ECLI:NL:RBLIM:2024:8089

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
ROE 24/4250
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake Wmo-hulp en kindzorg voor verzoekster met visuele beperking en bijkomende problemen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die hulp vraagt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Jeugdwet (Jw). Verzoekster, die kampt met een visuele beperking en andere gezondheidsproblemen, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen, die haar minder uren aan ondersteuning toekenden dan zij nodig acht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de zorgbehoefte van verzoekster ongewijzigd is, maar dat de toegekende uren aan ondersteuning aanzienlijk zijn verminderd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de indicatie voor kindzorg niet adequaat is en dat de belangen van verzoekster en haar kinderen onvoldoende zijn meegewogen in de besluiten van de gemeente. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waarbij de indicatie voor de periode van 2 tot 9 december 2024 met 7,8 uur per week wordt opgehoogd en vanaf 9 december 2024 met 22,8 uur per week. Tevens is bepaald dat de gemeente het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/4250

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 november 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] ,

verzoekster,
(gemachtigde: mr. J. van Helden),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder,
(gemachtigde: mr. V.P.A. Dassen).

Inleiding

1. Bij besluit van 25 september 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan verzoekster op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) huishoudelijke ondersteuning toegekend.
1.1.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft ze een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer ROE 24/4250.
1.2.
Bij besluit van 10 oktober 2024 heeft verweerder verzoekster bericht dat de indicatie voor de hulp op grond van de Jeugdwet (Jw) vanwege de overgang naar ondersteuning op grond van de Wmo per 8 december 2024 definitief wordt stop gezet.
1.3.
Verzoekster heeft ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft ze een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is geregistreerd onder zaaknummer ROE 24/4356.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft beide verzoeken op 31 oktober 2024 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van verweerder, vergezeld van mw. C. Thijssen, mr. A.J.M. Roestenberg en mw. L. Gielissen.
1.5.
Na de zitting is de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst. In beide zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan. Op het verzoek om voorlopige voorziening met zaaknummer ROE 24/4356 is uitspraak gedaan op 1 november 2024.

Totstandkoming van de besluiten

2. Bij besluit van 9 augustus 2022 heeft verweerder aan verzoekster op grond van de Wmo een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van Zorg in Natura (ZIN) toegekend voor 1.064 minuten per week voor de periode van 8 augustus 2022 tot en met 7 augustus 2025. In deze indicatie zitten 600 minuten per week aan verzorging voor minderjarige kinderen (= 10 uur per week).
2.1.
Bij besluit van 22 februari 2024 heeft verweerder aan verzoekster op grond van de Jw jeugdhulp (ZIN) toegekend voor begeleiding van haar drie kinderen door stichting Lyvia tot en met 30 april 2024.
2.2.
Bij besluit van 27 mei 2024 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om voortzetting van de jeugdhulp door stichting Lyvia na 30 april 2024 afgewezen. Verweerder is van mening dat de zorgvraag van verzoekster niet onder de Jw, maar onder de Wmo valt. Gedurende het onderzoek door Team Zorg (dat beslist in zaken over de Wmo) heeft verweerder aan verzoekster 71 uur aan jeugdhulp (ZIN) door stichting Lyvia toegekend. Ook het taxivervoer zal gedurende de looptijd van het onderzoek door Team Zorg doorlopen.
2.3.
Per 17 juli 2024 zijn de drie kinderen van verzoekster onder toezicht van Bureau Jeugdzorg (BJZ) gesteld.
2.4.
Bij besluit op bezwaar van 22 augustus 2024 heeft verweerder de besluiten van 22 februari 2024 en 27 mei 2024 herroepen voor zover deze – al dan niet impliciet – zien op een afwijzing van de gevraagde jeugdhulp voor de weekenden, feestdagen en vakanties.
Met ingang van 6 oktober 2023 tot aan de datum waarop Team Zorg dan wel BJZ een besluit heeft genomen, heeft verzoekster recht op 95 uur per week aan jeugdhulp (ZIN) door stichting Lyvia ten behoeve van de (fysieke) ondersteuning in de zorg en opvoedtaken van haar drie kinderen.
