Overwegingen
Totstandkoming van besluitvorming
1. Op 29 mei 2020 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag ingediend om tegemoetkoming in planschade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Willem Sophia”. Eiseres is eigenaar van een aantal percelen, gelegen aan de [adres 1] , aan de [adres 2] (ongenummerd) en aan de [adres 3] (ongenummerd) te Kerkrade. Eiseres heeft die percelen op 10 mei 2019 gekocht en is daarvan op 9 december 2019 eigenaar geworden. Zij stelt vermogens- en inkomensschade te hebben geleden omdat in genoemd bestemmingsplan dat op 9 januari 2020 in werking is getreden, de bouw- en/of gebruiksmogelijkheden zijn beperkt ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan “Industrieterrein Spekholzerheide-Willem-Sophia”.
2. Verweerder heeft aan [naam] gevraagd advies uit te brengen ten aanzien van deze aanvraag. [naam] heeft op 22 oktober 2020 een concept advies opgesteld, waarin is aangegeven dat het object van eiseres als gevolg van het bestemmingsplan “Bedrijventerrein Willem Sophia” in een planologisch nadeligere positie is komen te verkeren vanwege verminderde gebruiksmogelijkheden (directe planschade). [naam] adviseert geen tegemoetkoming in planschade toe te kennen vanwege actieve risicoaanvaarding.
3. In het definitief advies van [naam] van 26 januari 2021 heeft [naam] geadviseerd om een tegemoetkoming in planschade toe te kennen van € 200.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 juni 2020. De waarde van het object vóór en onmiddellijk na de peildatum, is door [naam] getaxeerd op respectievelijk
€ 2.000.000,00 en € 1.800.000,00. Volgens [naam] kan uit de Intergemeentelijke Structuurvisie 2009, het voorbereidingsbesluit ‘Deelgebieden Kerkrade’ van 12 juli 2017, het voorbereidingsbesluit ‘Bedrijventerrein Julia/Willem Sophia’ van 11 juli 2018 en het voorontwerp bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Willem Sophia’, niet worden afgeleid dat sprake is van actieve of passieve risicoaanvaarding. Ook is volgens [naam] niet gebleken dat eiseres anderszins schadebeperkend had kunnen handelen.
4. Verweerder heeft [naam] naar aanleiding van het definitieve advies en het uitgebrachte taxatierapport schriftelijke vragen gesteld waarna [naam] het taxatierapport dat deel uitmaakte van het deskundigenadvies heeft ingetrokken. Aangezien tussen verweerder en [naam] geen overeenstemming kon worden bereikt over afhandeling van de opdracht, heeft verweerder besloten om een nieuwe adviseur, de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), in te schakelen. Verweerder heeft de gemachtigde van eiseres daarvan schriftelijk in kennis gesteld.
5. SAOZ heeft op 15 december 2021 een concept planschade advies opgesteld, waarbij een taxatierapport is gevoegd. Daarin is vermeld dat het planologisch nadeel is getaxeerd op € 345.000,00 en het normaal maatschappelijk risico (NMR) is vastgesteld op € 42.000,00 (3% van de waarde van het object). SAOZ concludeert dat eiseres door over te gaan tot aankoop van het object op het moment dat ter zake een voorbereidingsbesluit gold, waaruit volgde dat het toen nog geldend planologische regime niet langer onverkort als ruimtelijk gewenst werd beschouwd, het risico op een voor haar nadelige planwijziging actief heeft aanvaard. SAOZ adviseert daarom de aanvraag om tegemoetkoming in planschade wegens voorzienbaarheid af te wijzen. Aan een verdere beoordeling van de aanvraag wordt om die reden niet toegekomen, aldus SAOZ. Partijen hebben daarop gereageerd.
