ECLI:NL:RBLIM:2024:8306

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 november 2024
Publicatiedatum
18 november 2024
Zaaknummer
ROE 21/2722
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek inzake openbaarmaking documenten door Maastricht UMC+

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van zijn verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser heeft op 20 juni 2020 verzocht om openbaarmaking van documenten met betrekking tot een samenwerkingsverband tussen hem en het voormalig academisch ziekenhuis Maastricht (azM), thans MUMC+, dat van 2008 tot 2013 heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een zorgvuldige zoekslag heeft verricht naar de gevraagde documenten en dat de openbaarmaking van een aantal documenten is geweigerd op grond van de Wob. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser gegrond is, omdat verweerder tijdens de beroepsprocedure alsnog documenten openbaar heeft gemaakt die eerder waren geweigerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de weigering van openbaarmaking betreft van deze documenten. Daarnaast verklaart de rechtbank zich onbevoegd om op het verzoek van eiser om schadevergoeding te beslissen, omdat dit verzoek niet binnen haar bevoegdheid valt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser en bepaalt dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2722
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2024
in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. G.A.M. van de Wouw),
en
de Raad van Bestuur van Maastricht UMC+, verweerder
(gemachtigden: mr. R.A.H. Vlecken en mr. J.M.B. Gorissen).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de (gedeeltelijke) afwijzing van zijn verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
1.1. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2. Verweerder heeft de documenten die onder het Wob-verzoek vallen en die hij geheel of gedeeltelijk geweigerd heeft openbaar te maken naar de rechtbank gestuurd. Verweerder heeft verzocht dat uitsluitend de rechtbank van deze stukken kennis zal nemen. Met toestemming van eiser heeft de rechtbank deze documenten ingezien.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (zonder gemachtigde) en de gemachtigden van verweerder.
1.4. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of het toch nog mogelijk is om bepaalde documenten geheel of gedeeltelijk openbaar te maken.
1.5. Op 21 juni 2024 heeft verweerder aan de rechtbank laten weten dat alle documenten (op twee na) alsnog volledig openbaar worden gemaakt, behoudens de daarin opgenomen (persoons)gegevens van de betrokken medewerkers. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.6. Partijen hebben desgevraagd aangegeven de zaak niet opnieuw op een zitting te willen behandelen. De rechtbank heeft daarom op 27 september 2024 het onderzoek gesloten.

2.Na het sluiten van het onderzoek heeft eiser de rechtbank, laatstelijk op2 november 2024, nadere stukken toegestuurd. Hoewel eiser daarbij schrijft dat het onderzoek niet heropent hoeft te worden, geeft hij ook aan dat hij de rechtbank op de hoogte wil brengen van nieuwe ontwikkelingen zodat de rechtbank daarvan kennis kan nemen.

2.1.
De rechtbank vat de berichten van eiser daarom toch op als een verzoek om heropening van het onderzoek. Wanneer het onderzoek gesloten is kan de rechtbank immers geen kennis nemen van nader ingediende stukken. De rechtbank wijst dat verzoek vervolgens af. In de door eiser overgelegde stukken ziet de rechtbank geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Het onderzoek blijft daarom gesloten en de rechtbank zal uitspraak doen.
De totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiser en het voormalig academisch ziekenhuis Maastricht (azM, thans MUMC+) zijn in de periode 2008 tot 2013 een samenwerkingsverband aangegaan, waarbij in het voormalig hotel [naam hotel] in [vestigingsplaats] (hierna: [vestigingsplaats] ) een nierdialyse-afdeling van het azM werd gevestigd in combinatie met een hotelaccommodatie, die door eiser werd geëxploiteerd. Het azM huurde hiervoor een gedeelte van eisers hotel. De relatie tussen partijen is op enig moment verstoord geraakt over de opzet van het project en zij hebben hierover civielrechtelijk geprocedeerd tot aan het gerechtshof in ’s- Hertogenbosch [1] .
3.1.
