ECLI:NL:RBLIM:2024:7796

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
11055511 \ CV EXPL 24-1930
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van huurachterstand en kosten na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Stichting Woonpunt, eisende partij, een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor een bedrag van € 4.422,35, dat voortvloeit uit een huurachterstand en kosten na beëindiging van de huurovereenkomst. De huurovereenkomst tussen Woonpunt en [gedaagde] is ingegaan op 12 oktober 2016. In 2018 ontstond er een huurachterstand, waarvoor een vonnis is verkregen door gerechtsdeurwaarderskantoor LAVG. [gedaagde] heeft de huurovereenkomst opgezegd op 5 november 2018, maar Woonpunt kon pas op 24 januari 2019 weer over de woning beschikken. Woonpunt heeft kosten gemaakt om de woning in verhuurbare staat te brengen, en vordert nu betaling van de openstaande bedragen.

Tijdens de procedure heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij dacht dat de vorderingen al in 2019 waren betaald via een minnelijke regeling met LAVG en VVCS. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat Woonpunt op de hoogte was van deze regeling. De kantonrechter concludeert dat de vorderingen van Woonpunt niet zijn meegenomen in de minnelijke regeling en dat [gedaagde] nog steeds verplicht is deze bedragen te betalen.

De kantonrechter heeft de vordering van Woonpunt toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 30 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11055511 \ CV EXPL 24-1930
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
STICHTING WOONPUNT,
te Maastricht,
eisende partij,
gemachtigde: Gerechtsdeurwaarderskantoor H.J. Jansen B.V.,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 1] ,
gedaagde partij,
in persoon procederend.
Partijen worden hierna Woonpunt en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van de dagvaarding van 20 maart 2024;
- de schriftelijke weergave van het mondelinge antwoord;
- de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de akte aan de zijde van Woonpunt;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 juli 2024, waarbij door [gedaagde] producties zijn overgelegd;
- de akte aan de zijde van [gedaagde] ;
- de akte aan de zijde van Woonpunt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Woonpunt heeft aan [gedaagde] de woning aan de [adres] in [plaats] verhuurd. De huurovereenkomst is ingegaan op 12 oktober 2016.
2.2.
In 2018 was sprake van een huurachterstand, die werd geïncasseerd door gerechtsdeurwaarderskantoor LAVG. LAVG heeft voor de huurachterstand tot en met juni 2018 en de huurtermijnen vanaf 1 juli 2018 een vonnis verkregen op 25 juli 2018.
2.3.
[gedaagde] heeft de huurovereenkomst opgezegd op 5 november 2018 maar Woonpunt heeft pas op 24 januari 2019 weer kunnen beschikken over de woning nadat [gedaagde] schriftelijk afstand had gedaan van de woning en van de goederen die zich tot dan toe nog in de woning bevonden.
2.4.
De gebruiksvergoeding voor de periode van 5 december 2018 tot en met 24 januari 2019 bedroeg € 1.503,21.
2.5.
Omdat het gehuurde niet goed was opgeleverd, heeft Woonpunt kosten moeten maken om het gehuurde terug te brengen in verhuurbare staat. Deze kosten bedroegen € 2.727,42.
2.6.
LAVG heeft op 4 september 2019 executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van [gedaagde] onder de stichting Contractspelersfonds KNVB voor een totaalbedrag van € 3.626,79.
2.7.
Na contact tussen LAVG en de Stichting Schuldhulpverlening VVCS (hierna: VVCS) op 6 september 2019 heeft LAVG dit beslag opgeschort. Vervolgens is door bemiddeling van VVCS een minnelijke schuldregeling tot stand gekomen waarin het bedrag van € 3.626,79 is meegenomen en aan LAVG is betaald op 10 oktober 2019. Na ontvangst van die betaling heeft LAVG haar dossier gesloten.
2.8.
Op 1 november 2022 heeft gerechtsdeurwaarderskantoor H.J. Jansen aan [gedaagde] de in artikel 6:96 lid 6 BW bedoelde aanmaning doen toekomen met betrekking tot de onder 2.3 en 2.4 vermelde vorderingen. [gedaagde] is niet tot betaling van deze vorderingen overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
Woonpunt stelt in het lichaam van haar dagvaarding dat zij € 5.070,44 te vorderen heeft van [gedaagde] en dat dit bedrag als volgt is opgebouwd:
