november 2021 heeft het UWV aan [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] een WIA-uitkering toegekend met ingang van 30 november 2021 op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35,44%. Tegen deze beslissing hebben [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] en [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] bezwaar aangetekend.
2.5.
[verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft in ieder geval sinds maart 2022 weer werkzaamheden voor (diverse opdrachtgevers van) [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] verricht.
2.6.
Het UWV heeft vervolgens in de beslissing op bezwaar van 8 juni 2022 de bezwaren gegrond verklaard en de WIA-uitkering met ingang van 30 november 2021 ingetrokken omdat zij [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] minder dan 35% arbeidsongeschikt acht.
2.7.
[verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft zich op 28 april 2023 opnieuw ziekgemeld bij [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] . [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] werkte op het moment van deze ziekmelding op het Chemelot-terrein voor de opdrachtgever Mammoet.
2.8.
[verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft op 6 maart 2024 aan UWV toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] te mogen opzeggen wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.
2.9.
Op 7 mei 2024 heeft het UWV aan [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] toestemming verleend voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] .
2.10.
[verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft de arbeidsovereenkomst met [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] opgezegd bij brief van 13 mei 2024. Als gevolg daarvan is de arbeidsovereenkomst geëindigd op 30 juni 2024.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] verzoekt de kantonrechter – na vermeerdering van zijn verzoek ter gelegenheid van de mondelinge behandeling -:
primair:
[verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] te herstellen met ingang van 30 juni 2024,
[verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van het loon vanaf de datum van herstel van de arbeidsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente,
[verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van een vergoeding gelijk aan het loon “over de periode van datum opzegging door [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot aan het herstel van de arbeidsovereenkomst”,
subsidiair:
4. [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 786.052,25 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente
zowel primair als subsidiair:
5. [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van € 39.685,44 bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met € 19.842,72 wettelijke verhoging
6. [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van € 1.020,56 buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
7. [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de proceskosten alsmede de nakosten.
3.2.
[verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] voert verweer.
3.3.
[verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft, voor het geval de arbeidsovereenkomst met [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] zal worden hersteld, verzocht om [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot terugbetaling van de transitievergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente,
3.4.
Op de standpunten van partijen zal in de beoordeling nader ingegaan worden.

4.De beoordeling

het verzoek van [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek]
wie is verwerende partij?
4.1.
De arbeidsovereenkomst op grond waarvan [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] in 2010 in dienst getreden is, vermeldt dat “ [naam bv] ” zijn werkgever is. [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft in zijn verzoekschrift dan ook vermeld dat dit de verwerende partij is.
Ter zitting is echter gebleken dat [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] ( [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] ) de rechtsopvolger is van voornoemde werkgever en dat het verzoek van [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] tegen deze werkgever gericht is. [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] is dus de verwerende partij.
primair verzoek: herstel van de arbeidsovereenkomst
4.2.
Een werknemer die als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is om zijn eigen werkzaamheden te verrichten, heeft twee jaar recht op doorbetaling van zijn loon door de werkgever. Gedurende die periode geldt het opzegverbod tijdens ziekte en mag de werkgever de werknemer niet ontslaan (uitzonderingen daargelaten).
4.3.
Tussen partijen staat vast dat [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] na de ziekmelding van [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] op
4 december 2019 het loon gedurende twee jaar doorbetaald heeft. Hieruit volgt dat [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] zich daarna in beginsel niet met succes op het opzegverbod kan beroepen. [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] voert echter aan dat het opzegverbod na zijn tweede ziekmelding op 28 april 2023 wel degelijk opnieuw geldt. Primair voert hij daartoe aan dat hij voorafgaand aan die ziekmelding zijn eigen werkzaamheden reeds geruime tijd (sinds maart 2022) volledig heeft hervat. Subsidiair voert hij aan dat hij vanaf maart 2022 heeft hervat in passende arbeid en dat die arbeid de nieuw bedongen arbeid is geworden.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat, indien de primaire of de subsidiaire stelling van [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] juist is, het opzegverbod tijdens ziekte dan inderdaad (weer) geldt gedurende een periode van twee jaar met ingang van de datum van ziekmelding op 28 april 2023. [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] is er echter niet in geslaagd aan te tonen dat hij voorafgaand aan deze ziekmelding volledig heeft hervat in zijn eigen functie en ook niet dat de werkzaamheden die hij voorafgaande aan die ziekmelding verrichtte, de bedongen arbeid zijn geworden. De kantonrechter zal hieronder uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
[verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft na zijn ziekmelding de bedongen arbeid niet meer hervat
4.5.