Eiser heeft vervolgens op 20 juni 2020 verzocht om openbaarmaking van (kort gezegd) de volgende gegevens in het kader van het Hotel [naam hotel] -project te [vestigingsplaats] :
- alle besluiten van organen en bestuurders van het azM in de periode van 2005 tot en met 2013 (inclusief de “groentjes” c.q. voorleggers);
- opgemaakte verslagen van interne en externe besprekingen in de periode van 2005 tot en met 2013;
- alle correspondentie tussen het azM (waaronder ook (ex-)medewerkers van het azM), de gemeente Valkenburg en/of de provincie;
- alle informatie (waaronder ook alle documenten) met betrekking tot de subsidieverstrekking door de overheden; en
- alle informatie (waaronder ook alle documenten) die betrekking hebben op de stuurgroep die het project in [vestigingsplaats] voorbereidde. In dat verband wordt verwezen naar de heren [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] of [naam 5] en mevrouw [naam 6] .
Eiser heeft verweerder ten aanzien van de laatste drie onderdelen van de hiervoor vermelde opsomming laten weten dat er bewust geen beperking in tijd is opgenomen, maar dat er wel een link tussen de verzochte informatie en het project in [vestigingsplaats] dient te bestaan. Verder heeft eiser aangegeven dat hij de processtukken die onderdeel hebben uitgemaakt van de civiele procedure niet nogmaals hoeft te ontvangen.
4. Met het primaire besluit van 11 februari 2021 heeft verweerder eisers Wob-verzoek deels ingewilligd. Verweerder heeft 76 documenten gevonden. Van deze documenten heeft verweerder er 57 integraal openbaar gemaakt en 8 documenten gedeeltelijk openbaar gemaakt. De openbaarmaking van 11 documenten is in zijn geheel geweigerd. Aan de weigering tot openbaarmaking van (gedeelten van) documenten heeft verweerder artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b en g, van de Wob ten grondslag gelegd en artikel 11, eerste lid, van de Wob. Op de inventarisatielijst, die als bijlage bij het primaire besluit is gevoegd, staan de 76 documenten vermeld. Per document is een omschrijving van het document vermeld en op welke grondslag de eventuele weigering is gebaseerd.
4.1.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 20 augustus 2021 op het bezwaar van eiser beslist. Verweerder heeft met het bestreden besluit aanvullend op het primaire besluit de documenten 60 en 76 alsnog (gedeeltelijk) openbaar gemaakt. Voor het overige heeft hij het primaire besluit gehandhaafd.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser aan de hand van zijn argumenten, de beroepsgronden. De rechtbank zal allereerst beoordelen of verweerder op een juiste en volledige wijze heeft gezocht naar documenten die onder het Wob-verzoek van eiser vallen. Daarna zal de rechtbank beoordelen of verweerder de openbaarmaking van documenten (gedeeltelijk) heeft mogen weigeren volgens een weigeringsgrond in de artikelen 10 en/of 11 van de Wob.
5.1.
De rechtbank benadrukt dat zij in deze beroepsprocedure uitsluitend het bestreden besluit dat gaat over het Wob-verzoek van eiser beoordeelt. Het geschil tussen partijen over het samenwerkingsverband en de civielrechtelijke procedures daarover liggen in deze procedure niet ter beoordeling voor. Wel zal de rechtbank beslissen op eisers verzoek om verweerder in deze procedure te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser tegen het bestreden besluit gegrond is. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover het de weigering van openbaarmaking betreft van de documenten die tijdens de beroepsprocedure alsnog door verweerder openbaar zijn gemaakt. Voor het overige blijft het bestreden besluit in stand. De rechtbank verklaart zich verder onbevoegd om op eisers verzoek om schadevergoeding te beslissen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Juridisch kader
6. Op dit geding is de Wob van toepassing en niet de Wet open overheid (Woo). De Woo is weliswaar in werking getreden op 1 mei 2022 en de Wob is per die datum ingetrokken, maar het bestreden besluit is van voor die datum (20 augustus 2021). Daarom is de Wob nog van toepassing.
6.1.
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep, omdat de (aanvullende) gronden van beroep één dag te laat zijn ingediend.
7.1.
