9.1.Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [naam 1] bevoegd was om namens eiseres beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. Eiseres heeft de rechtbank niet bericht dat zij de machtiging heeft ingetrokken, zodat in deze procedure eiseres is vertegenwoordigd door [naam 1] . Dat aan [naam 1] op 10 juni 2023 ook een machtiging is verleend door [naam 2] die volgens verweerder onduidelijk zou zijn, maakt dit, wat door ook van zij, niet anders, omdat dit een andere machtiging betreft en deze niet ziet op het beroep door eiseres tegen het bestreden besluit. Het betoog slaagt niet.
10. Verweerder heeft bij brief van 26 september 2024 gesteld dat uit het kadaster blijkt dat eiseres vanaf 30 december 2022 geen eigenaar meer is van het pand aan de [adres] . Volgens verweerder betekent dit dat eiseres geen zeggenschap meer heeft over het perceel, omdat zij geen eigenaar (meer) is van het perceel waarop onderhavige aanvraag voor een omgevingsvergunning ziet en daarom ook niet (meer) als belanghebbende bij de aanvraag en het beroep kan worden aangemerkt. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat het voorgaande betekent dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij haar beroep. Ook heeft verweerder in genoemde brief aangegeven dat er sprake is van een nieuwe ontwikkeling waarbij in het pand aan de [adres] een keuken- en/of badkamerzaak, al dan niet in combinatie met [naam 4] , gevestigd zal worden. Deze ontwikkeling past volgens verweerder en BRO in het bestemmingsplan.
11. De rechtbank overweegt allereerst dat eiseres belanghebbende is, omdat zij in beroep is gekomen tegen het aan haar gerichte bestreden besluit. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of eiseres nog procesbelang heeft bij haar beroep. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe het volgende. Niet betwist is en de rechtbank stelt vast dat blijkens de gegevens van het kadaster de eigendom van het perceel aan de [adres] per 30 december 2022 is overgedragen aan [naam 2] . Blijkens het door eiseres overgelegde uittreksel uit het handelsregister van 2 oktober 2024 was [naam 2] op dat moment enig bestuurder van eiseres. Gelet op deze band tussen de eigenaar van het perceel en eiseres is de rechtbank met eiseres van oordeel dat onvoldoende gebleken is dat zij niet meer de mogelijkheid heeft om de gevraagde omgevingsvergunning te realiseren. Dit betekent dat eiseres nog procesbelang heeft bij deze procedure.
12. Ten aanzien van de door verweerder gestelde recente ontwikkeling waarbij het pand aan de [adres] op korte termijn verhuurd zal gaan worden aan Mandemakers als keuken- en/of badkamerzaak, overweegt de rechtbank dat dit onvoldoende concreet is om aan te nemen dat eiseres geen belang meer zou hebben bij de beoordeling van de weigering van de omgevingsvergunning voor een wit- en bruingoedwinkel. Uit de door eiseres ingebrachte mail van 13 september 2024 blijkt namelijk dat voor Mandemakers nog een officiële stempel van goedkeuring van de gemeente Maastricht nodig is voordat Mandemakers een handtekening zet onder het verhuurcontract.
13. Volgens eiseres is artikel 7.1, aanhef en onder g, van het bestemmingsplan in strijd met de Dienstenrichtlijn, omdat aan de vereisten van artikel 15, derde lid, van de Dienstenrichtlijn is voldaan.
14. De rechtbank overweegt dat de gronden van het beroep gelijkluidend zijn aan de gronden van beroep die zijn aangedragen bij de Afdeling naar aanleiding van het besluit van de raad tot weigering van het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan voor de [adres] . Weliswaar gaat deze procedure over een ander besluit, namelijk de weigering om een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan Maastricht-West en dus niet over de weigering om het bestemmingsplan te wijzigen, maar het onderwerp is hetzelfde, namelijk de weigering om medewerking te verlenen aan de komst van een wit- en bruingoedwinkel aan de [adres] vanwege het gemeentelijke beleid. De Afdeling heeft bij genoemde uitspraak van 22 maart 2023 het beroep ongegrond verklaard. De Afdeling heeft daarbij in overweging 11 geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat artikel 7.1, aanhef en onder g, van de planregel in strijd is met artikel 15, derde lid, van de Dienstenrichtlijn.
15. Eiseres stelt in haar aanvullende gronden van 23 juni 2023 dat nu de verdere ontwikkeling van Retailpark Belvédère is stopgezet er geen sprake meer kan zijn van strijdigheid van de vestiging van een wit- en bruingoedwinkel op het perceel [adres] met het door de gemeente Maastricht nagestreefde doel. Verweerder heeft namelijk de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd met als argument dat Retailpark Belvédère beleidsmatig is aangewezen als het concentratiegebied voor perifere detailhandel. Verweerder heeft volgens eiseres daarom ten onrechte de omstandigheid dat de ontwikkeling van Retailpark Belvédère op het moment van het nemen van het bestreden besluit al op losse schroeven stond, niet betrokken bij de beoordeling van de zogenoemde dwingende reden van algemeen belang.
16. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 9 mei 2023 heeft besloten tot het beëindigen van de voorbereiding van een bestemmingsplan voor de vervolgfase van het Retailpark Belvédère en het stopzetten van de verwerving van eigendommen van derden die voor de realisatie van het Retailpark nodig waren. Beide procedures zijn beëindigd op grond van de uitkomsten van het meest recente stikstofonderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit niet dat het beleid van verweerder ter versterking van de hoofdstructuur zou zijn gewijzigd. Ook in de door eiseres overgelegde raadsinformatiebrief van 9 mei 2023 staat niet aangegeven dat de hoofdstructuur wordt gewijzigd of dat met het stoppen van het Retailpark Belvédère ruimte ontstaat voor brancheverruiming buiten de hoofdstructuur.
17. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in de (tijdelijke) stopzetting van de verdere ontwikkeling van Retailpark Belvédère geen reden voor het oordeel dat de weigering van de omgevingsvergunning voor een wit- en bruingoedwinkel in strijd is met de Dienstenrichtlijn. De rechtbank verwijst daarbij naar het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van 22 maart 2023. Het betoog slaagt niet.