ECLI:NL:RBLIM:2024:8521

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
22 november 2024
Zaaknummer
C/03/334369/HARK/24-168
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid ASR Schadeverzekering N.V. voor verkeersongeval met whiplashklachten

Op 17 juli 2023 vond een verkeersongeval plaats waarbij meerdere voertuigen betrokken waren, waaronder een paardenwagen met trailer bestuurd door verzoeker. De rechtbank Limburg oordeelt dat ASR, de WAM-verzekeraar van de bestuurder van een betrokken bestelbus, aansprakelijk is voor de schade van verzoeker op basis van onrechtmatige daad. Verzoeker stelt whiplashklachten te hebben als gevolg van het ongeval en vraagt om een voorschot op de schadevergoeding. De rechtbank wijst een voorschot van € 5.000,- toe, maar wijst het verzoek om een hoger voorschot af, omdat het causaal verband tussen de klachten en het ongeval nog niet kan worden vastgesteld. De rechtbank beveelt ASR om op adequate wijze te bevoorschotten op de materiële en immateriële schade van verzoeker. De kosten van de deelgeschilprocedure worden begroot op € 7.217,-, die ASR moet vergoeden aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/334369 / HA RK 24-168
Beschikking van 22 november 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. R.M.W.H. Bedaux,
tegen
A.S.R. SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd in Utrecht,
verwerende partij,
hierna te noemen: ASR,
advocaat: mr. K.M. Roos

1.Inleiding

1.1.
Op 17 juli 2023 is [verzoeker] betrokken geraakt bij een verkeersongeval waarbij meerdere voertuigen betrokken waren. Bij dat verkeersongeval is degene die achter [verzoeker] reed, achterop de paardenwagen met trailer van [verzoeker] gebotst. [verzoeker] stelt dat hij sindsdien (whiplash) klachten heeft. ASR is de WAM-verzekeraar van één van de bij het ongeval betrokken voertuigen. In deze zaak gaat het om de vraag of ASR
ten opzichte van [verzoeker] verplicht is om de schade die [verzoeker] heeft geleden en lijdt door het ongeval te vergoeden. Daarnaast gaat het om de vraag of ASR verplicht is om aan [verzoeker] een voorschot (op de schadevergoeding) te betalen. De rechtbank oordeelt dat ASR aansprakelijk is en wijst een voorschot van € 5.000,-- toe.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift,
- het verweerschrift,
- drie ten behoeve van de mondelinge behandeling door [verzoeker] overgelegde producties
(bedrijfsregeling Schaderegeling schuldeloze derde en foto’s aanrijding en productie 8),
- de mondelinge behandeling van 7 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen
zijn gemaakt en de door [verzoeker] overgelegde spreekaantekeningen.
2.2.
Kort voor de zitting heeft [verzoeker] ook nog een arbeidsdeskundig rapport in de procedure gebracht. ASR heeft tijdens de zitting bezwaar gemaakt tegen het meenemen van dat rapport bij de beoordeling van deze zaak. Deze productie is tijdens de zitting door de rechtbank geweigerd omdat deze te laat is ingediend.

3.De feiten

3.1.
Op 17 juli 2023 is [verzoeker] betrokken geraakt bij een verkeersongeval waarbij vier voertuigen betrokken waren.
3.1.1.
[verzoeker] reed, als bestuurder van een paardenwagen met trailer, op de Napoleonsweg Zuid (N273) in Grathem. De maximum snelheid ter plaatse was 80 kilometer per uur. Achter [verzoeker] bevond zich een personenauto (Tesla) met de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) als bestuurder. Achter de Tesla reed de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) in een bestelbus van het merk Iveco met aanhangwagen.
3.1.2.
De Iveco bestelbus van [naam 2] botste op enig moment tegen de achterzijde van de Tesla. De Tesla botste op enig moment tegen de achterzijde van de paardenwagen met trailer van [verzoeker] . [verzoeker] is op enig moment tegen de achterzijde van de auto van de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ), een Nissan, gebotst.
3.2.
[verzoeker] heeft in eerste instantie [naam 1] en Isolata Support B.V. (als de werkgever van [naam 2] , hierna Isolata) aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval.
3.2.1.