De rechtbank overweegt dat zij eiser met een brief van 4 oktober 2021 in de gelegenheid heeft gesteld om binnen vier weken de gronden van beroep toe te sturen. Uit een door eiser overgelegde kopie van het verzendbewijs van het aanvullend beroepschrift, blijkt dat dit beroepschrift op 30 oktober 2021 aangetekend is verzonden. De rechtbank is van oordeel dat – nog afgezien van de vraag of het overschrijden van deze termijn in dit geval zou leiden tot een niet-ontvankelijk beroep – eiser tijdig tot verzending van het aanvullend beroepschrift is overgegaan. Het beroep van eiser is daarom ontvankelijk en zal inhoudelijk door de rechtbank worden beoordeeld.
Heeft er een juiste en volledige zoekslag plaatsgevonden?
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat de door verweerder verrichte zoekslag niet volledig is geweest. In het kader van het Wob-zoek is slechts één document afkomstig van verweerder gevonden. Eiser acht dat ongeloofwaardig aangezien het ging om een project waarmee voor de eerste keer een medische functie buiten het azM werd belegd. Met name het ontbreken van de zogenaamde ‘groentjes’ (oplegvellen waarmee besluitvormingsdocumenten kunnen worden voorgelegd aan verweerder) bevreemdt eiser. Volgens eiser blijkt uit de getuigenverklaring van [naam oud-voorzitter] (oud-voorzitter van verweerder) bij de burgerlijke rechter dat er ‘groentjes’ zijn geweest die zagen op dit project. Als die groentjes er niet blijken te zijn zou dat betekenen dat de oud-voorzitter meineed heeft gepleegd.
9. Als een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat documenten niet (of niet meer) onder hem berusten en zo’n mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, dan is het in beginsel aan degene die informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat documenten toch onder het bestuursorgaan berusten. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] . Bij de beoordeling of een stelling van een bestuursorgaan de rechtbank niet ongeloofwaardig voorkomt, zal worden betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht.
9.1.
Verweerder heeft toegelicht dat hij zowel digitaal (in mailboxen en het online archiefsysteem) als fysiek (bij de afdeling post- en archiefzaken en bij de bij dit project betrokken medewerkers) heeft gezocht naar informatie over het betreffende project in [vestigingsplaats] . Daarbij heeft hij de onder meer volgende zoektermen gebruikt: “nierdialyse”, “ [vestigingsplaats] ” en “ [eiser] ”. In de brief van 21 juni 2024 heeft verweerder nogmaals uitvoerig aangegeven hoe (met welke zoektermen) en waar hij gezocht heeft naar de gevraagde stukken.
9.2.
De rechtbank acht aannemelijk dat er niet meer documenten bij verweerder berusten, die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. Aangenomen mag worden dat met de gebruikte zoektermen in de desbetreffende bestanden (fysiek en digitaal) de beschikbare documenten zijn gevonden. Eiser heeft ook geen argumenten aangedragen die zien op de wijze van zoeken door verweerder en de daarbij gehanteerde zoektermen.
9.3.
Het is dan aan eiser om concreet te maken dat er desalniettemin meer documenten bij verweerder moeten zijn. De stelling van eiser dat het ongeloofwaardig is dat er maar één besluit van verweerder beschikbaar zou zijn ten aanzien van dit project, acht de rechtbank onvoldoende om te gaan twijfelen aan verweerders standpunt dat er niet meer documenten zijn. Zeker nu verweerder heeft gesteld dat niet elke beslissing door middel van een bestuursbesluit tot stand is gekomen en dat er binnen het azM/MUMC+ met mandaten wordt gewerkt. Dit komt de rechtbank niet onaannemelijk voor. Eiser heeft ook niet geconcretiseerd van welke bestuursbesluiten er documenten aanwezig zouden moeten zijn. De enkele stelling dat er meer bestuursbesluiten zouden moeten zijn is te onbepaald om aan te nemen dat de zoekslag niet juist en volledig is geweest.
9.4.
Verder is de rechtbank – anders dan eiser stelt in zijn reactie van 3 juli 2024 – van oordeel dat niet zonneklaar blijkt uit de getuigenverklaring van [naam oud-voorzitter] (oud-voorzitter van verweerder) bij de burgerlijke rechter of er ‘groentjes’ zijn geweest die zagen op dit project. [naam oud-voorzitter] heeft namelijk in algemene bewoordingen verklaart over hoe contracten tot stand komen bij het azM/MUMC+, dat hij geen speciale herinneringen heeft aan contracten die betrekking hebben op het project en dat hij ook niet heeft gecheckt of er sprake is geweest van een hamerstuk. Aan deze getuigenverklaring kan in deze procedure dan ook niet die waarde worden toegekend die eiser wil. Omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er meer documenten moeten zijn dan de documenten die verweerder heeft gevonden, slaagt de beroepsgrond niet.