2.5.
Op 25 september 2024 heeft Team Zorg een besluit genomen. Verweerder heeft aan verzoekster op grond van de Wmo een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van ZIN toegekend voor 1.734 minuten per week voor de periode 1 oktober 2024 tot en met 5 oktober 2026 (hierna ook: de eerste periode) en 1.244 minuten per week voor de periode van 6 oktober 2026 tot en met 28 juni 2028 (hierna ook: de tweede periode). In de indicatie voor de eerste periode zitten 1.270 minuten (= 21,16 uur) per week aan zorg voor minderjarige kinderen (tot 8 jaar oud). In de indicatie voor de twee periode 780 minuten (= 13 uur) per week.
2.6.
De jeugdhulp op grond van de Jw heeft verweerder bij besluit van 10 oktober 2024 stopgezet met een gewenningsperiode van acht weken van 14 oktober tot en met 8 december 2024. Per week gaat er 10 uur aan jeugdhulp af, van 95 uur naar 0 uur. Dus van 1 oktober tot 14 oktober kreeg verzoekster nog 95 uur per week aan jeugdhulp. Van 14 tot 21 oktober 85 uur per week. Van 21 tot 28 oktober 75 uur per week. Van 28 oktober tot 4 november 65 uur per week. Van 4 tot 11 november 55 uur per week. Van 11 tot 18 november 45 uur per week. Van 18 tot 25 november 35 uur per week. Van 25 november tot 2 december 25 uur per week. Van 2 tot 9 december 15 uur per week. In dit besluit staat verder dat BJZ vanwege de uitgesproken ondertoezichtstelling per 17 juli 2024 jeugdhulp kan inzetten ten behoeve van de kinderen van verzoekster. Mocht BJZ hiertoe binnen de gewenningsperiode van acht weken overgaan, dan stopt de afbouw van jeugdhulp per de datum dat die hulp van start gaat. Het dagelijks vervoer per taxi om de kinderen naar school te brengen en te halen stopt op 18 oktober 2024, omdat het brengen en halen van de kinderen in de nieuwe Wmo-indicatie is opgenomen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4. Verzoekster voert aan dat haar zorgbehoefte ongewijzigd is. En toch krijgt zij een stuk minder uren per week aan ondersteuning. Het is voor haar een groot vraagteken waarom verweerder nu opeens van mening is dat zij wel alleen met haar kinderen kan zijn. Verzoekster vindt dan ook dat verweerder besluiten heeft genomen waarin niet, dan wel onvoldoende de belangen van haar en haar kinderen zijn meegenomen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster op grond van de Wmo in de eerste periode recht heeft op kindzorg voor haar twee jongste kinderen. Het oudste kind van verzoekster is 8 jaar oud. Volgens de Beleidsregels Gemeente Sittard-Geleen Wmo 2022 kan een kindzorgindicatie worden afgegeven voor kinderen tot en met 7 jaar. De indicatie voor de zorg van de twee jongste kinderen is in de eerste periode doordeweeks als volgt opgebouwd:
- taak: 2x naar bed brengen 10 minuten per kind per dag totaal: 20 minuten
- taak: 2x uit bed halen 10 minuten per kind per dag totaal: 20 minuten
- taak: 2x wassen en kleden 30 minuten per kind per dag totaal: 60 minuten
- taak: eten en/of drinken geven 20 minuten totaal: 20 minuten
(ontbijt en lunch)
- taak: eten en/of drinken geven 20 minuten per maaltijd x2 totaal: 40 minuten
(warme maaltijd bereiden en/of
opwarmen)
- taak: naar school brengen en 30 minuten per dag per gezin totaal: 30 minuten
uit school halen
totaal: 190 minuten per dag
x5 dagen per week = 950
minuten (= 15,83 uur).
In het weekend is de indicatie hetzelfde opgebouwd, behalve dat daarin het naar school brengen en uit school halen niet is opgenomen.
totaal: 160 minuten per dag
x2 dagen per week = 320
minuten (= 5,33 uur).