KBC heeft als verzekeraar van [naam 1] bij brief van 2 november 2023 aan [verzoeker] bericht dat de aansprakelijkheid niet werd erkend omdat de Tesla van [naam 1] van achteren is aangereden door de Iveco bestelbus en is doorgeduwd op het voertuig van [verzoeker] . KBC heeft [verzoeker] verzocht zich tot ASR te wenden als verzekeraar van de Iveco bestelbus.
3.2.2.
Tussen [verzoeker] en Isolata is bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant een kort geding procedure gevoerd waarin [verzoeker] een voorschot op zijn schade heeft gevorderd. Bij vonnis van 28 december 2023 is de vordering van [verzoeker] afgewezen.
3.3.
Vervolgens heeft [verzoeker] zich tot ASR gewend. ASR is de WAM-verzekeraar van het voertuig waarin [naam 2] reed. ASR heeft de aansprakelijkheid van de hand gewezen.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[verzoeker] verzoekt de rechtbank in dit deelgeschil een beslissing te nemen omtrent de schadekwestie en daarbij:
voor recht te verklaren dat ASR aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van het ongeval;
ASR te gebieden op adequate wijze te bevoorschotten op de materiële en immateriële schade alsmede voornoemde advocatenkosten van [verzoeker] ;
ASR te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen:
  • een voorschot ten bedrage van € 75.000,-;
  • een bedrag van € 62.403,- ter aflossing van de afgesloten lening;
beide bedragen te voldoen op de stichting derdengelden van Bedaux Advocaten.
4. ASR daarenboven te veroordelen in de kosten br incl. berekenen van de schade, verzamelen van medische en financiële gegevens van dit deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] gevallen te berekenen volgens de schadestaat op € 9.862,36 te vermeerderen met de uren besteed vanaf 28-8-2024 redigeren verzoek t/m de behandeling van dit deelgeschil en de kosten van dit deelgeschil te voldoen op de bankrekening [rekeningnummer] .
4.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoeken voert [verzoeker] , kort samengevat, het volgende aan.
[verzoeker] stelt dat [naam 2] op 17 juli 2023 niet dan wel te laat zag dat het verkeer voor hem nagenoeg stilstond na afremmen voor het stoplicht. [naam 2] was daardoor niet in staat zijn Iveco bestelbus tijdig tot stilstand te brengen. Hij botste daardoor tegen de Tesla van [naam 1] . De Tesla schoof vervolgens door en botste met de voorzijde tegen de achterzijde van de paardenwagen met trailer van [verzoeker] . De paardenwagen met trailer is daarna naar voren geschoven en raakte met de voorzijde de achterzijde van deNissan van [naam 3] . Dat de Tesla is doorgeschoven blijkt uit het proces-verbaal van de politie en het schadebeeld van de Tesla.
[naam 2] heeft volgens [verzoeker] daarmee onrechtmatig ten opzichte van hem gehandeld.
[verzoeker] stelt dat hij als gevolg van het ongeval whiplashklachten heeft, dat hij daardoor schade lijdt en dat hij dringend behoefte heeft aan bevoorschotting op die schade. ASR is volgens [verzoeker] als WAM-verzekeraar van het voertuig van [naam 2] ten opzichte van hem schadeplichtig.
4.3.
ASR verzet zich tegen toewijzing van het verzoek en voert daartoe kort samengevat het volgende aan.
Volgens ASR is de Tesla eerst tegen de paardenwagen met de trailer van [verzoeker] gebotst. Pas daarna is de Iveco bestelbus van [naam 2] tegen de Tesla gebotst. Van doorduwen van de Tesla is geen sprake. Omdat ASR de ongevalstoedracht betwist is nader onderzoek daarnaar nodig en daarvoor leent een deelgeschil zich niet. ASR voert verder verweer tegen de verzochte bevoorschotting.

5.De beoordeling

Het verzoek leent zich voor behandeling in een deelgeschilprocedure
5.1.