6. Op 28 januari 2022 heeft SAOZ het definitieve planschade advies aan verweerder uitgebracht. Daarin adviseert SAOZ in overeenstemming met het concept planschade advies de aanvraag wegens actieve risicoaanvaarding af te wijzen. Naar aanleiding van de reactie van eiseres heeft SAOZ onder meer aangegeven dat hier een combinatie van directe planschade, een voorbereidingsbesluit en een oud planologisch regime aan de orde is. SAOZ blijft bij haar standpunt dat uit het voorbereidingsbesluit volgt dat de planwetgever de mogelijkheden die het oude planologisch regime bood, niet langer onverkort als wenselijk beschouwde. Eiseres had ten tijde van de aankoop daarom rekening kunnen en moeten houden met een toekomstige beperking van de bestaande aanwendingsmogelijkheden van het object, aldus SAOZ. SAOZ heeft verder nader toegelicht waarom het NMR in dit geval op 3% is vastgesteld.
7. Bij het primaire besluit heeft verweerder in navolging van en onder verwijzing naar het advies van SAOZ de aanvraag om tegemoetkoming in planschade afgewezen.
8. Het bezwaar dat eiseres tegen het primaire besluit heeft gemaakt, heeft verweerder voor advies voorgelegd aan de Centrale Bezwaarschriftencommissie van de gemeente Kerkrade (commissie) die op 30 mei 2022 advies heeft uitgebracht. De commissie adviseert verweerder om het bezwaar gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en aan eiseres een tegemoetkoming in planschade toe te kennen van € 345.000,00 een ander overeenkomstig het door verweerder geaccordeerde advies van SAOZ, waarbij geen voorzienbaarheid en geen aftrek vanwege NMR aan de orde is.
9. Verweerder heeft vervolgens SAOZ gevraagd een reactie te geven op het advies van de commissie. SAOZ heeft in haar nader advies van 22 juni 2022 herhaald dat een ‘kaal’ voorbereidingsbesluit inderdaad normaal gesproken geen grondslag kan bieden om voorzienbaarheid op te baseren. SAOZ blijft bij haar standpunt dat eiseres rekening had moeten houden met de planologische achteruitgang omdat sprake is van een combinatie van factoren zoals onder 6 vermeld.
10. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Voor de motivering van het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het bijgevoegde advies van het hoofd van de afdeling Stedelijke ontwikkeling van 11 augustus 2022. In laatstgenoemd advies is onder verwijzing naar het nader advies van SAOZ van 22 juni 2022 vermeld waarom niet met het advies van de commissie is ingestemd. Uit de voorbereidingsbesluiten volgt dat de bestaande planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden niet onverkort gehandhaafd zouden blijven maar beperkt zouden worden. Volgens verweerder lag het voor de hand dat het daarbij in elk geval zou gaan om inperking van de (in het oude plan uit 1968 nog ongereguleerde) milieugebruiksruimte zoals dat inmiddels al enkele tientallen jaren gebruikelijk en zelfs noodzakelijk is. Eveneens lag een nadere beperking van de in 1968 nog zeer ruime mogelijkheden voor bedrijfswoningen voor de hand. De noodzaak voor een bedrijfswoning is sinds 1968 aanmerkelijk minder groot geworden en de aanwezigheid daarvan wordt inmiddels steeds meer als ongewenst beschouwd. Verder heeft verweerder onder verwijzing naar SAOZ onder meer aangegeven dat het bij het aannemen van voorzienbaarheid in dit geval niet alleen om de ouderdom van het oude regime gaat maar om de combinatie van de voorgenomen, expliciet aangekondigde, actualisatie en de omstandigheid dat een modern regime welhaast per definitie een actuele regeling voor zaken als milieugebruiksruimte en bedrijfswoningen zou gaan bevatten.
Standpunten van partijen in beroep
11. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit, voor zover hier van belang, aangevoerd dat
verweerders standpunt ten aanzien van de voorzienbaarheid ontoereikend is gemotiveerd. De verwijzing door SAOZ naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 mei 2016 (Almelo)gaat volgens eiseres niet op, omdat de zaken inhoudelijk niet vergelijkbaar zijn. Eiseres handhaaft het standpunt dat zij over het aannemen van voorzienbaarheid op basis van een ‘kaal’ voorbereidingsbesluit heeft ingenomen en haar verwijzingen naar de jurisprudentie daarover. Daaraan voegt eiseres een verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019 en de daaraan ten grondslag liggende uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 september 2016 toe. In die zaak lag een volgens eiseres in alle opzichten vergelijkbare casus voor.
