3.3Het oordeel van de rechtbank
Het
proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer]van 31 juli 2023, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
[slachtoffer] , geboren [geboortedatum 2]
A: Antwoord van de aangever.
O: Opmerking verbalisant.
A: Ik was bij mijn huisarts dhr. [verdachte] op 20 juli 2023 in Brunssum. Na ongeveer 15 minuten liep mijn consult af, ik stond op en [verdachte] stond ook op en kwam van achter zijn bureau en liep naar mij toe. En toen legde [verdachte] een hand van hem geheel op de bovenkant van mijn borstbeen. Hij legde zijn geopende hand, met de onderkant van zijn gehele hand, geheel plat op mijn blote huid aan. Daardoor raakte [verdachte] met zijn onderste vingers de bovenkant aan van mijn beide borsten. De vingers zaten op het zachte gedeelte van de bovenkant van mijn borsten. Dat had ik niet zien aankomen. Ik raakte er verward van. Het duurde ongeveer 10 seconden. Aansluitend legde [verdachte] zijn beide geopende handen met de beide binnenkanten tegen mijn beide wangen aan. Dit deed hij ongeveer 20 seconden. Ik wist niet goed meer wat ik moest zeggen. Ik was penibel in deze situatie. Ik heb mij omgedraaid toen zijn handen nog tegen mijn wangen aanzaten. Op dat moment plakte [verdachte] zijn hele lijf tegen de achterkant van mijn lichaam aan. Ik voelde zijn hele lijf tegen mij aan, tegen mijn kuiten, mijn benen, mijn kont, mijn rug, mijn schouders. Ik voelde de hele voorkant van zijn lichaam tegen de achterkant van mijn lichaam. Tegelijkertijd legt [verdachte] zijn hoofd op mijn rechterschouder en buigt zijn hoofd naar voren, zodat zijn linkerwang tegen mijn rechterwang aankomt. [verdachte] draaide zijn hoofd een beetje naar links en gaf een zoen op mijn rechterwang. Ik was helemaal verstard. Ik voelde mij akelig. Ik werd steeds verwarder van wat [verdachte] met mij deed. Een soort crescendo, steeds een beetje meer. Ik liep naar mijn fiets toe en ik ben nog op de fiets naar Sittard gegaan. Ik heb het de volgende dag, op 21 juli 2023, aan [naam 1] verteld. Ik heb het daarna aan de familie [naam 2] verteld. Ik heb mij op 24 juli 2023 ingeschreven bij een andere huisartsenpraktijk.
O: Wij zien dat u nu huilt en dat u emotioneel bent.
Het
proces-verbaal van bevindingenvan verbalisant [naam 7] van 22 september 2023, met als bijlage een
afbeelding van een inschrijfformulier, waarop onder andere is te zien:
[gezondheidscentrum]
Inschrijfformulier
Naam: [slachtoffer]
Vorige huisarts: [verdachte]
Het
proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1]bij de rechter-commissaris van 24 april 2024, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
De dag nadat ze (uit vraag: [slachtoffer] ) bij de huisarts was geweest, was ze bij mij. Bij mij thuis zag ik dat ze niet lekker in haar vel zat. Ik zag het ook aan haar ogen. Ik merkte aan haar dat er iets niet in orde was. Ze zei:‘mij is wat vreselijks gebeurd’, ‘er is iets bij de huisarts gebeurd en ik wil naar een andere huisarts’. Toen vertelde ze het verhaal. Ze was verstoord en kwaad. De dag van het gebeuren is ze gaan fietsen. Ze belde me op en zei dat ze aan het fietsen was, maar ze wist niet precies waar, ergens tussen Geleen en Sittard. De emoties die [slachtoffer] had toen ze bij mij op de koffie was kwamen van wat bij de huisarts was gebeurd. Dat had niks te maken met de dochter. Het had te maken met de huisarts. Hij was nu te ver gegaan zei ze. Over de relatie en de dochter hebben wij het die middag niet gehad. De emoties en het gedrag van [slachtoffer] toen ze bij mij op de koffie was waren anders dan wanneer ze eerder met mij sprak over de problematiek van haar dochter of de relatieproblemen. Als er iets met haar dochter was dan kwamen er ook tranen, maar dat was heel anders.
Het
proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2]bij de rechter-commissaris van 24 april 2024, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
[slachtoffer] kwam langs voor de verjaardag van mijn vrouw, op 21 juli. Ze vertelde toen wat er was gebeurd bij de huisarts. Ze was totaal over haar toeren toen ze ons dat vertelde. Ik merkte dat aan de manier waarop ze het vertelde. Ik had [slachtoffer] eerder niet zo over haar toeren gezien. [slachtoffer] vertelde toen niet over de problemen met haar dochter. Ik wist die dag niet dat ze naar de huisarts ging voor die problemen en ook niet wat die problemen waren. Ik merkte dat ze over haar toeren was. Dat zie je aan iemand, dat hoor je aan iemand, aan de manier waarop ze praat. Er is op de verjaardag niet gesproken over de problematiek met de dochter of de relatie.
