ECLI:NL:RBLIM:2024:8144

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
ROE 22/1379
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen een niet-besluit van het college van burgemeester en wethouders

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 14 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 16 mei 2022 beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een brief van 1 februari 2022, waarin het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen hem meedeelde dat zijn communicatie met de gemeente voortaan alleen schriftelijk en rechtstreeks moest plaatsvinden. Het college verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat de brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was.

De rechtbank heeft op 7 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de brief van 1 februari 2022 niet kan worden aangemerkt als een besluit, omdat deze niet op een publiekrechtelijke grondslag is gebaseerd en geen rechten van eiser afneemt. De rechtbank stelt vast dat de brief enkel informatief van aard is en dat er geen sprake is van een communicatieverbod, zoals eiser stelt. Eiser had in het verleden al veel procedures lopen tegen de gemeente, wat de rechtbank in haar overwegingen meeneemt.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de beslissing van het college in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is op dezelfde dag verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22/1379

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. van de Wiel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen

(gemachtigde: mr. V. van den Heuvel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van 16 mei 2022. Met die beslissing is het bezwaar van eiser tegen de brief van 1 februari 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat die brief geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van eiser en het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
4. Het college heeft op 1 februari 2022 eiser een brief verstuurd, waarin – kort gezegd – eiser wordt aangesproken op zijn gedrag tegen de gemeente, haar medewerkers en ook derden die bij besluitvorming worden betrokken. In die brief geeft het college verder aan dat zij daarom een aantal dingen heeft besloten, zoals hieronder weergegeven:
“1. U richt zich voortaan alleen nog rechtstreeks tot ons, d.w.z. het college van burgemeester en wethouders. Wij zijn namelijk het verantwoordelijk bestuursorgaan. Daarna zorgen wij dat uw “post” op de juiste plek in de organisatie terecht komt.
2. U doet dat uitsluitend schriftelijk. Dus niet telefonisch, niet per fax en niet per e-mail, maar per gewone brief. U dient die brief te adresseren aan het volgende adres:
Burgemeester en wethouders van Heerlen
Postbus 1
6400 AA Heerlen
3. U kan die brief per post versturen, of afgeven op het stadskantoor Geleenstraat (dus niet op het Maanplein of andere sublocaties). Daarnaast mag u ook gebruik maken van de webformulieren die op onze website voor een aantal producten beschikbaar zijn.
4. Alle andere vormen van communicatie zullen NIET worden beantwoord. Dit geldt ook voor zaken die u afgeeft bij het kantoor op het Maankwartier, dat wij met het UWV delen.
5. Op klachten over medewerkers zullen wij, ongeacht de vorm waarin die worden ingediend, niet meer antwoorden. Dat geldt ook voor ingebrekestellingen.”
Het standpunt van eiser
5. Eiser stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat met de brief van 1 februari 2022 een communicatieverbod is opgelegd en dat hij hiermee ten onrechte wordt geschaad in zijn rechten om onder andere een klacht, bezwaarschrift en/of een ingebrekestelling in te dienen. De brief is daarom wel een besluit, volgens eiser.
Het beoordelingskader
6. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder een ‘besluit’ verstaan: een schriftelijk beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is publiekrechtelijk als zij is gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag. [1] In de regel is daarvoor vereist dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het verrichten van die handeling ontleent aan een specifiek wettelijk voorschrift.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak wordt onder een rechtshandeling verstaan: een handeling gericht op enig rechtsgevolg. Een beslissing heeft rechtsgevolg, indien zij er op is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank is met het college van oordeel dat de brief van 1 februari 2022 niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Enerzijds is die brief niet op een publiekrechtelijke grondslag gebaseerd. In de regel is daarvoor nodig dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het verrichten van die handeling ontleent aan een specifiek wettelijk voorschrift. Met andere woorden moet het gaan om een taak die aan de gemeente ter uitvoering is opgedragen. Dat is de rechtbank niet gebleken. Anderzijds maakt deze brief niet dat bepaalde rechten van eiser worden afgenomen. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
7.1.
Dat het college (feitelijk) niet antwoordt op bepaalde post, maakt – anders dan eiser stelt – niet dat bepaalde rechten, zoals het recht om een bezwaarprocedure te voeren, van hem worden afgenomen. In die zin is de brief dan ook slechts informatief van aard. Ten aanzien van de onderhavige procedure is ook een bezwaarprocedure gevolgd en is gereageerd op een ingebrekestelling. In zoverre is de rechtbank dan ook van oordeel dat de brief niet kan worden aangemerkt als een schriftelijke weigering om een besluit te nemen. [2] Het standpunt van eiser dat sprake is van een besluit omdat sprake is van een (totaal) communicatieverbod, met daarbij zijn verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, [3] kan de rechtbank daarom dan ook niet volgen. Het college heeft immers eiser alleen geïnformeerd over de wijze waarop eiser met de gemeente moet communiceren. Dat standpunt van het college is naar het oordeel van de rechtbank te volgen gelet op de hoeveelheid post dat eiser naar het college stuurt. Verweerder heeft aangegeven dat er tot 2018 in totaal 230 procedures van eiser liepen, daarna is verweerder opgehouden met tellen. Desgevraagd heeft eiser ter zitting ook aangegeven dat hij de tel kwijt is en dat hij er zoveel heeft opstaan dat hij er gek van wordt. In zoverre betwist eiser dan ook niet dat hij erg veel post naar de gemeente stuurt.
7.2.
Bezwaar kan alleen worden gemaakt tegen een besluit in de zin van de Awb. [4] Omdat de brief geen besluit is, kan hiertegen dus geen bezwaar worden ingesteld. Het college heeft daarom terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de beslissing op bezwaar in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 14 november 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:222.
2.Als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb. De brief is daar bovendien te algemeen voor: het is niet gericht op een (specifiek nog te nemen) besluit.
3.Eiser verwijst hierbij naar ECLI:NL:CRVB:2019:853.
4.Dit volgt uit artikel 7:1 van de Awb.