[verzoeker] heeft zijn verzoek ingediend in de vorm van een verzoekschrift deelgeschil. [1] Daarom moet eerst de vraag worden beantwoord of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Het verzoek heeft in de kern betrekking op de vraag of (de verzekerde van) ASR [2] aansprakelijk is ten opzichte van [verzoeker] . Een dergelijke aansprakelijkheidsvraag kan in een deelgeschilprocedure worden behandeld. Partijen verkeren op dit moment in een impasse doordat [verzoeker] stelt dat ASR gehouden is de schade te vergoeden en ASR aansprakelijkheid van de hand wijst. De rechtbank oordeelt dat het aannemelijk is dat dit deelgeschil die impasse mogelijk kan doorbreken.
5.2.
ASR voert aan dat de verzoeken zich niet lenen voor behandeling in deelgeschil omdat nadere bewijslevering nodig is. ASR verwijst in dat kader naar het vonnis van 28 december 2023 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in de zaak die [verzoeker] tegen Isolata had aangespannen. In dat vonnis heeft de voorzieningenrechter kort samengevat overwogen dat nader onderzoek naar de feiten rondom het ongeval nodig lijkt en dat het horen van de betrokkenen aangewezen lijkt.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat zij niet gebonden is aan voornoemd vonnis. Niet alleen is dit vonnis gewezen tussen andere procespartijen maar bovendien bindt een uitspraak in een kort geding procedure de deelgeschilrechter niet. [3]
De rechtbank is van oordeel dat de ongevalstoedracht kan worden vastgesteld op basis van de stukken die zich in het dossier bevinden en de stellingen die partijen innemen. Voor de onderbouwing daarvan verwijst de rechtbank naar datgene dat hieronder is overwogen onder het kopje “De aansprakelijkheid (verzoek onder 1)”.
5.4.
De conclusie is dat de verzoeken zich lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure. De rechtbank komt dan ook toe aan de inhoudelijke beoordeling van het eerste verzoek.
De verzekerde van ASR is aansprakelijk (verzoek onder 1)
5.5.
Het eerste verzoek heeft betrekking op de vraag of [naam 2] als bestuurder van een bij ASR verzekerd voertuig aansprakelijk is ten opzichte van [verzoeker] voor de gevolgen van het ongeval. De rechtbank beantwoordt die vraag met “ja”. Zij zal hierna uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
5.6.
Op het schadeformulier over de botsing tussen de Iveco bestelbus en de Tesla heeft [naam 2] ingevuld dat hij aansprakelijk was voor het ongeval omdat hij achterop de Tesla is gereden. [naam 2] heeft verder ingevuld dat hij 70 kilometer per uur reed en de Tesla 20 kilometer per uur. Op het schadeformulier heeft [naam 1] als bestuurder ingevuld dat de achterzijde van de Tesla volledig is ingedeukt en dat de airbag is afgegaan. Hieronder heeft [naam 2] zijn handtekening gezet. Uit een foto van direct na het ongeval blijkt voorts dat de Tesla ook aan de voorzijde ernstig ingedeukt en beschadigd is.
5.7.
In het proces-verbaal van de politie staat dat het ongeval zo is gegaan als [verzoeker] stelt. Volgens de politie zag [naam 2] in de Iveco bestelbus te laat dat het verkeer voor hem afremde in file in verband met de verkeerslichten ter hoogte van Grathem. [naam 2] was daardoor niet in staat zijn Iveco bestelbus met aanhangwagen tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg was te overzien en waarover deze vrij was. Daardoor botste de Iveco bestelbus tegen de achterzijde van de Tesla. De Tesla schoot door de klap van de aanrijding naar voren en botste tegen de achterzijde van de paardenwagen met trailer van [verzoeker] . Die schoot ook door naar voren en botste daardoor tegen de achterzijde van de Nissan. De politie merkt daarbij nog op dat de Tesla, de paardenwagen met trailer en de Nissan langzaam in file reden en dat het druk was op de weg vanwege de afsluiting van de tunnels in Roermond. De politie constateert overigens ook dat [naam 2] geen rijbewijs had voor de combinatie van de Iveco bestelbus met aanhangwagen die hij bestuurde.
5.8.
KBC heeft zich namens [naam 1] op het standpunt gesteld dat de Tesla werd doorgeduwd op het voertuig van [verzoeker] omdat het voertuig van [naam 2] achterop het voertuig van [naam 1] (de Tesla) botste.
5.9.