Dat [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] zijn eigen werkzaamheden vanaf maart 2022 volledig heeft hervat, heeft [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] gemotiveerd betwist. Samengevat komt die betwisting op het volgende neer: Bij [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] zijn in de WIA-procedure beperkingen vastgesteld die het hem onmogelijk maken om zijn oude functie van vrachtautochauffeur/kraanautochauffeur te verrichten. Uit de functionele mogelijkhedenlijst van 28 april 2022 (productie 4 verweerschrift) blijkt dat er beperkingen zijn vastgesteld op het gebied van duwen en trekken, tillen en dragen en het maken van hoofdbewegingen. Het zwaardere fysieke werk dat ook onderdeel uitmaakt van zijn functie kan [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] door die beperkingen namelijk niet verrichten. Dat [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] deze beperkingen niet meer ondervindt blijkt volgens [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] nergens uit. Zij stelt dat [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] daarom nooit meer heeft gewerkt in zijn oude functie en ook nooit hersteld is gemeld voor zijn eigen functie. [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] voert aan dat zij wel heeft geprobeerd om [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] te re-integreren in aangepast werk zonder zware fysieke belasting, laatstelijk bij Mammoet, maar die re-integratie is niet gelukt omdat [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] ook dat werk te belastend vond.
4.6.
Gelet op deze betwisting ligt het op de weg van [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] om aan te tonen dat hij wel degelijk heeft hervat in zijn oude functie.
4.6.1.
[verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] voert daartoe aan dat uit een door hem geciteerde passage, volgens hem afkomstig uit bijlage 13, blijkt dat hij per maart 2022 volledig heeft hervat in zijn eigen werkzaamheden. Die passage is echter niet terug te vinden in bijlage 13, maar wel in de door [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] overgelegde productie 3: een rapportage van het arbeidsdeskundig onderzoek in bezwaar van 16 mei 2022. Uit dat stuk en uit de door [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] geciteerde passage kan de kantonrechter niet de conclusie trekken die [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] daaruit trekt. Uit deze productie blijkt (voor zover hier relevant) slechts dat de arbeidsdeskundige van het UWV heeft geconcludeerd dat [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] geen recht had op een WIA-uitkering omdat hij destijds 40 uur per week werkte bij [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] waardoor het verlies aan verdienvermogen minder dan 35% was. Dat destijds door het UWV is vastgesteld dat [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] toen in zijn eigen werk had hervat, blijkt niet uit dit stuk. Evenmin blijkt uit dit stuk dat alleen een urenbeperking in de weg heeft gestaan aan het volledig hervatten in de bedongen arbeid. Naast deze aanvankelijke urenbeperking waren er, zoals terecht door [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] is opgemerkt, immers ook andere beperkingen (zie hiervoor onder 4.5.) vastgesteld die verhinderden dat [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] zijn bedongen arbeid kon verrichten.
4.6.2.
[verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] verwijst verder naar de door hem overgelegde bijlage 15. Hij stelt dat dit stuk een oordeel van de bedrijfsarts bevat waaruit blijkt dat hij gedurende 40 uur per week bij [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] werkzaam is in zijn eigen functie. Ook die stelling van [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] kan de kantonrechter niet onderschrijven. Bijlage 15 is een brief van de bedrijfsarts van 9 juni 2023 die aan [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] is verzonden naar aanleiding van zijn ziekmelding van 28 april 2023. Uit deze brief valt niet af te leiden dat [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] voorafgaande aan deze nieuwe ziekmelding volledig was hervat in zijn eigen functie.
4.6.3.
Hetzelfde geldt voor bijlage 16 waar [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] een beroep op doet. Ook uit dit stuk blijkt niet dat hij zijn werkzaamheden in de eigen functie volledig heeft hervat. Hooguit blijkt uit deze bijlage dat [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] dat zelf heeft verklaard tegenover de verzekeringsarts.
4.6.4.
[verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] is er dus niet in geslaagd aan te tonen dat hij in zijn eigen functie hervat heeft.
Er is geen sprake van een situatie waarin de aangepaste arbeid de bedongen arbeid is geworden
4.7.
Het is onder omstandigheden mogelijk dat als een werknemer niet de bedongen arbeid, maar aangepast werk verricht, deze andere passende arbeid als de bedongen arbeid is gaan gelden. In het arrest Kummeling/Oskam (ECLI:NL:HR:2011:BQ8134) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat daarvan pas sprake kan zijn als dat óf expliciet is overeengekomen, óf wanneer de werknemer er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat de passende arbeid inmiddels de bedongen arbeid is geworden. Of dit gerechtvaardigd vertrouwen is ontstaan, is mede afhankelijk van de vraag of door de werknemer een niet te korte periode arbeid is verricht waarvan de aard en omvang niet ter discussie staan.