Toepassing van de weigeringsgrond in artikel 10 en/of 11 van de Wob
10. Verweerder heeft naar aanleiding van de zitting besloten om 17 van de 19 deels of geheel geweigerde Wob-documenten alsnog volledig openbaar te maken. De daarin opgenomen (persoons)gegevens van de betrokken medewerkers zijn op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob weggelakt. Verweerder heeft deze Wob-documenten bij brief van 21 juni 2024 aan de rechtbank, eiser en zijn gemachtigde laten toekomen. Dit betekent dat het beroep van eiser alleen al daarom gegrond is, omdat verweerder de ten onrechte niet eerder openbaar gemaakte (gedeelten van) documenten in beroep alsnog openbaar heeft gemaakt. Het bestreden besluit moet in ieder geval worden vernietigd voor zover daarbij door verweerder is nagelaten voornoemde documenten openbaar te maken.
11. Ter beoordeling staat verder of het bestreden besluit voor het overige in stand kan blijven. Dit betreft de gehele weigering van openbaarmaking van de documenten 68 en 74. De rechtbank heeft kennis genomen van deze documenten. Document 68 bestaat uit twee (korte) e-mails van 2 maart 2011 en 21 maart 2011. De e-mail van 2 maart 2011 is een verzoek om te reageren op vragen van de ondernemingsraad met betrekking tot het dialysecentrum in [vestigingsplaats] . In de e-mail van 21 maart 2011 heeft de opsteller zijn reactie in een bijlage gevoegd. In deze bijlage staan bouwstenen vermeld, die gebruikt zouden kunnen worden om een reactie richting de ondernemingsraad te schrijven. Document 74 betreft een e-mailwisseling op 23 en 24 april 2012, waarbij wordt geadviseerd hoe om te gaan met de situatie in hotel [naam hotel] en de te huren ruimtes aldaar.
11.1.
Verweerder heeft openbaarmaking van deze documenten geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Het gaat volgens verweerder om persoonlijke beleidsopvattingen van werknemers die deel uitmaakten van de projectcommissie. Openbaarmaking van die beleidsopvattingen zou de vrijheid om te communiceren, brainstormen en analyseren belemmeren.
11.2.
Eiser heeft de rechtbank verzocht na te gaan of er wel sprake is van persoonlijke beleidsopvattingen in de betreffende documenten. Verder meent eiser dat verweerder toepassing had moeten geven aan het bepaalde in artikel 11, tweede lid, van de Wob, namelijk de mogelijkheid om informatie te verstrekken in niet tot personen herleidbare vorm.

12.Uit vaste rechtspraak van de Afdelingvolgt dat het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. Degene die het document heeft opgesteld moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor het gebruik door anderen binnen de overheid.

12.1.
Onder een persoonlijke beleidsopvatting wordt verstaan: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten [4] .
13. De rechtbank is van oordeel dat de documenten 68 en 74 zijn opgemaakt ten behoeve van intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat openbaarmaking van deze documenten in zijn geheel mag worden geweigerd op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Voor zover deze documenten ook feitelijkheden bevatten, zijn deze feitelijkheden zodanig verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen dat deze niet zijn te scheiden.
13.1.
Op grond van artikel 11, tweede lid, van de Wob zijn er mogelijkheden om informatie ten behoeve van intern beraad en die persoonlijke beleidsopvattingen bevatten toch openbaar te maken. Uit het bestreden besluit en het verweerschrift blijkt dat verweerder geen gebruik wil maken van deze mogelijkheid. Verweerder heeft daarvoor onder meer als reden aangegeven dat het risico bestaat dat een verstrekking van persoonlijke beleidsopvattingen in niet tot de persoon herleidbare vorm toch indirect herleidbaar zou zijn tot de persoon van wie de persoonlijke beleidsopvatting afkomstig is, omdat de commissie, die betrokken was bij dit project in [vestigingsplaats] , een vaste groep medewerkers is met bepaalde expertises (en functies). De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat in dit geval bekend is welke medewerkers betrokken zijn geweest bij dit project en de persoonlijke beleidsopvattingen dan ook herleidbaar zijn tot deze beperkte groep van medewerkers. Toepassing van artikel 11, tweede lid, van de Wob komt dan alleen al om deze reden niet aan de orde.