- hoofdsom € 4.106,08
- wettelijk rente € 316,27
- incassokosten € 648,09
3.2.
Woonpunt vordert in het petitum van haar dagvaarding echter veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 4.422,35, te vermeerderen met de wettelijke rente en de proces- en nakosten. Dat is het bedrag aan hoofdsom vermeerderd met de wettelijke rente tot datum dagvaarding (4.106,08 + 316,27). Woonpunt heeft verder geen toelichting gegeven op het verschil in deze bedragen. Voor de verdere beoordeling van deze zaak zal dan ook alleen worden uitgegaan van het bedrag dat in het petitum is vermeld.
3.3.
[gedaagde] heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen de gevorderde bedragen. Hij heeft alleen aangevoerd dat hij er steeds van uit is gegaan dat deze vorderingen al in 2019 waren meegenomen in de minnelijke schuldregeling en dus betaald waren. Hij concludeert daarom tot afwijzing van de vorderingen van Woonpunt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Hoewel hij daartoe na de mondelinge behandeling in de gelegenheid is gesteld, heeft [gedaagde] niet aangetoond dat Woonpunt op de hoogte was van het minnelijke traject via VVCS of dat contact is geweest tussen Woonpunt en VVCS in het kader van dat traject zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat alleen LAVG met VVCS heeft gecorrespondeerd over de minnelijke schuldregeling. Het verwijt van [gedaagde] dat Woonpunt de onderhavige vordering niet bij VVCS heeft ingediend, mist dan ook doel, omdat nergens uit blijkt dat Woonpunt ervan op de hoogte was dat VVCS met een minnelijk traject bezig was.
4.2.
Partijen twisten vervolgens over de vraag welke vorderingen LAVG dan ter incasso in behandeling had en heeft ingediend bij VVCS. Woonpunt stelt dat LAVG alleen de huurachterstand tot en met 4 december 2018 in behandeling had en dat zij dus ook geen andere bedragen aan VVCS kon doorgeven. [gedaagde] heeft dit betwist en ging er van uit dat
allevorderingen van Woonpunt bij LAVG in behandeling waren.
4.3.
Uit het door [gedaagde] overgelegde deurwaardersexploot van LAVG van 4 september 2019 blijkt dat derdenbeslag is gelegd voor een bedrag van € 3.626,79. In het exploot is opgenomen dat dit bedrag is opgebouwd uit de huurachterstand tot en met juni 2018 (conform het vonnis van 25 juli 2018) van € 3.329,33 en een bedrag aan huur c.q. gebruiksvergoeding van € 4.686,52, vermeerderd met rente, proces- en executiekosten en verminderd met rechtstreeks gedane betalingen.
4.4.
De kantonrechter stelt op basis van het overzicht, dat door Woonpunt is overgelegd als productie 6 bij dagvaarding, vast dat het bedrag van € 4.686,52 exact correspondeert met de huurbedragen van 1 juli tot en met 4 december 2018 en dat de latere – en in deze procedure gevorderde – bedragen daarin dus niet zijn meegenomen. Aangezien het beslag was gelegd voor een totaalbedrag van € 3.626,79 en dit exacte bedrag ook is betaald door [gedaagde] in het kader van de minnelijke regeling die via VVCS tot stand is gekomen, kan de kantonrechter niet anders concluderen dan dat LAVG alleen de vorderingen tot en met 4 december 2018 in behandeling had en heeft medegedeeld aan VVCS, met als gevolg dat de in deze procedure gevorderde bedragen niet zijn meegenomen in die minnelijke regeling en dus nog steeds verschuldigd zijn door [gedaagde] .
4.5.
[gedaagde] heeft de vorderingen van Woonpunt verder niet inhoudelijk weersproken. De vorderingen komen de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor, zodat deze zullen worden toegewezen.
4.6.
[gedaagde] is de partij die in het ongelijk wordt gesteld en zal daarom ook tot betaling van de proceskosten van Woonpunt worden veroordeeld, die tot aan dit vonnis worden vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
135,97
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
Totaal
1.173,97
4.7.
Bij een separate veroordeling in de nakosten bestaat geen belang nu de proceskostenveroordeling die kosten omvat (HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853 rov 2.3).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonpunt € 4.422,35 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 20 maart 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van € 1.173,97,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.
LC