Volgens verweerder kunnen de kinderen iedere weekdag na school naar de buitenschoolse opvang (BSO) tot 18:30 uur. Daarnaast is verweerder van mening dat het oppassen op de kinderen in het weekend niet onder de Wmo valt.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen alleen de omvang van de toegekende kindzorg in geding is. De rest van de indicatie (hulp bij huishoudelijke taken) laat de voorzieningenrechter dan ook onbesproken.
6.1.
De voorzieningenrechter benadrukt dat zij het bestreden besluit beoordeelt. Dat betekent dat zij beoordeelt of de kindzorg die daarbij is toegekend een passende bijdrage levert (adequaat is) [1] . De feitelijke uitvoering van het bestreden besluit door de aanbieder van de ZIN (Ambulante Thuiszorg die de opdracht weer heeft uitbesteed aan stichting Lyvia) valt daarom buiten de beoordeling. [2]
6.2.
Met partijen is op zitting vastgesteld dat het grootste verschil tussen de voorheen door Team Jeugd toegekende indicatie (95 uur per week aan jeugdhulp) en de nu door Team Zorg afgegeven indicatie (1.270 minuten = 21,16 uur per week aan kindzorg) is gelegen in het feit dat Team Zorg ervan uitgaat dat de kindzorg door één persoon kan worden verleend, dat de kinderen op de woensdag naar de BSO kunnen en dat de uren van toezicht en begeleiding tussen de momenten van kindzorg niet onder de Wmo vallen. Dit laatste betekent vooral in het weekend een groot verschil, namelijk ruim 18 uur per week (uitgaande van één zorgverlener).
6.3.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter gevraagd waarom de uren van toezicht en begeleiding tussen de momenten van kindzorg niet onder de Wmo zouden kunnen vallen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het oppassen op kinderen niet onder de Wmo valt. Dit zou wel onder de Jw kunnen vallen, maar Team Jeugd is sinds de ondertoezichtstelling op 17 juli 2024 niet meer bevoegd om jeugdhulp te indiceren.
6.4.
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn stelling dat toezicht en begeleiding van de kinderen, tussen de momenten van kindzorg, niet onder de Wmo kan vallen. In artikel 1.2.1, aanhef en onder a, van de Wmo is bepaald dat een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is,
te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
In de memorie van toelichting staat “
Gemeenten krijgen een bredere verantwoordelijkheid voor de deelname van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen aan het maatschappelijke verkeer (participatie), het bieden van passende ondersteuning waarmee mensen in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden (zelfredzaamheid). [3] Naar het oordeel van de voorzieningenrechter valt niet goed in te zien waarom het kunnen uitvoeren van oudertaken niet zou kunnen vallen onder zelfredzaam zijn en kunnen participeren. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mede in overweging dat kindzorg (ook een onderdeel van de oudertaken) er volgens verweerder wel onder valt. Verweerder heeft op zitting niet kunnen uitleggen waarom het houden van toezicht op minderjarige kinderen en het begeleiden van deze kinderen niet onder de Wmo zou kunnen vallen. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat het bestreden besluit mogelijk geen stand zal houden.
6.5.
In het geval van verzoekster staat vast dat zij beperkingen heeft. Verzoekster heeft een visuele beperking, waardoor zij zeer slecht ziet. Daarnaast kampt verzoekster met bekken- en rugproblemen en heeft zij vermoeidheidsklachten en een verminderde conditie als gevolg van een behandeling voor een oncologische aandoening. Ook is zij bekend met psychiatrische problematiek waardoor zij meer dan gemiddeld controlebehoeftig is over het welzijn en de veiligheid van haar kinderen. Uit het advies van Argonaut van 11 januari 2024 volgt dat verzoekster hulp nodig heeft bij de verzorging en supervisie van haar drie kinderen. Alleen op rustige momenten kan zij enige tijd met de kinderen alleen zijn. Verzoekster is volgens de arts van Argonaut met haar locomotore en fysieke beperkingen grotendeels niet in staat te achten om zelfstandig haar kinderen te begeleiden en overzicht te houden.