Verzoek om schadevergoeding
14. Eiser heeft de rechtbank verzocht om in het geval de betreffende documenten niet geopenbaard worden, verweerder veroordeeld moet worden tot het betalen van een schadecompensatie (in overleg) van € 500.000,00 tot € 1.000.000,00 of tot een nog te maken schadestaat.
14.1.
De rechtbank is op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Op grond van artikel 8:89, tweede lid, van de Awb, blijkt dat de bestuursrechter enkel bevoegd is voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25.000,00 bedraagt.
14.2.
Nog los van de vraag ten gevolge van welk (onrechtmatig) besluit eiser de gestelde schade zou hebben geleden, stelt de rechtbank vast dat de door eiser gevraagde schadevergoeding het hiervoor genoemde grensbedrag van € 25.000,00 ruimschoots overschrijdt. Dat betekent dat de rechtbank (bestuursrechter) niet bevoegd is om van het verzoek om schadevergoeding van eiser te oordelen. Eiser dient zich daarvoor tot de burgerlijke rechter te wenden, die uitsluitend bevoegd is om van een dergelijk verzoek kennis te nemen.
Conclusie en gevolgen
15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover verweerder daarmee de openbaarmaking van de documenten die in beroep alsnog openbaar zijn gemaakt (behoudens de daarin opgenomen persoonsgegevens van medewerkers) heeft geweigerd. Voor het overige kan het bestreden besluit in stand blijven. Dat betekent dat verweerder niet meer documenten openbaar hoeft te maken dan reeds openbaar zijn gemaakt.
15.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank zal namelijk zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat verweerder de documenten 1 tot en met 10 (58 tot en met 67 in het primaire besluit), 12 tot en met 16 (69 tot en met 73 in het primaire besluit), 18 en 19 (75 en 76 in het primaire besluit), behoudens de daarin weggelakte persoonsgegevens van medewerkers, alsnog openbaar moet maken. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan die verplichting met de toezending van die documenten aan eiser en de rechtbank reeds heeft voldaan.
15.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser en tot vergoeding van het door hem betaalde griffierecht. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 875,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,00 en een wegingsfactor 1).
16. De rechtbank zal zich onbevoegd verklaren ten aanzien van eisers verzoek om toekenning van een schadevergoeding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij (deels) is geweigerd de in beroep alsnog openbaar gemaakte documenten openbaar te maken;
- bepaalt dat verweerder de documenten 1 tot en met 10 (58 tot en met 67 in het primaire besluit), 12 tot en met 16 (69 tot en met 73 in het primaire besluit), 18 en 19 (75 en 76 in het primaire besluit), behoudens de daarin weggelakte persoonsgegevens van medewerkers, alsnog openbaar moet maken;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,00;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,00 aan eiser moet vergoeden; en
- verklaart zich onbevoegd om op het door eiser ingediende verzoek om schadevergoeding te beslissen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 18 november 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: relevante wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht(Awb)
Artikel 8:29, eerste lid:
Partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, kunnen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de bestuursrechter mededelen dat uitsluitend hij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
Artikel 8:29, vijfde lid, eerste volzin:
Indien de bestuursrechter heeft beslist dat de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is, kan hij slechts met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen.
Artikel 8:88, eerste lid:
De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Artikel 8:88, tweede lid:
Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.
Artikel 8:89, tweede lid:
In de overige gevallen is de bestuursrechter bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste € 25 000 bedraagt met inbegrip van de tot aan de dag van het verzoek verschenen rente, en onverminderd het recht van de belanghebbende om op grond van andere wettelijke bepalingen schadevergoeding te vragen.
Wet openbaarheid van bestuur(Wob)
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b:
Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen.
Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g:
Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Artikel 11, eerste lid:
In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Artikel 11, tweede lid:
Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van 21 mei 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1890.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1150.
3.Zie noot 2.
4.Artikel 1, aanhef en onder f, van de Wob.