Uitspraak
Univé,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
Medische gegevens
"
Op 16-06 zag ik betrokkene met klachten over tintels in rechter arm en been. Bij onderzoek goede mobiliteit in de extremiteiten. Neurologisch geen bijzonderheden. Geen pathologische reflexen.DD / contusie nek met lichte prikkelingsverschijnselen. (…)Gedoseerde rust met geleidelijk mobiliseren.Op 27-06 zag ik patiënt weer; draaien hoofd wat moeilijk en soms nog tintelingen in rechter hand en onderarm. (…)"
"
De klachten waren hoofd- en nekpijn, tintelingen in de rechteronderarm en hand. Bij onderzoek was er een beperkte en pijnlijke rotatie van de CWK (…)"
"Anamnese(…)Patiënt heeft sinds die tijd persisterende klachten over nekpijn, hoofdpijn en bovendien problemen met concentratie en snelle vermoeibaarheid. Daarnaast zou patiënt ook bij perioden wazig zien. De voorgeschiedenis vermeldt al jarenlang migraine zonder aura.(…)Conclusie:Suspect voor post whiplash syndroom. (…) Patiënt werd ter verdere evaluatie naar de neuropsycholoog verwezen (…)"
"
Conclusie:Uit bovenstaande gegevens blijkt dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn voor cognitief dysfunktioneren. Dat wil niet zeggen dat er geen sprake is van een whiplash. Het geheugen voor verbaal materiaal is goed. De concentratie is goed als de taken niet te complex zijn, wel worden er veel fouten gemaakt. Meneer heeft veel moeite om zijn aandacht bij complexe taken te houden. Het is mogelijk dat spanningen er mede voor zorgen dat meneer moeite heeft met bepaalde taken. De onzekerheid over zijn inkomen speelt hier een grote rol bij. Tevens is er sprake van acceptatieproblematiek. Er valt te denken aan psychotherapie. Ook zou een whiplashgroep in een revalidatiecentrum in aanmerking komen."
“Bovengenoemde patiënt bezocht op 22-06-’98 mijn spreekuur. U verwees op suggestie van collega E i.v.m. postwhiplash syndroom.Anamnese:(…)Patiënt was voorheen gezond met uitzondering van migraine, welke hij bestreed met eenmaal daags 80 mg. (…) en (…) zonodig. (…)Patiënt werkte voorheen ongeveer 70 uren per week. Daarnaast deed hij een studie antropologie.(…)Onderzoek:Vermoeide wat gespannen 45-jarige man. Hij tracht snel te spreken maar komt dan niet uit zijn woorden. Af en toe lijkt er een echte woordvindstoornis te bestaan. Hij stottert af en toe. Bij het aankaarten van de letselschadeclaim neemt spanning en emotie bij patiënt zichtbaar toe. Het blijkt hier te gaan om door patiënt ervaren onbegrip en met name ook machteloosheid zowel t.a.v. schaderegelaars als t.a.v. zijn klachten.De cervicale wervelkolom is redelijk mobiel met alleen licht beperkt retroflexie. Patiënt benadrukt dat hij onlangs fysiotherapeutisch is “losgemaakt”. Er is uitgebreide drukpijn op de occipitale spieraanhechting, hoog cervicaal in de musculatuur en verder de musculus trapezius en romboïdius beiderzijds. Patiënt toont een iets versterkte thoracale kyphose. De lumbale wervelkolom is normaal mobiel.Mobiliteit van de bovenste extremiteiten is volledig normaal, m.n. ook in de schouders. Wel treedt na bewegen enige tinteling op, links meer dan rechts.Aan de onderste extremiteiten tonen geen afwijkingen. Oriënterend neurologisch levert geen afwijkingen op.Conclusie:
“In de revalidatiebehandeling heeft patiënt geleerd zijn aktiviteiten aan te passen bij zijn mogelijkheden. Het netto-effekt is dat hij zich beter voelt en dat hij een aantal hobby-aktiviteiten kan uitvoeren. Dit effekt heeft hij weten te bereiken door zich neer te leggen bij het feit dat hij zijn veeleisende consultantsfunktie nooit meer zal kunnen uitvoeren. Enerzijds is zijn fysieke en mentale toestand hiervoor een argument, anderzijds geeft hij ook aan een te grote achterstand bij het werkveld te hebben opgelopen. Hiermee is zijn funktie als consultant niet goed meer uitvoerbaar.Bij beëindiging van de behandeling is patiënt in staat per dag circa 2 uur aan hobby aktiviteiten te besteden, verdeeld over ± 6 keer. Daarnaast gaat hij tweemaal per dag 20 minuten wandelen. Prestaties boven dit niveau leiden eigenlijk steeds tot heftige vermoeidheid, toename van stotteren en vergeetachtigheid.”