6.6.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat partijen ervan uitgaan dat de kinderen van verzoekster zelf geen beperkingen hebben. Dat is ook de reden waarom verweerder van mening is dat de zorgvraag van verzoekster niet onder de Jw, maar onder de Wmo valt. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het niet juist is dat Team Zorg naar Team Jeugd wijst voor de hulp die verzoekster nodig heeft bij de begeleiding van en supervisie op haar kinderen.
6.6.1.
De hulp die verzoekster nodig heeft bij toezicht, begeleiding en verzorging van haar kinderen kan dus onder de Wmo vallen. Dat neemt niet weg dat, mocht BJZ toch een indicatie stellen voor jeugdhulp, dit tot gevolg kan hebben dat de noodzaak van Wmo-hulp daardoor (deels) wegvalt. De Wmo-indicatie zou dan weer naar beneden kunnen worden bijgesteld. Het is geheel afhankelijk van de aard van de eventueel in te zetten jeugdhulp of daar daadwerkelijk aanleiding voor is. Verzoekster heeft hierover een informatieplicht naar Team Zorg.
6.7.
Dit brengt de voorzieningenrechter bij de vraag of de indicatie op grond van de Wmo door Team Zorg voldoende is.
6.7.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de zorg door één zorgverlener kan worden verleend. De voorzieningenrechter heeft op dit moment geen reden om daaraan te twijfelen. Het is heel goed voorstelbaar dat één zorgverlener in beginsel voldoende is voor drie kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 8 jaar oud. Of de indicatie adequaat is hangt echter wel af van het antwoord op de vraag waartoe stichting Lyvia jegens verweerder (via Ambulante Thuiszorg) contractueel gehouden is. Als stichting Lyvia slechts één begeleider mag inzetten op drie kinderen, dan is de indicatie adequaat voor zover daarbij ‘enkelvoudige’ begeleidingsuren worden toegekend. Dat stichting Lyvia toch twee begeleiders tegelijkertijd inzet betreft in dat geval de feitelijke uitvoering van het bestreden besluit. Dat valt buiten de beoordeling door de voorzieningenrechter [4] . Als stichting Lyvia twee begeleiders mag inzetten bij drie kinderen, dan is de indicatie echter niet adequaat [5] en zal de omvang van de indicatie moeten worden aangepast óf een andere ZIN-aanbieder moeten worden geïndiceerd die de hulp wel kan leveren met inzet van slechts één begeleider.
6.7.2.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat de kinderen doordeweeks iedere dag tot 18:30 uur naar de BSO kunnen. Ook dit standpunt kan de voorzieningenrechter volgen. De BSO is een verstrekking op grond van een andere wet die in dit geval voorliggend is. Dat dit betekent dat de kinderen niet meer op de woensdagmiddag naar de zwemles kunnen, maakt dit niet anders.
6.7.3.
Op zich kan de voorzieningenrechter de in rechtsoverweging 5 toegekende minuten voor kindzorg op doordeweekse dagen volgen, behalve voor het naar school brengen en uit school halen. Op zitting is besproken dat de school van de kinderen op 1,8 kilometer afstand ligt. Als de zorgverlener samen met de drie kinderen naar school moet lopen kost dat 30 minuten per enkele reis. Dit betekent dat hier dus 60 minuten per dag voor moeten worden gerekend. Ook hiervoor geldt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat het in beginsel voldoende is dat één zorgverlener samen met de drie kinderen van verzoekster in de ochtend naar school loopt en ze dan in de avond weer van de BSO haalt. Ter zitting heeft verzoekster naar voren gebracht dat stichting Lyvia weigert de kinderen naar school te brengen, omdat zij hiervoor niet verantwoordelijk wil zijn. Hiervoor geldt hetzelfde als voor de inzet van twee begeleiders. De voorzieningenrechter verwijst naar rechtsoverweging 6.7.1. Gelet op de uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 november 2024 in het kader van de procedure met zaaknummer ROE 24/4356 is er tot en met 6 december 2024 tijd om helder te krijgen wat de afspraken met stichting Lyvia zijn en of zij bereid is daaraan uitvoering te geven, zodat desnoods tijdig actie kan worden ondernomen. De voorzieningenrechter benadrukt dat verzoekster daar zelf ook een verantwoordelijkheid in heeft. Als zij contact hierover tussen verweerder en stichting Lyvia blijft blokkeren, dan zal dat niet bijdragen aan het tijdig bereiken van een werkbare situatie.
