Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
allevorderingen van Woonpunt bij LAVG in behandeling waren.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de Stichting Woonpunt, eisende partij, een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor een bedrag van € 4.422,35, dat voortvloeit uit een huurachterstand en kosten na beëindiging van de huurovereenkomst. De huurovereenkomst tussen Woonpunt en [gedaagde] is ingegaan op 12 oktober 2016. In 2018 ontstond er een huurachterstand, waarvoor een vonnis is verkregen door gerechtsdeurwaarderskantoor LAVG. [gedaagde] heeft de huurovereenkomst opgezegd op 5 november 2018, maar Woonpunt kon pas op 24 januari 2019 weer over de woning beschikken. Woonpunt heeft kosten gemaakt om de woning in verhuurbare staat te brengen, en vordert nu betaling van de openstaande bedragen.
Tijdens de procedure heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij dacht dat de vorderingen al in 2019 waren betaald via een minnelijke regeling met LAVG en VVCS. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat [gedaagde] niet heeft aangetoond dat Woonpunt op de hoogte was van deze regeling. De kantonrechter concludeert dat de vorderingen van Woonpunt niet zijn meegenomen in de minnelijke regeling en dat [gedaagde] nog steeds verplicht is deze bedragen te betalen.
De kantonrechter heeft de vordering van Woonpunt toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 30 oktober 2024.