12. Verweerder handhaaft in het (eerste) verweerschrift het standpunt dat eiseres geen recht heeft op een tegemoetkoming in planschade omdat het planologisch nadeel voor haar op grond van de voorbereidingsbesluiten van 12 juli 2017 en 11 juli 2018 voorzienbaar was. Verweerder herhaalt voor de motivering het nader advies van SAOZ van 22 juni 2022. Als aanvullende motivering heeft verweerder gewezen op het voorontwerpbestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Willem Sophia’ dat volgens verweerder ten tijde van de investeringsbeslissing digitaal raadpleegbaar was. De bouw- en gebruiksmogelijkheden in het voorontwerp zijn (vrijwel) gelijk zijn aan die zoals vastgelegd in het schadeveroorzakend bestemmingsplan. Dus is sprake van een concreet beleidsvoornemen, waarvan eiseres bij de koopbeslissing kennis had kunnen en moeten nemen Volgens verweerder volgt die onderzoekplicht uit de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2018.Voor zover de voorzienbaarheid niet op de voorbereidingsbesluiten kan worden gebaseerd, geldt dat wel voor het voorontwerp, aldus verweerder. Volgens verweerder dient het beroep ongegrond te worden verklaard dan wel dienen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit bij een gegrondverklaring en vernietiging van het besluit, in stand te blijven.
13. Eiseres heeft op het verweerschrift gereageerd en haar standpunt gehandhaafd dat de voorzienbaarheid niet op de kale voorbereidingsbesluiten kan worden gebaseerd. Naar aanleiding van het gestelde in het verweerschrift voegt eiseres daaraan toe dat uit de uitspraak van de Afdeling (Papendrecht) volgt dat ouderdom van een bestemmingsplan alleen een factor van betekenis is bij het vaststellen van het NMR en niet bij de beoordeling van de voorzienbaarheid. Ten aanzien van het voorontwerp heeft eiseres aangevoerd dat dit nooit digitaal raadpleegbaar is geweest, althans dat verweerder dat niet heeft aangetoond, en dat daar nooit openbaar kennisgeving van is gedaan. Eiseres is primair van mening dat verweerder jegens haar in strijd met een goede procesorde handelt door deze nieuwe, aanvullende grondslag te hanteren om haar aanvraag af te wijzen. Volgens eiseres heeft verweerder deze grondslag al bij het primaire besluit bewust en ondubbelzinnig prijs gegeven.
14. Verweerder heeft op de reactie van eiseres gereageerd (het tweede verweerschrift). Verweerder heeft zich daarbij tevens op het standpunt gesteld dat inmiddels is gebleken dat de gestelde schade voldoende anderszins is verzekerd als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daartoe voert verweerder aan dat eiseres het object op 10 mei 2019 voor € 1.400.000,00 heeft gekocht en op 27 oktober 2021 aan een derde heeft verkocht voor € 5.500.000,00. Bij akte van levering van 16 maart 2023 heeft eiseres de eigendom overgedragen aan de koper en is de voormelde koopprijs ontvangen. Verweerder verwijst voor zijn standpunt naar jurisprudentie van de Afdeling.Hoe de koopsom is opgebouwd kan uit de verkoopovereenkomst niet worden opgemaakt. De koopsom per vierkante meter bedroeg in 2019 € 33,25 en in 2021 € 130,64. Het enorme prijsverschil wordt niet verklaard door algemene prijsstijgingen in deze periode. Volgens het rapport Werklocaties Limburg 2021 geldt voor het onderhavige bedrijventerrein een gemiddelde grondprijs van € 70,00 per vierkante meter. Het prijsverschil wordt volgens verweerder ook niet verklaard door het feit dat eiseres het object in bouwrijpe staat heeft verkocht en geleverd. Daarvoor is het prijsverschil eenvoudigweg te groot, aldus verweerder. Uit de notariële akte blijkt dat de koper het object heeft gekocht om daar een distributiecentrum te vestigen. Omdat het gebruik als distributiecentrum past binnen het nieuwe planologische regime (categorie 3.1 als bedoeld in de Staat van bedrijfsactiviteiten) is de planologische wijziging niet van invloed geweest op de koopsom die eiseres heeft ontvangen. Daarop is dus geen waardedaling ten gevolge van de planologische wijziging in mindering gebracht. Van een waardevermindering is feitelijk niet gebleken. Uit de significant hogere verkoopprijs volgt dat de gestelde schade anderszins is verzekerd. Een tegemoetkoming in planschade is daarom niet meer aan de orde, aldus verweerder.