6.7.4.
Naast kindzorg heeft eiseres naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook nood aan hulp bij het houden van toezicht en begeleiden van de kinderen (tussen de momenten van kindzorg). Het gaat dan uiteraard om de momenten dat de kinderen niet op school of de BSO zijn. De voorzieningenrechter zal hierna uiteenzetten hoeveel minuten hulp verzoekster nodig heeft en dit afzetten tegen de minuten die zijn toegekend. Voor het verschil zal de voorzieningenrechter een voorziening treffen. Daarbij zal de voorzieningenrechter er wel nog rekening mee houden dat er voorlopig ook nog jeugdzorg wordt ingezet volgens een afbouwschema.
6.7.4.1. Doordeweeks is in ieder geval aan kindzorg nodig: 90 minuten in de ochtend (20 minuten uit bed halen, 20 minuten wassen en kleden, 20 minuten ontbijt geven en lunch maken en 30 minuten naar school brengen) en 130 minuten in de middag/avond (30 minuten uit de BSO halen, 40 minuten avondeten maken en geven, 40 minuten wassen en kleden en 20 minuten naar bed brengen). Ervan uitgaande dat de kinderen tot 18:30 uur naar de BSO kunnen en om 20:00 uur in bed liggen, blijven er dan nog 20 minuten over waarop hulp bij toezicht en begeleiding nodig is. In totaal is er dus sprake van noodzakelijk hulp bij oudertaken van 240 minuten per dag. Dat is doordeweeks in totaal 4 uur per dag.
In het weekend is aan kindzorg nodig: 60 minuten in de ochtend en 100 minuten in de middag/avond. Ervan uitgaande dat de kinderen van 08:00 tot 20:00 uur wakker zijn, blijven er dan nog 560 minuten per dag over waarop hulp bij toezicht en begeleiding nodig is. In totaal is er dus sprake van noodzakelijke hulp bij oudertaken van 720 minuten per dag. Dat is in het weekend in totaal 12 uur per dag. Gelet op het voorgaande zijn er per week in totaal 2.640 minuten (= 44 uur) aan hulp nodig bij de oudertaken. Bij het bestreden besluit heeft verweerder 1.270 minuten toegekend. Dat is dus 1.370 minuten te weinig (= 22,8 uur). Kijkend naar het afbouwschema uit het besluit van 10 oktober 2024 van Team Jeugd, komt verzoekster vanaf de week van 2 december 2024 in de knel. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter het verzoek vanaf die week toewijzen, in die zin dat de indicatie voor de periode van 2 tot 9 december 2024 met 7,8 uur (22,8 minus 15 uur) moet worden opgehoogd en met ingang van 9 december 2024 met 22,8 uur.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe zoals in het dictum omschreven.
7.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden.
7.2.
Daarnaast krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend. Deze proceshandeling heeft een waarde van € 875,-.
In de uitspraak van 1 november 2024 met zaaknummer ROE 24/4356 heeft verzoekster al een vergoeding gekregen voor het verschijnen ter zitting van haar gemachtigde en haar eigen reiskosten. Deze krijgt zij in deze uitspraak dus niet nog een keer toegekend.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe in die zin dat de indicatie in het bestreden besluit van maandag 2 december 2024 tot maandag 9 december 2024 wordt opgehoogd met 7,8 uur per week en vanaf maandag 9 december tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar met 22,8 uur per week;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2024. .
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 12 november 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:236.
2.Zie ook rechtsoverweging 6.7.1.
3.Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 841, nr. 3, p. 6
4.Zie rechtsoverweging 6.1.
5.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:236.