ECLI:NL:CRVB:2019:853

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
14 maart 2019
Zaaknummer
17-2880 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging lokaalverbod en de mogelijkheid tot bezwaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Verstraten, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas, die een lokaalverbod had opgelegd. Dit lokaalverbod was voortgekomen uit eerdere incidenten waarbij de appellant verbaal geweld had geuit tegen medewerkers van de gemeente. Het college had de toegang tot het Huis van de Gemeente ontzegd en later het lokaalverbod verlengd. De appellant stelde dat deze verlenging een besluit was waartegen bezwaar gemaakt kon worden, maar het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat er volgens hen geen sprake was van een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank Limburg had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de ontzegging van de toegang tot het gemeentehuis geen publiekrechtelijke rechtshandeling was en daarom niet als een besluit in de zin van de Awb kon worden beschouwd. De Raad bevestigde dat de appellant voldoende mogelijkheden had om te communiceren met het college, ondanks het opgelegde communicatieverbod. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

17.2880 PW

Datum uitspraak: 5 maart 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
8 maart 2017, 16/2849 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2018. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B. Verhaag.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij brief van 5 augustus 2015 heeft het college appellant een waarschuwing gegeven wegens verbaal geweld tegen medewerkers van de gemeente.
1.2.
Bij brief van 12 oktober 2015 heeft het college appellant met onmiddellijke ingang de toegang tot het Huis van de Gemeente aan het Wilhelminaplein 1 te Panningen ontzegd voor een periode van een half jaar (lokaalverbod). Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant op 1 oktober 2015 opnieuw zeer ernstige bedreigingen tegenover de politie heeft geuit, gericht tegen medewerkers van de gemeente en dat heeft een gepland huisbezoek op 2 oktober 2015 onder begeleiding van de politie plaatsgevonden.
1.3.
Bij brief van 14 december 2015 heeft het college aan appellant per direct, voor de rest van 2015, een totaal communicatieverbod met de gemeente opgelegd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant op 11 december 2015 de gemeente buiten proportioneel vaak heeft gebeld. Ook op 14 december 2015 heeft hij weer verschillende keren telefonisch contact gezocht met de gemeente en tijdens het laatst gesprek te kennen gegeven naar te gemeente te komen, terwijl hem een lokaalverbod is opgelegd. Het college heeft appellant voorts meegedeeld dat het lokaalverbod ook van kracht blijft.
1.4.
Bij brief van 7 april 2016 heeft het college het bij brief van 12 oktober 2015 aan appellant opgelegde lokaalverbod met een half jaar verlengd tot 12 oktober 2016.
1.5.
Bij besluit van 1 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen de brief van 7 april 2016 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, als volgt overwogen, waarbij appellant als eiser en het college als verweerder is aangeduid:
“De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder dat er geen sprake is van een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb omdat er geen sprake is van een publiekrechtelijke bevoegdheid maar van een privaatrechtelijke bevoegdheid, juist is. De rechtbank verwijst hiervoor naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1967. Hieruit volgt dat de ontzegging van de toegang tot het gemeentehuis geen publiekrechtelijke rechtshandeling is en daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar gemaakt kan worden. Deze jurisprudentie is naar het oordeel van de rechtbank eenduidig.
(…)
Eisers stelling dat hij afhankelijk was van verweerder en hij er belang bij had met verweerder te communiceren en verweerder hem hierin belemmerd heeft, maakt op zichzelf niet dat er sprake is van een publiekrechtelijk rechtsgevolg, nu niet gebleken is dat eiser helemaal niet in de gelegenheid is geweest te communiceren met verweerder. De rechtbank is ambtshalve bekend met de hoeveelheid procedures die eiser heeft lopen en dat eiser er in die zin belang bij had te communiceren met verweerder. Gemachtigde van verweerder heeft echter ter zitting toegelicht dat eiser kon bellen, mailen en ook brieven kon schrijven en dat geprobeerd is eiser daarop van een reactie te voorzien. Bovendien heeft verweerder aan eiser een contactpersoon aangeboden. Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser in het geheel geen mogelijkheden heeft gehad om te communiceren met verweerder. Eisers betoog slaagt niet”.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant bestrijdt dat hij de mogelijkheid heeft gehad om te communiceren met het college, terwijl hij volledig afhankelijk was van de gemeente ter zake van zijn bijstand, het gemeentelijke schuldhulpverleningstraject alsook zijn toegang tot de benodigde psychische hulpverlening. De verlenging en uitbreiding van het eerder opgelegde lokaalverbod, terwijl op dat moment het totaal communicatieverbod nog niet was geëindigd, had derhalve een publiekrechtelijk rechtsgevolg voor appellant en dient derhalve te worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dat wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan toe dat, anders dan appellant stelt, van een totaal communicatieverbod geen sprake was, omdat het door het college opgelegde communicatieverbod alleen gold voor 2015. Uit de stukken blijkt dat de toenmalige secretaris van de gemeente Peel en Maas in een gesprek op 4 januari 2016 met appellant heeft afgesproken dat communicatie via [J.] (J) zou plaatsvinden. Op 4 april 2016 heeft appellant zelf J per e-mailbericht laten weten dat hij niet meer door hem gecontacteerd wilde worden.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van J. Tuit
als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2019.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) J. Tuit
md