ASR heeft niet betwist dat [naam 2] als bestuurder van de Iveco bestelbus onvoldoende afstand heeft gehouden van de Tesla en daardoor niet in staat was zijn Iveco bestelbus met aanhangwagen tijdig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover de weg was te overzien en waarover deze vrij was. ASR heeft evenmin betwist dat [naam 2] daardoor tegen de Tesla is gebotst. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat [naam 2] als de bestuurder van de Iveco bestelbus in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft gehandeld. ASR heeft dan ook de aansprakelijkheid voor de schade van de Tesla door de botsing met de Iveco bestelbus erkend.
5.10.
Dat [naam 2] door deze verkeersovertreding onrechtmatig ten opzichte van [verzoeker] heeft gehandeld, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd door het schadeformulier, het proces-verbaal van de ongevalstoedracht en de foto van de Tesla. Het grote verschil tussen de snelheid van de Iveco bestelbus en de snelheid van de Tesla die blijkt uit het schadeformulier moet tot een enorme klap hebben geleid die doorduwen van de Tesla op de paardenwagen met trailer aannemelijk maakt. De forse indeuking aan voor- en achterkant van de Tesla die blijkt uit het schadeformulier en de foto, wijst ook op een grote klap wat doorduwen van de Tesla aannemelijk maakt. Bovendien stelt de politie die ter plekke is gekomen na het ongeval dat er sprake is van doorduwen van de Tesla in het proces-verbaal van de ongevalstoedracht. De politie is erop getraind om ongevalssituaties te beoordelen en is hier de objectieve derde waardoor hieraan veel gewicht toekomt. De politie stelt ook dat de Tesla, de paardenwagen met trailer en de Nissan in file afremden voor verkeerslichten omdat het druk was op de weg. Daaruit volgt dat zij, anders dan de Iveco bestelbus, wel hun snelheid aan de situatie hadden aangepast. Door dit alles is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd dat de Tesla op de paardenwagen met trailer is gebotst als gevolg van doorduwen en dat het doorduwen is veroorzaakt door de botsing van de Iveco bestelbus op de Tesla.
5.11.
Naar het oordeel van de rechtbank is de betwisting door ASR van het doorduwen van de Tesla op de paardenwagen met trailer van [verzoeker] onvoldoende onderbouwd. ASR stelt dat de Tesla eerst op de paardenwagen met trailer van [verzoeker] botste en dat pas daarna de Iveco bestelbus op de Tesla botste, maar dat het zo is gegaan blijkt nergens uit. ASR heeft die stelling in het geheel niet onderbouwd. In het dossier bevindt zich geen enkel (begin van een) aanknopingspunt dat het standpunt van ASR zou kunnen ondersteunen.
5.12.
De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat de Tesla door de aanrijding van achteren is doorgeduwd en als gevolg van dat doorduwen op [verzoeker] is gebotst. De conclusie is dan ook dat [naam 2] als bestuurder van het bij ASR verzekerde voertuig daarmee onrechtmatig ten opzichte van [verzoeker] heeft gehandeld. Ook aan de overige voorwaarden die gelden voor de vestiging van aansprakelijkheid is voldaan. De onrechtmatige daad is toerekenbaar aan [naam 2] , aannemelijk is dat er in ieder geval enige schade is geleden (waaronder aan de paardentrailer) en dat er causaal verband (in de zin van condicio sine qua non-verband) bestaat tussen die geleden schade en de onrechtmatige daad. In het hiernavolgende zal blijken dat er ten aanzien van het causaal verband voor schade als gevolg van de (whiplash)klachten nog nader onderzoek nodig is, wat niet in het kader van dit deelgeschil kan plaatsvinden.
5.13.
ASR is als WAM-verzekeraar van de Iveco waarin [naam 2] reed ten opzichte van [verzoeker] [4] gehouden de door [verzoeker] als gevolg van het ongeval geleden en te lijden schade te vergoeden. [verzoeker] verzoekt om voor recht te verklaren dat ASR aansprakelijk is voor de door [verzoeker] geleden schade. ASR kan echter niet aansprakelijk worden gehouden voor het ongeval, maar is slechts als WAM-verzekeraar gehouden de schade te vergoeden. De verklaring voor recht wordt daarom toegewezen zoals in het dictum is bepaald.