4.8.
Gelet op het feitencomplex in deze zaak moet het ervoor gehouden worden dat de werkzaamheden die [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] sinds maart 2022 voor [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] verricht heeft, aangemerkt moeten worden als aangepaste arbeid. Vast staat dat [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] en [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] hierover geen specifieke afspraken hebben gemaakt, in die zin dat zij expliciet een wijziging van de functie van [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] zijn overeengekomen. Het feit dat [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] meer dan een jaar aangepast werk bij diverse opdrachtgevers van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] verricht heeft, maakt nog niet dat dit werk door dit tijdsverloop de nieuw bedongen arbeid is geworden. Door [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] is immers niet betwist dat gedurende die periode regelmatig discussie tussen hem en [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] geweest is over de aard en de omvang van de te verrichten arbeid omdat [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] het werk te belastend vond. Van een situatie dat deze aangepaste arbeid zou moeten gelden als de (nieuw) bedongen arbeid, waardoor er een nieuwe periode van 104 weken loondoorbetalingsverplichting is gaan lopen, kan daarom geen sprake zijn.
4.9.
De conclusie is dan ook dat [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] de arbeidsovereenkomst niet in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte opgezegd heeft. Hieruit volgt dat het verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst zal worden afgewezen.
primair verzoek: loon (met wettelijke rente en wettelijke verhoging) en vergoeding gelijk aan het loon
4.10.
[verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] verzoekt [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van een vergoeding gelijk aan het loon over de periode tussen het einde van de arbeidsovereenkomst en de datum van het herstel van de arbeidsovereenkomst. Dit onderdeel is niet toewijsbaar aangezien de arbeidsovereenkomst niet wordt hersteld. Ook het verzoek tot betaling van het loon vanaf de hersteldatum is daarom niet toewijsbaar. Hieruit volgt dat de wettelijke rente en de wettelijke verhoging over dit loon ook niet toewijsbaar is.
subsidiair verzoek: billijke vergoeding
4.11.
De kantonrechter zal dit onderdeel van het verzoek van [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] afwijzen. [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] gaat namelijk uit van de onjuiste veronderstelling dat er ten tijde van de opzegging van de arbeidsovereenkomst sprake was van een opzegverbod. Zoals hiervoor reeds is overwogen, was daarvan geen sprake. De loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte gedurende 104 weken was ten tijde van de opzegging immers reeds lange tijd verstreken en de nieuwe ziekmelding op 28 april 2023 heeft geen nieuwe periode in het leven geroepen. Anders dan [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] betoogt, heeft [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] dus niet ernstig verwijtbaar gehandeld door de arbeidsovereenkomst op te zeggen bij brief van 13 mei 2024. De verzochte billijke vergoeding zal daarom worden afgewezen.
primair en subsidiair verzoek: achterstallig loon en wettelijke verhoging
4.12.
Het door [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] verzochte loonbedrag ziet op het loon met ingang van 1 juli 2023 tot en met 31 mei 2024. Dit verzoek zal worden afgewezen aangezien de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd op 30 juni 2023 en het verzoek van [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] om de arbeidsovereenkomst te herstellen, zal worden afgewezen. [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft dus met ingang van 1 juli 2023 geen recht op loon van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] . Omdat het verzoek tot betaling van het loon zal worden afgewezen, kan van te late betaling van dat loon geen sprake zijn. De verzochte wettelijke verhoging wordt daarom ook afgewezen.
primair en subsidiair verzoek: buitengerechtelijke kosten
4.13.
[verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft buitengerechtelijke werkzaamheden laten verrichten om [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] ertoe te bewegen met ingang van 1 juli 2023 het loon te blijven doorbetalen. Hij verzoekt [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de kosten van die werkzaamheden, die hij begroot op € 1.020,56. Omdat [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] aan [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] met ingang van 1 juli 2023 geen loon meer verschuldigd is, is er geen grond om [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten die [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] gemaakt heeft. Ook dit onderdeel van het verzoek van [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] zal dus worden afgewezen.
proceskosten
4.14.
[verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] is de in het ongelijk gestelde partij en zal daarom worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot op heden begroot op
€ 814,00 salaris gemachtigde.
het voorwaardelijk tegenverzoek van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek]
4.15.
[verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] heeft dit tegenverzoek ingediend voor het geval de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen zal herstellen. Omdat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet zal herstellen komt de kantonrechter niet toe aan de beoordeling van dit tegenverzoek.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] af,
5.2.
veroordeelt [verzoeker, verweerder in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek] tot op heden begroot op € 814,00,
5.3.
verklaart onderdeel 5.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024
RW