ECLI:NL:RBLIM:2024:8121

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
C/03/332601 / HA ZA 24-315
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident afwijzen wegens onduidelijkheid over waarde vordering

Op 25 september 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een civiele zaak met zaaknummer C/03/332601 / HA ZA 24-315. De zaak betreft een bevoegdheidsincident waarbij de eiser in de hoofdzaak, [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident], een vordering heeft ingesteld tegen de gedaagde in de hoofdzaak, [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident]. De eiser stelt dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van een koopovereenkomst met betrekking tot een woning, en vordert schadevergoeding voor achterstallig onderhoud en andere kosten. De gedaagde heeft echter aangevoerd dat de vorderingen niet hoger zijn dan € 25.000,00 en heeft verzocht de zaak te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is dat de waarde van de vordering in de hoofdzaak lager is dan € 25.000,00. De rechtbank oordeelt dat vorderingen van onbepaalde waarde niet door de kantonrechter behandeld kunnen worden zonder duidelijke aanwijzingen van een lagere waarde. Aangezien de waarde van de vordering niet kan worden vastgesteld, heeft de rechtbank de incidentele vordering van de gedaagde afgewezen.

De gedaagde is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 614,00. De rechtbank heeft bepaald dat de zaak op 30 oktober 2024 weer op de rol zal komen voor opgave van verhinderdata voor een mogelijke mondelinge behandeling in de periode januari 2025 tot en met maart 2025.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/332601 / HA ZA 24-315
Vonnis in incident bij vervroeging van 25 september 2024
in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. B.A.L.H. Robijns,
tegen
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. L.E.I.K. Jaminon.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 9,
  • de conclusie van antwoord tevens houdend exceptie van onbevoegdheid met producties
  • de incidentele conclusie van antwoord met producties 10 t/m 13.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. Het geschil
in de hoofdzaak
2.1.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] heeft de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] gekocht van [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] . [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] is primair van mening dat [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, nu toezeggingen uit de overeenkomst niet zijn nagekomen en [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] , naar de mening van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] , heeft gelogen. [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] vordert derhalve dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] zal veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] te betalen:
Primair1. een schadevergoeding ten aanzien van de hoogte van het achterstallig onderhoud en de bijdrage die door [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] als appartementseigenaar daarin verschuldigd is, waarvan de hoogte nader op te maken bij staat op grond van toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de
overeenkomst;
Subsidiair
2. een schadevergoeding ten aanzien van de hoogte van het achterstallig onderhoud en de bijdrage die door [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] als appartementseigenaar daarin verschuldigd is, waarvan de hoogte nader op te maken bij staat op grond van dwaling, tevens zijnde een onrechtmatige daad;
In alle gevallen
3. een voorschot ter hoogte van €10.000,00, als zijnde het reeds minimaal vastgestelde tekort voor een deel van de noodzakelijk uit te voeren onderhoudswerkzaamheden, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ad €1.058,75 inclusief btw en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 november 2023, althans de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
4. de nakosten conform artikel 237 lid 4 Rv en het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, te vermeerderen met de explootkosten en kosten van noodzakelijke verschotten indien betekening door een deurwaarder plaats dient te vinden, alsmede de kosten van executie aan de zijde van de deurwaarder voor zover (naar de rechtbank begrijpt) [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] niet vrijwillig aan het vonnis zal voldoen;
5. de kosten van dit geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf bedoelde termijn voor voldoening, een en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] heeft tevens verzocht het in deze te wijzen vonnis te waarmerken als Europese
Executoriale Titel.
in het incident
2.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] vordert dat de rechtbank de zaak verwijst naar de kamer voor kantonzaken.
Hij stelt daartoe dat er uit de dagvaarding geenszins blijkt dat de vorderingen een hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00. [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] stelt dat de schade, voor zover aanwezig, nooit hoger kan zijn dan € 10.000,00, bestaande uit de eenmalige bijdrage aan de Vereniging van Eigenaren (hierna: de VvE).
2.3.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] voert verweer. Hij stelt dat de eenmalige bijdrage aan de VvE niet de enige vordering is. Er is sprake van dermate achterstallig onderhoud aan het pand dat het neer zal komen op een aanzienlijk hogere kostenpost. [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] verlangt een compensatie voor alle kosten en de verhoging van de VvE-bijdrage. Het gevorderde bedrag zal het bedrag van
€ 25.000,00 in ieder geval overstijgen, aldus [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] .

3.3. De beoordeling in het incident

3.1.
Zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde, zoals de onderhavige, worden alleen door de kantonrechter behandeld indien duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigen dan € 25.000,00. Beoordeeld dient te worden of de waarde van de vordering
voor eiser in de hoofdzaakduidelijk een waarde van minder dan € 25.000,00 vertegenwoordigt. Daarbij is niet doorslaggevend wat de vermoedelijke kosten
voor gedaagde in de hoofdzaakzijn bij toewijzing van deze vordering. In de onderhavige zaak kan niet worden vastgesteld welke waarde de vordering in de hoofdzaak voor eiser vertegenwoordigt, derhalve geldt de hoofdregel dat vorderingen van onbepaalde waarde door de kamer voor andere zaken dan kantonzaken worden behandeld.
3.2.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
3.3.
[gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
wijst het gevorderde af,
4.2.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak, eiser in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] tot op heden begroot op € 614,00,
in de hoofdzaak
4.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
30 oktober 2024voor opgave verhinderdata aan zijde van beide partijen voor een mogelijk te bepalen mondelinge behandeling in de periode januari 2025 t/m maart 2025.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2024. [1]

Voetnoten

1.type: AH