Toewijzing op adequate wijze bevoorschotten (verzoek onder 2)
5.14.
Uit de toewijzing van het verzoek onder 1, volgt dat dit verzoek kan worden toegewezen als in het dictum is bepaald.
Voorschotten (verzoek onder 3)
5.15.
Onder 3 verzoekt [verzoeker] om ASR te veroordelen tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding van € 75.000,- en tot betaling van een bedrag van € 62.403,- ter aflossing van een afgesloten lening.
5.16.
De rechtbank stelt voorop dat de aard van de deelgeschilprocedure met zich brengt dat de rechtbank zoveel mogelijk uitdrukkelijk en zonder voorbehoud oordeelt. Dit betekent dat op basis van de stukken die nu onderdeel zijn van het dossier vastgesteld moet kunnen worden dat [verzoeker] een aanspraak heeft op schadevergoeding die de verzochte voorschotten van € 137.403,- (significant) overstijgt. Voor (nadere) bewijslevering is in een deelgeschilprocedure in beginsel geen plaats.
5.17.
De rechtbank stelt vast dat voor nagenoeg het volledige bedrag geldt dat dit voortkomt uit de (whiplash) klachten die [verzoeker] stelt te hebben als gevolg van het ongeval. Voor toewijzing van de verzochte veroordeling is daarom nodig dat (i.) kan worden aangenomen dat [verzoeker] de door hem gestelde klachten heeft en (ii.) dat die in causaal verband staan tot het ongeval.
De (gestelde) klachten
5.18.
[verzoeker] stelt dat hij de volgende klachten ondervindt als gevolg van het ongeval:
  • hoofdpijn,
  • nekklachten door zenuwpijn,
  • duizeligheid,
  • geheugen- en concentratiestoornissen,
  • hartkloppingen,
  • balansproblemen/coördinatieproblemen,
  • verminderd zicht,
  • prikkelovergevoeligheid (licht, geluid, drukke omgeving),
  • dubbeltaken zijn niet mogelijk,
  • kan vaak niet uit zijn woorden komen.
5.19.
ASR betwist het bestaan van de gestelde (whiplash) klachten en stelt dat bovendien sprake is van pre-existentie (o.a. nek- en rugfracturen en hartproblemen). De rechtbank moet daarom (eerst) beoordelen of de klachten kunnen worden vastgesteld aan de hand van de door [verzoeker] aangeleverde gegevens. De rechtbank stelt voorop dat de stelplicht en bewijslast van die klachten rust op [verzoeker] . [5] Inherent aan de door [verzoeker] gestelde klachten is dat ze moeilijk objectiveerbaar zijn. Aan het bewijs voor het bestaan van deze klachten kunnen daarom geen al te hoge eisen worden gesteld. Voldoende is dat het bestaan van de – subjectief beleefde – klachten objectief kan worden vastgesteld. Wanneer kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, kan dan volgens vaste rechtspraak van het bestaan van klachten worden uitgegaan. Van een plausibel klachtenpatroon zal doorgaans sprake zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten.