15. Eiseres heeft vervolgens ook op deze reactie gereageerd. Ten aanzien van de nieuwe grondslag ‘voldoende anderszins verzekerd’ voert eiseres aan dat uit de door of namens verweerder overgelegde stukken (de eigendomsinformatie, koopovereenkomst en leveringsakte) en ook anderszins nergens blijkt dat in de verkoopprijs van € 5.500.000,00 de door eiseres bij verweerder geclaimde planschade is verdisconteerd. In dat geval is de planschade voor eiseres niet anderszins verzekerd. Dit blijkt volgens eiseres uit (rechtsoverwegingen 8 t/m 8.4 van) de uitspraak van de Afdeling van 9 januari 2019 (Haaren).Uit de door verweerder aangehaalde rechtspraak van de Afdeling blijkt dat het daar ging om vergoedingen door of namens het openbaar lichaam in geld of natura, als gevolg waarvan de vergoeding van de geleden planschade anderszins was verzekerd door het bestuursorgaan dat onderdeel uitmaakt van dit openbaar lichaam. Dat is een andere situatie dan hier aan de orde, waarin het object tegen de geldende marktprijs aan een private partij is verkocht. Ter zitting heeft de gemachtigde daaraan toegevoegd dat de verkoop niets afdoet aan de taxatie door de SAOZ in het kader van de beoordeling van de planschadeclaim en dat verweerder dat ook niet met een nieuwe taxatie van een deskundige heeft aangetoond.
Het oordeel van de rechtbank
16. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
Het bestemmingsplan is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
17. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wro kent het bestuursorgaan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid vermelde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
In artikel 6.3, aanhef en onder a, van de Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders bij hun beslissing op de aanvraag met betrekking tot de voor tegemoetkoming in aanmerking komende schade in ieder geval de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak betrekken.
De voorzienbaarheid van een planologische wijziging moet beoordeeld worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld op het moment van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij moet rekening worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.Indien de planschade voorzienbaar is, blijft deze voor rekening van de koper, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling op het moment van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard.
De bestuursrechter dient het antwoord op de vraag of de planologische verandering ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor de aanvrager voorzienbaar was zonder terughoudendheid te toetsen. Voor het geven van een antwoord op deze vraag, is in beginsel geen specialistische kennis of ervaring vereist, waarover slechts een deskundige beschikt (zie de overzichtsuitspraak onder 8.9).
18. De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of verweerder zich bij het bestreden besluit terecht op het standpunt heeft gesteld dat de planologische verandering voor eiseres op 10 mei 2019 (geheel) voorzienbaar was op grond van het destijds geldende voorbereidingsbesluit van 11 juli 2018 en het daaraan voorafgaande voorbereidingsbesluit van 12 juli 2017. In dat geval blijft planschade voor rekening van eiseres.
19. Vast staat dat sprake was van zogenoemde kale voorbereidingsbesluiten. Daardoor ontstond voorbereidingsbescherming teneinde mogelijke planologisch ongewenste ontwikkelingen tegen te houden maar uit de voorbereidingsbesluiten blijkt niet welke ontwikkelingen dat betrof dan wel wat de toekomstige planologische toestand zou worden. Om die reden kunnen die besluiten naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een
voldoende concreet(ter openbare kennis gebracht) beleidsvoornemen waaruit door een redelijk denkend en handelend koper kon worden afgeleid dat de specifieke voor eiseres bestaande gebruiks- en bouwmogelijkheden zouden vervallen.