“Prognose: Patiënt is in juli 1997 in behandeling gekomen bij mijn collega [D] . Uit zijn aantekeningen en correspondentie (…) kan ik opmaken, dat patiënt toen ongeveer hetzelfde klachtenbeeld had als bij ons laatste behandelcontact (juni 2000).Aangezien intussen ruim 2,5 jaren zijn verstreken, denk ik dat we weinig tot geen verandering meer mogen verwachten in het klachtenbeeld van patiënt.”
Anamnese(…)De huidige klachten bestaan uit pijn rechts achter in de nek, hoog cervicaal aan twee kanten, pijn tussen de schouderbladen en ook bovenop het hoofd. Links in het gelaat bemerkt hij een veranderd gevoel en zijn lip is soms verdoofd. Bijna dagelijks is dat aanwezig gedurende een halve dag of minder lang. Wisselend heeft hij tintelingen in de arm, links of rechts. Er zijn klachten over oorsuizen, dubbelzien waarbij het gaat om wazig dubbelzien. Met zijn concentratie gaat het slecht wanneer hij boven de grens is van wat hij aankan. Verder heeft hij een intense vermoeidheid en is er sprake van
prikkelbaarheid.
De pijn is dagelijks aanwezig. Concentratie is zwak. Soms weet hij niet waar hij zich bevindt en dat kan ook thuis het geval zijn.(…)Voorgeschiedenis:
"
Op 9 oktober j.l. hebben wij een poging gedaan om, op Uw verzoek (…) [geïntimeerde] neuropsychologisch te testen. Dat is helaas mislukt. We hebben geen betrouwbare testgegevens gekregen, door twee oorzaken:- Verhoogde vermoeibaarheid van de patiënt; o.a. transpireerde hij al snel sterk.-
Aggravatie. Hij vertoonde gedrag en testprestaties die we zelfs bij cerebraal zeer zwaar beschadigde patiënten nooit zien.Het spijt me, dat ik U in dit geval moet teleurstellen. Meestal levert een onderzoek toch wel iets op, ook wanneer de twee bovengenoemde factoren (in mindere mate) een storende rol spelen. In dit geval is er echter geen enkel testgegeven bruikbaar, en het lijkt me onjuist om een rapport te schrijven, uitsluitend op basis van gespreksgegevens en observaties."
Testresultaten:
“(…)
Conclusie:
"Beloop:Patiënt werd poliklinisch terug gezien, waarbij hij veel last had van pijn in de nek en pijn in het hoofd. Om die reden werd aanvullend MRI-onderzoek aangevraagd waarbij patiënt tijdens het onderzoek een aanval kreeg met ontremmingen met name ten aanzien van het rechterbeen met trekkingen in het gelaat; het MRI-onderzoek mislukte op dus op dat moment.(…)Conclusie:Mysterieuze aanvallen, vooralsnog zonder specifieke neurologische verklaring. Een relatie met de post-Whiplash problematiek is onzeker.Patiënt zal nog eens poliklinisch terug worden gezien ter verdere beleidsbepaling.”
Naar aanleiding van de uitslagen kan ik u meedelen dat bij het EEg na een nachtje slapen er geen tekenen van epilepsie zijn gevonden. Het meest waarschijnlijk dat toch de aanvallen die beschreven worden als spanningsaanvallen zijn hetgeen niet ongebruikelijk is in de situatie waarin u verkeerd met de nodige problemen die veroorzaakt zijn door de whiplash."