5.20.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit geval op basis van de beschikbare gegevens worden aangenomen dat sprake is van een plausibel klachtenpatroon. Er is een ongeval dat de klachten op zich kan verklaren. [naam 2] is immers met vrij hoge snelheid tegen de Tesla aangereden, waarna de Tesla tegen de paardenwagen met trailer van [verzoeker] is gebotst. [verzoeker] heeft (kort) na dat ongeval melding van de klachten gemaakt. Zo heeft [verzoeker] op de dag van het ongeval bij de Spoedeisende Hulp onder meer melding gemaakt van nekklachten en heeft hij zich op 25 juli 2023 bij zijn huisarts gemeld met aanhoudende klachten als gevolg van het ongeval. In de loop van de daarop volgende tijd is [verzoeker] bovendien melding blijven maken van de klachten. In de periode 25 juli 2023 tot medio oktober 2023 heeft [verzoeker] zich meerdere keren bij zijn huisarts gemeld met onder meer nekklachten, duizeligheidsklachten, misselijkheidsklachten, hoofdpijn, overgevoeligheid voor geluid/licht en prikkelbaarheid. Ook bij de neuroloog heeft [verzoeker] melding gemaakt van volgens de neuroloog een “klassiek pakket aan whiplash gerelateerde klachten: hoofdpijn, nekpijn, duizeligheid en cognitieve klachten”. Bij het chiropraktisch centrum heeft [verzoeker] over nekklachten, duizeligheid en hoofdpijn gerapporteerd. Ook bij het Pijn Medisch Centrum heeft [verzoeker] melding gemaakt van nekklachten, hoofdpijn, kaakpijn, overgevoeligheid voor licht en geluid, toegenomen prikkelbaarheid, concentratiestoornissen, vergeetachtigheid en overzichtsverlies. Uit de door [verzoeker] aangeleverde informatie komt voor de rechtbank een beeld naar voren van iemand die consequent dezelfde klachten passend bij het whiplashsyndroom rapporteert. De neuroloog heeft bovendien als diagnose “whiplash” gesteld. De beschikbare medische informatie valt daarom naar het oordeel van de rechtbank met elkaar te rijmen. Er zijn geen aanwijzingen voor simuleren en/of (bewust) onderpresteren. De rechtbank is daarom op basis van de beschikbare gegevens van oordeel dat sprake is van een plausibel klachtenpatroon. Daarom kan van het bestaan van de door [verzoeker] geschetste (whiplash) klachten worden uitgegaan.
Het causaal verband tussen de klachten en het verkeersongeval
5.21.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of er causaal verband, in de zin van condicio sine qua non-verband, bestaat tussen de hiervoor vastgestelde klachten en het verkeersongeval. [verzoeker] stelt zich op het standpunt dat daarvan sprake is. De klachten zijn volgens hem immers aangevangen na het ongeval en duren op dit moment nog steeds voort. ASR betwist dat er causaal verband bestaat tussen de klachten en het ongeval.
5.22.
De rechtbank stelt allereerst voorop dat als uitgangspunt heeft te gelden dat de stelplicht en de bewijslast betreffende het causaal verband tussen het ongeval en de klachten in beginsel op [verzoeker] rust. Indien de benadeelde heeft aangetoond dat zijn subjectieve gezondheidsklachten in de hiervoor bedoelde juridische betekenis bestaan, mogen aan het bewijs van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en deze klachten geen al te hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is. [6] Het causaal verband is in beginsel voldoende aannemelijk indien voor het ongeval geen sprake was van dezelfde of vergelijkbare klachten (1), het ongeval de klachten kan veroorzaken (2) en een alternatieve verklaring ontbreekt (3). [7]
5.23.
De rechtbank stelt vast dat er geen (medische) gegevens van [verzoeker] zijn overgelegd over de periode van voor het ongeval. Of voor het ongeval sprake was van dezelfde of vergelijkbare klachten kan daarom niet worden beoordeeld. Ook ontbreekt er informatie over een eventuele alternatieve verklaring voor de klachten. Dit brengt mee dat het causaal verband tussen de klachten van [verzoeker] en het ongeval op dit moment niet kan worden aangenomen en dat nader medisch onderzoek daarnaar zal moeten plaatsvinden. Bij deze stand van zaken lijkt naar het oordeel de rechtbank het inwinnen van medische expertise geïndiceerd. Deze deelgeschilprocedure leent zich daar niet voor. De rechtbank geeft partijen in overweging om zo spoedig mogelijk medische expertise te laten verrichten naar in ieder geval de klachten en de vraag naar causaal verband tussen de klachten en het ongeval.
Toewijzing voorschot € 5.000,-
5.24.
Omdat het causaal verband tussen de klachten van [verzoeker] en het ongeval op dit moment niet vaststaat, kunnen de door [verzoeker] verzochte (relatief hoge) bedragen aan voorschot niet worden toegewezen. Dit alles neemt niet weg dat enig voorschot naar het oordeel van de rechtbank wel op zijn plaats is. De rechtbank zal daarom aan voorschot toewijzen een bedrag van € 5.000,-.
Kosten advocaat (verzoek onder 4)
5.25.
Onder 4 verzoekt [verzoeker] om ASR te veroordelen in “de kosten br incl. berekenen van de schade, verzamelen van medische en financiële gegevens van dit deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] gevallen te berekenen volgens de schadestaat op € 9.862,36 te vermeerderen met de uren besteed vanaf 28-8-2024 redigeren verzoek t/m de behandeling van dit deelgeschil”.