20. Dat gezien de door de SAOZ in het nader advies van 22 juni 2022 opgesomde bijkomende factoren ten tijde van de investeringsbeslissing rekening ermee kon worden gehouden dat in de toekomst de planologische situatie in voor eiseres negatieve zin zou kunnen veranderen, kan op zichzelf noch in combinatie met het voorbereidingsbesluit voorzienbaarheid opleveren omdat deze factoren geen beleidsvoornemens zijn. Nu de voorzienbaarheid enkel en alleen is gebaseerd op de inhoud van de voorbereidingsbesluiten en de rechtbank dat onvoldoende acht, heeft verweerder de aanvraag planschade dan ook ten onrechte in navolging van het advies van SAOZ wegens voorzienbaarheid/actieve risicoaanvaarding afgewezen.
21. Het beroep is gegrond en de overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en komt vervolgens toe aan de vraag of er, zoals verweerder subsidiair heeft betoogd, aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
22. In stand laten van de rechtsgevolgen kan worden gebaseerd op het alsnog aannemen van voorzienbaarheid op basis van de nadere motivering in het eerste verweerschrift of op basis van de grondslag ‘anderszins verzekerd’, zoals opgevoerd in het tweede verweerschrift.
23. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de schade anderszins is verzekerd door de verkoop op 27 oktober 2021. Het object is in 2019 door eiseres gekocht voor € 1.400.000,00 en op 27 oktober 2021 verkocht voor
€ 5.500.000,00. Gezien de hoogte van de verkoopprijs heeft de waardevermindering daarbij geen rol gespeeld althans moet een voldoende compensatie voor eventuele planschade worden geacht in dat bedrag te zijn begrepen. Het betoog van eiseres dat de schade niet anderszins verzekerd is omdat uit de koopovereenkomst niet kan worden afgeleid dat in de koopprijs planschade is verdisconteerd, slaagt niet. Het betreft verkoop aan een private partij voor een gebruik als distributiecentrum. De planologische verandering is op dat specifiek gebruik door de derde partij en op de marktwaarde van het onroerend goed bij dat gebruik niet van invloed. Ook de omstandigheid dat de deskundigen zijn uitgegaan van een planologische verslechtering bij het gebruik dat voorheen van het object werd gemaakt en dus van een waardevermindering bij dat gebruik, kan niet afdoen aan de conclusie dat planschade, door de verkoop van het onroerend goed voor een gebruik als distributiecentrum, anderszins is verzekerd.
24. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
Vergoeding van griffierecht en proceskosten
25. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
26. Ten aanzien van de door eiseres gevraagde proceskostenveroordeling overweegt de rechtbank als volgt.
27. Verweerder heeft zich bij de behandeling ter zitting op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat voor een proceskostenveroordeling omdat hij niet eerder op de hoogte kon zijn van de verkoop. Pas nadat de eigendomsoverdracht (akte van levering) in de openbare registers was ingeschreven en derhalve na het nemen van het bestreden besluit, kon verweerder weten dat de planschade voldoende anderszins was verzekerd.
28. Naar het oordeel van de rechtbank levert dat geen omstandigheid op om van een proceskostenveroordeling af te zien. Volgens vaste jurisprudentie dient bij een gegrondverklaring van het beroep tevens een proceskostenveroordeling te worden uitgesproken. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de omstandigheid dat verweerder niet eerder op de hoogte kon zijn van de verkoop, geen reden voor een uitzondering op genoemde hoofdregel. Genoemde omstandigheid komt voor rekening en risico van verweerder en niet van eiseres. Daartoe heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat geen sprake is van een situatie waarin eiseres verwijtbaar niet, niet tijdig of onjuiste informatie heeft verstrekt. Eiseres was namelijk niet verplicht om de verkoop te melden. Hierbij is van belang dat de akte van levering dateert van na het bestreden besluit en eisers de koopsom pas op dat moment heeft ontvangen (zie onder 14).
29. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1).