"Diagnose:Post whiplashproblematiekBeloop:Patiënt werd op de polikliniek teruggezien waarbij er gesproken werd over de aanvallen die beschreven worden als milkshake syndroom. Patiënt zelf geeft aan dat hij deze aanvallen regelmatig heeft.Aanvullend onderzoek:EEG na slaapdeprivatie: Geen focale of epileptiptiforme afwijkingen.Conclusie:Het is onwaarschijnlijk dat de aanvallen die patiënt heeft van epileptische origine hebben.De aanvallen kunnen als spanningsaanvallen worden beschreven.In eerste instantie lijkt geen specifieke behandeling mogelijk en wordt een afwachtend beleid geadviseerd."
“Conclusie:Sensibele neuropathie waarbij de oorzaak voorshands onbekend is. Daarnaast aanwijzingen voor een achterstrengstoornis op myelumniveau.”
"N.a.v. de uitslagen kan ik u mededelen dat bij het spieronderzoek zoals bekend aanwijzingen zijn gevonden voor een lichte geleidingsvertraging in de gevoelszenuw. Bij verdere bestudering van het onderzoek van de geleiding in het ruggemerg blijkt dat de geleiding in het ruggemerg toch wat te wensen overlaat. Het kan zijn dat dit iets te maken heeft met de gevoegszenuwen in de armen en benen danwel dat het toch iets te maken heeft met de whiplash. Verder onderzoek is van belang, (…)"
“Conclusie:Voorshands geen oorzaak gevonden voor de sensibele neuropathie.wel degeneratieve afwijkingen maar geen stenose.”
"Bij MRI-onderzoek worden slijtageplekken waargenomen, met name tussen 5e en 6e halswervel rechts, maar geen aanwijzingen voor een vernauwing.Dit betekent dat de klachten die u heeft, verklaard kunnen worden vanuit een zenuwaandoening van de gevoelszenuwen in de hand zonder dat hiervoor thans een oorzaak te vinden is."
De situatie na het ongeval:
De hypothetische situatie zonder ongeval.
Overige aspecten van de hypothetische situatie zonder ongeval.
Er zijn geen behandelingen of therapieën oppsychiatrisch gebiedmedisch geïndiceerd voor de klachten van betrokkene.
Er kan geen psychiatrische verklaring worden gegeven voor: “grand mal” aanvallen bij betrokkene, hiervan maakt betrokkene overigens ook geen melding.
Er is geenpsychiatrische verklaringvoor de schijnbare verslechtering van het cognitieve functioneren in het neuropsychologisch onderzoek in 2005 t.o.v. 1998. Aggravatie of simulatie kan niet worden uitgesloten noch worden aangetoond.
Momenteel is er sprake van een somatoforme stoornis (ongedifferentieerde somatoforme stoornis) zie hiervoor mijn diagnose. Het lijkt niet waarschijnlijk dat deze stoornis al voor het ongeval aanwezig was. Er wordt geen verklaring gevonden voor (pseudo-)epilepsie-aanvallen bij betrokkene. Betrokkene maakt hiervan tijdens het psychiatrische onderzoek ook geen melding. In het dossier van de huisarts vind ik één keer een insult na het staken van de Anafranil. Voorts is er in het dossier een brief van neuroloog [F] d.d. 03-11-2005.
Zekerheid verkrijgen over de etiologie van niet te objectiveren klachten als moeheid is niet mogelijk. Subjectieve beleving speelt een belangrijke rol.
Hoewel de klachten van betrokkene gerelateerd lijken aan het trauma dat hij meemaakte voldoet het klachten patroon niet aan de criteria voor Post traumatisch Stress Stoornis in de zin van DSM IV classificatie.
Het geprotaheerde beloop rond de schade regeling is mogelijk een onderhoudende factor bij de spanningsklachten welke betrokkene ervaart. Het begrip “schade regelingstrauma” is geen psychiatrische ziekte/classificatie”
4.De vordering in eerste aanleg en de beslissing daarop
1. Univé veroordeelt om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 1.634.011,36 te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 970.064,- (reeds geleden schade arbeidsvermogen) vanaf de jaarlijkse data van opeisbaarheid, en over een bedrag van € 555.243,- (toekomstige schade verlies arbeidsvermogen) vanaf kapitalisatiedatum
2. Univé veroordeelt tot het verstrekken van een deugdelijke fiscale garantie, zoals omschreven in punt 36 van de dagvaarding;
3. Univé veroordeelt in de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening binnen deze termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede voor nakosten met een bedrag volgens het gebruikelijke liquidatietarief.