5.26.
De rechtbank stelt vast dat deze kosten kennelijk deels zien op buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand en deels op kosten die betrekking hebben op dit deelgeschil.
Buitengerechtelijke kosten rechtsbijstand
5.27.
Uitgangspunt is dat een slachtoffer van een ongeval recht heeft op vergoeding van de door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten voor rechtsbijstand. Of buitengerechtelijke kosten voor rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, wordt bepaald door het antwoord op de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. Dat houdt als eerste in dat het maken van kosten in de gegeven omstandigheden redelijk moet zijn. Daarnaast moet ook de omvang van de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk zijn. De rechtbank stelt vast dat de opgevoerde kosten niet zijn gespecificeerd, ook niet nadat door ASR verweer is gevoerd op dat punt. De rechtbank kan daarom niet beoordelen of voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand aan de dubbele redelijkheidstoets is voldaan. Deze kosten zijn daarom niet toewijsbaar.
Kosten deelgeschil
5.28.
Artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten van de deelgeschilprocedure aan de zijde van de persoon die schade door letsel lijdt begroot, waarbij alle redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Ook hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het moet redelijk zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten moet ook redelijk zijn.
5.29.
Uit het door [verzoeker] overgelegde overzicht “kosten br inzake [verzoeker] ” lijdt de rechtbank af dat mr. Bedaux een uurtarief van € 285,- exclusief btw hanteert. De rechtbank oordeelt dat dat uurtarief passend is voor een advocaat met als specialisatie letselschade. Uit het overzicht volgt dat over een gedeelte van de bestede uren een opslag van € 25% vanwege specialisatie wordt gehanteerd. ASR heeft daartegen bezwaar gemaakt. Met ASR concludeert de rechtbank dat die opslag niet voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets. In het gehanteerde uurtarief van € 285,- exclusief btw is immers al het specialisme tot uitdrukking gebracht. De rechtbank zal daarom € 285,- exclusief btw aanhouden als redelijk uurtarief.
5.30.
Uit het door [verzoeker] overgelegde overzicht “kosten br inzake [verzoeker] ” kan niet worden afgeleid hoeveel uren mr. Bedaux heeft besteed aan dit deelgeschil. De rechtbank acht het redelijk om uit te gaan van een tijdsbesteding van in totaal 20 uur (14 uur voor het opstellen van het verzoek, 3 uur voor het bestuderen van het verweerschrift en het opstellen van de pleitnota en 3 uur voor het bijwonen van de zitting inclusief reistijd). Dit betekent dat de aan deze procedure verbonden advocaatkosten worden begroot op een bedrag van € 6.897,- inclusief btw (20 x € 285 = € 5.700,- + 21% btw). Vermeerderd met het griffierecht van € 320,- komen de totale kosten van dit deelgeschil daarmee uit op € 7.217,-.
5.31.
Omdat is geoordeeld dat de bestuurder van het bij ASR verzekerde voertuig aansprakelijk is ten opzichte van [verzoeker] zal ASR zoals verzocht worden veroordeeld tot betaling van voornoemd bedrag.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat ASR als WAM-verzekeraar gehouden is de door [verzoeker] geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade ten gevolge van het ongeval aan [verzoeker] te vergoeden,
6.2.
gebiedt ASR op adequate wijze te bevoorschotten op de materiële en immateriële schade alsmede de advocaatkosten van [verzoeker] ,
6.3.
veroordeelt ASR om aan [verzoeker] te betalen een voorschot ten bedrage van € 5.000,-, te voldoen op de stichting derdengelden rekening van Bedaux Advocaten,
6.4.
begroot de kosten van dit deelgeschil op € 7.217,- en veroordeelt ASR tot betaling van die kosten aan [verzoeker] op de bankrekening met nummer [rekeningnummer] ,
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr A.M. Koster-van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2024.
type: KB

Voetnoten

1.artikel 1019w-1019cc Rv
2.op grond van artikel 6:162 BW
3.artikel 257 Rv
4.op grond van artikel 6 WAM
5.artikel 150 Rv
6.vgl. HR 8 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2054
7.zie onder andere Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24 mei 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:3988.