De rechtbank heeft in haar vonnis bepaald dat van haar tussenbeslissing hoger beroep kan worden ingesteld voordat de eindbeslissing is gegeven.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroepInleiding
twee grievenopgeworpen. De
eerste griefvan Univé richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat voor het benoemen van een neuroloog en neuropsycholoog geen plaats is. Met haar
tweede grieflegt Univé, met de vraag of [geïntimeerde] de (door hem gestelde) gezondheidsklachten heeft en of deze klachten aan het hem overkomen ongeval toegerekend kunnen worden, het geschil in volle omvang aan het hof voor.
a. Het is aan de benadeelde om te stellen en, bij gemotiveerde betwisting, te bewijzen dat hij aan gezondheidsklachten lijdt. Het enkele feit dat het klachten betreft die naar hun aard subjectief zijn, betekent niet dat het bewijs ervan niet geleverd kan worden. Wanneer kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, hetgeen doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten, kan van het bestaan van dergelijke subjectieve klachten worden uitgegaan;
b. Indien de benadeelde heeft aangetoond dat zijn subjectieve gezondheidsklachten in de hiervoor bedoelde juridische betekenis bestaan, mogen aan het bewijs van het oorzakelijk verband tussen het ongeval en deze klachten geen al te hoge eisen worden gesteld, in die zin dat het ontbreken van een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor de klachten niet in de weg staat aan het oordeel dat het bewijs van het oorzakelijk verband geleverd is (vgl. Hoge Raad 8 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2054). Indien komt vast te staan dat de benadeelde voorafgaand aan het ongeval deze gezondheidsklachten niet had, de gezondheidsklachten op zich door het ongeval veroorzaakt kunnen worden en een alternatieve verklaring voor de gezondheidsklachten ontbreekt, zal het bewijs van het oorzakelijk verband daarmee veelal geleverd zijn;
c. Indien het causaal verband tussen de subjectieve gezondheidsklachten en het ongeval is vastgesteld, dient te worden beoordeeld of deze gezondheidsklachten ook tot beperkingen leiden. Het gaat bij de beoordeling van de beperkingen niet zozeer om het vaststellen van de meetbare functionele beperkingen van de benadeelde, maar om het vaststellen van de mate van activiteiten en participatie van het slachtoffer. Bij die vaststelling zijn niet alleen de lichaamsfuncties en anatomische eigenschappen relevant, maar dienen ook de persoonlijke en omgevingsfactoren van de benadeelde te worden gewogen. Het enkele feit dat sprake is van subjectieve klachten, waarvoor een neurologisch substraat ontbreekt, staat dan ook nog niet in de weg aan de conclusie dat toch sprake is van beperkingen in de hiervoor weergegeven betekenis.
De gezondheidsklachten van [geïntimeerde]
Het hof concludeert aldus dat in alle medische stukken, vanaf het ongeval, klachten worden genoemd die ook steeds weer terugkeren, zodat sprake is van een consequent en consistent patroon van klachten.
geen (positieve) aanwijzingen[zijn]
dat betrokkene zijn klachten voorwendt of inbeeldt."Voorts stelt dr. [L] dat
"aggravatie of simulatie niet[kan]
worden uitgesloten noch worden aangetoond."Het hof is van oordeel dat aan de bevindingen van [L] een zwaarder gewicht toekomt dan aan het schrijven van dr. [K] nu het medisch expertise onderzoek door dr. [L] is verricht op gezamenlijk verzoek van partijen en bovendien van recentere datum is. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat dr. [K] in zijn brief d.d. 24 oktober 2001 heeft geschreven dat de brief niet als een psychologisch rapport dient te worden opgevat terwijl hij voorts neuroloog dr. [J] heeft verzocht het schrijven niet door te sturen met zijn verdere correspondentie over [geïntimeerde] . Nu ook de overige medische stukken daarvoor geen contra-indicatie bieden, gaat het hof op grond van het vorenstaande voorbij aan de stelling van Univé dat sprake is van aggravatie waardoor niet kan worden vastgesteld dat de klachten reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn.
"Wat betreft de thuissituatie geeft dhr. het beeld dat hij nauwelijks functioneert. Dhr. ligt relatief vaak op bed wegens vermoeidheidsklachten, beleeft tegelijk slaapproblemen 's nachts. Er is een scala van vage lichamelijke klachten. Dhr. werkt sinds het ongeval niet meer. (…) Veel taken worden slechter uitgevoerd als 7 jaar geleden. (…) Hoe de verslechtering verklaard moet worden is onduidelijk.",terwijl neuroloog dr. [F] op 16 september 2005 schrijft:
"Patiënt werd poliklinisch terug gezien, waarbij hij veel last had van pijn in de nek en pijn in het hoofd. Om die reden werd aanvullend MRI-onderzoek aangevraagd waarbij patiënt tijdens het onderzoek een aanval kreeg met ontremmingen met name ten aanzien van het rechterbeen met trekkingen in het gelaat."en op 3 november 2005:
"Het meest waarschijnlijk dat toch de aanvallen die beschreven worden als spanningsaanvallen zijn hetgeen niet ongebruikelijk is in de situatie waarin u verkeerd met de nodige problemen die veroorzaakt zijn door de whiplash.".Ook ten overstaan van psychiater dr. [L] maakt [geïntimeerde] er op 3 juli 2009 nog melding van dat de klachten die sedert het ongeval chronisch aanwezig zijn, ondanks de therapieën welke hebben plaatsgevonden eerder zijn toegenomen in ernst en frequentie dan zijn afgenomen. Aldus constateert het hof dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van verbetering zoals door dr. [J] als mogelijkheid werd genoemd, zodat op grond van deze bewuste passage in het rapport van dr. [J] (eveneens) geen aanleiding bestaat een hernieuwd deskundigenonderzoek te gelasten.
grief 1.
Causaal verband
a. [geïntimeerde] was reeds twintig jaar bekend met hoofdpijnklachten welke unilateraal van aard zijn en bonkend, zodat oorzakelijk verband tussen het ongeval en de betreffende hoofdpijnklachten niet kan worden aangenomen;
b. er is bij [geïntimeerde] door dr. [L] geen psychiatrische stoornis vastgesteld zodat het niet mogelijk is een antwoord te geven op de vraag of de vermoeidheidsklachten en concentratieproblemen ook hadden kunnen ontstaan zonder het ongeval en er aldus geen zekerheid bestaat dat de klachten gecorreleerd zijn aan het ongeval;
c. het "milkshakesyndroom", dat zich eerst acht jaar na het ongeval heeft voorgedaan betreft geen typische klacht die past bij een whiplashsyndroom zodat het causaal verband tussen deze klacht en het ongeval niet kan worden vastgesteld;
d. ten aanzien van de vermoeidheidsklachten van [geïntimeerde] kan het causaal verband niet worden aangenomen, aangezien vermoeidheid ook kan samen hangen met een groot scala aan andere klachten die [geïntimeerde] stelt te hebben, waaronder het "milkshakesyndroom".
Het hof zal deze gronden hieronder bespreken.
Neuroloog [J] schrijft in zijn rapportage d.d. 16 januari 2002:
"Betrokkene had de huidige klachten (…) niet voor het ongeval. Ik zie geen goede reden waarom deze klachten zonder het ongeval zouden zijn ontstaan. (…) De chronische intermitterende nek en hoofdpijnklachten zie ik op medische gronden in redelijkheid als ongevalsgevolg. Een stellig bewijs kan ik niet leveren. Betrokkene heeft dergelijke klachten na een weke delen letsel van de halswervelkolom. Het is bekend dat dergelijke klachten na een vergelijkbaar ongeval kunnen voorkomen waarbij het exacte mechanisme onduidelijk is."Op grond van deze bevindingen en met inachtneming van de door het hof hiervoor onder rechtsoverweging 5.2 (onder b) weergegeven uitganspunten, is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn hoofdpijnklachten zijn toe te schrijven aan het ongeval uit juni 1997. Het hof overweegt daartoe dat uit het rapport van dr. [J] blijkt dat [geïntimeerde] de desbetreffende (chronische intermitterende) hoofdpijnklachten voor het ongeval niet had, dat deze klachten kunnen worden veroorzaakt door het ongeval en dat gesteld noch gebleken is dat voor deze soort hoofdpijnklachten een alternatieve verklaring bestaat. Dat [geïntimeerde] voorafgaand aan het ongeval bekend was met migraineklachten doet hier niet aan af, nog daargelaten dat [geïntimeerde] heeft aangegeven het half jaar voorafgaand aan het ongeval dergelijke migraineklachten niet meer te hebben ondervonden. Het hof merkt daarbij op dat het bestaan van de migraineklachten bij [geïntimeerde] er in ieder geval niet aan in de weg heeft gestaan dat hij voorafgaand aan het ongeval ongeveer 70 uren per week werkte terwijl hij daarnaast een studie antropologie volgde. Ook de omstandigheid dat neuroloog dr. [J] rapporteert geen stellig bewijs van het causaal verband te kunnen leveren, staat niet in de weg aan de toerekening van de chronische intermitterende hoofdpijnklachten van [geïntimeerde] aan het ongeval. Het hof verwijst daartoe naar het hiervoor (onder rechtsoverweging 5.2) reeds aangehaalde arrest van de Hoge Raad d.d. 8 juni 2001.
Hiervoor (onder rechtsoverweging 5.3) heeft het hof reeds overwogen dat en waarom het enkele feit dat bij [geïntimeerde] geen objectiveerbare psychiatrische stoornis is vastgesteld, niet in de weg staat aan het bewijs van het bestaan van (vermoeidheids- en concentratie)klachten en van causaal verband tussen deze klachten en het ongeval.
Bij [geïntimeerde] hebben zich eerst ten tijde van het onderzoek van neuroloog dr. [F] medio 2005 aanvallen voorgedaan met ontremmingen ten aanzien van het rechterbeen en trekkingen in het gelaat. Gelet op het feit dat deze aanvallen (door [geïntimeerde] bestempeld als het "milkshakesyndroom") zich meer dan acht jaar na het ongeval hebben voorgedaan, acht het hof een direct causaal verband tussen het ongeval en de aanvallen niet aannemelijk. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat zowel de rapportage van dr. [F] (16 september 2005) als de latere rapportage van psychiater dr. [L] (3 juli 2009) geen aanknopingspunten bieden voor de aanname dat de aanvallen wél als ongevalsgevolg kunnen hebben te gelden. Dr. [F] sprak in zijn rapportage immers over
"mysterieuze aanvallen, vooralsnog zonder specifieke neurologische verklaring",terwijl dr. [L] hiervoor ook geen psychiatrische verklaring heeft kunnen geven.
In hun rapporten hebben neuroloog dr. [J] en psychiater dr. [L] over dit onderwerp onder meer het volgende geschreven. Dr. [J] :
"Verder heeft hij een intense vermoeidheid en is er sprake van prikkelbaarheid. (…) Betrokkene had de huidige klachten (…) niet voor het ongeval. Ik zie geen goede reden waarom deze klachten zonder het ongeval zouden zijn ontstaan.".Dr. [L] :
"De classificatie welke ondergetekende (als psychiater) aan de klachten van betrokkene geeft is: As I: Ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Deze classificatie wordt gegeven bij een of meer lichamelijke klachten (bijv. moeheid) welke na adequaat medisch onderzoek niet toe te schrijven zijn aan een bekende somatische aandoening of het directe effect van een geneesmiddel. (…) Zekerheid verkrijgen over de etiologie van niet te objectiveren klachten als moeheid is niet mogelijk. Subjectieve beleving speelt een belangrijke rol. Echter er zijn geen (positieve) aanwijzingen dat betrokkene zijn klachten voorwendt of inbeeldt. (…) Hoewel de klachten van betrokkene gerelateerd lijken aan het trauma dat hij meemaakte voldoet het klachtenpatroon niet aan de criteria voor Post traumatisch Stress Syndroom in de DSM IV classificatie."
grief 2slaagt voor zover Univé daarin betoogd heeft dat het oorzakelijk verband tussen het zogenoemde "milkshakesyndroom" en het ongeval niet kan worden vastgesteld, terwijl de grief voor het overige faalt.
Het hof zal de zaak, met toepassing van het bepaalde in artikel 355 Rv, terug verwijzen naar de rechtbank, teneinde deze verder te behandelen en te beslissen met inachtneming van hetgeen het hof in dit arrest heeft overwogen.