Het
proces-verbaal van aangifte door [naam 6]van 31 oktober 2022, zakelijk weergegeven onder meer inhoudende:
[naam 6] , geboren [geboortedatum 3]
Ik ben patiënt geweest bij dokter [verdachte] tussen 2015 en 2020. Het is in de laatste 2 jaar dat dit heeft plaatsgevonden. Het heeft plaatsgevonden in de praktijk
van dokter [verdachte] . Ik ben drie à vier keer bij dokter [verdachte] geweest voor mijn rug. Daarvan heeft hij twee keer aan mijn poepgat gevoeld. Iedere keer als ik een rug onderzoek had. Dan moest ik mijn broek uit doen en voorover bukken. Hij stond achter mij en drukte zich dan tegen mij aan. Hij voelde dan aan mijn liezen met zijn handen. Hij ging met zijn handen om mijn lichaam heen. Ik voelde dokter [verdachte] in mijn rug. Ik voelde zijn buik en onderlichaam tegen mij aan.
Bewijsminimum
In een zedenzaak doet zich vaak de situatie voor dat alleen het slachtoffer en de verdachte aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde handelingen en dat zij allebei iets anders verklaren over wat er is gebeurd. Ingevolge het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering is alleen de verklaring van de aangeefster, zelfs als die betrouwbaar is, onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat – op grond van vaste rechtspraak – in zedenzaken een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs kan opleveren. Of sprake is van voldoende steunbewijs is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad blijkt dat niet is vereist dat de aanranding als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangeefster, als die betrouwbaar wordt bevonden, op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Enkel een
de audituverklaring levert op zichzelf onvoldoende steunbewijs op. Wél kan een verklaring van een getuige die (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezen verklaarde.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
De eerste vraag die zich aandient, is of de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is. Immers, enkel betrouwbare verklaringen kunnen als uitgangspunt dienen voor de verdere beoordeling van het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Indien de eerste vraag bevestigend beantwoord wordt, dient zich vervolgens de tweede vraag aan: is er voldoende steun voor die verklaringen te vinden in ander bewijsmateriaal?
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] gelet op de volledigheid, de accuraatheid en de consistentie daarvan. Naar het oordeel van rechtbank zijn de verklaringen van [slachtoffer] volledig, accuraat en consistent. [slachtoffer] heeft tweemaal een verklaring afgelegd bij de politie, te weten de verklaring in het kader van een informatief gesprek zeden en de daaropvolgende aangifte, en eenmaal bij de rechter-commissaris. [slachtoffer] heeft daarbij telkens op hoofdlijnen hetzelfde verklaard, zonder daarbij belangrijke details weg te laten. [slachtoffer] verklaart in detail en consistent over specifieke handelingen die de verdachte uitvoerde, waarbij zij ook haar eigen positie beschrijft en waar de verdachte zich op dat moment bevond. Dat de verklaring van [slachtoffer] consistent is, vindt bovendien bevestiging in de getuigenverklaringen van [naam 2] en [naam 1] waaruit volgt dat zij tegen hen in vergelijkbare bewoordingen heeft gesproken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is en als uitgangspunt dient bij de verdere beoordeling van het aan de verdachte ten laste gelegde.
Getuigenverklaringen
De rechtbank is van oordeel dat de getuigenverklaringen die zijn afgelegd door [naam 1] en [naam 2] redengevende feiten en omstandigheden bevatten die ter vaststelling van het ten laste gelegde kunnen dienen. Beide getuigen hebben namelijk emoties van aangeefster waargenomen toen zij één dag later, en dus niet na een zodanig verloop van tijd dat daar geen betekenis meer aan kan worden toegekend, sprak over hetgeen haar was overkomen.
Dat de emoties die de getuigen hebben waargenomen voortkwamen uit andere problematiek gelegen in de privésfeer van aangeefster, zoals de raadsman heeft betoogd, is niet aannemelijk geworden, temeer nu tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris aan beide getuigen meerdere malen uitdrukkelijk is gevraagd waar zij het met aangeefster over hebben gehad. Zowel [naam 1] als [naam 2] geven daarop herhaaldelijk hetzelfde eenduidige antwoord dat enkel het voorval met de huisarts destijds is besproken. Beide verklaringen dienen dan ook als steunbewijs voor de verklaringen van aangeefster.
Schakelbewijs
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank bovendien vast dat het handelen van de verdachte in onderhavige zaak op essentiële punten overeenkomt dan wel kenmerkende gelijkenissen vertoont met het handelen in de zaak van [naam 6] .De rechtbank heeft ter vaststelling van de feitelijke gang van zaken acht geslagen op de processen-verbaal van aangifte en het informatief gesprek zeden. Daaruit blijken de volgende overeenkomsten op essentiële punten dan wel kenmerkende gelijkenissen:
- zowel aangeefster [slachtoffer] als aangeefster [naam 6] waren als patiënt bij de huisartsenpraktijk van verdachte al jarenlang aan zijn zorg als huisarts toevertrouwd, waardoor de verdachte bekend was met hun psychische gesteldheid en kwetsbare aard;
- beide aangeefsters betreffen vrouwen in de leeftijdscategorie tussen de 60 en 70 jaar;
- de verdachte verrichtte bij beide aangeefsters handelingen die niet medisch noodzakelijk waren tijdens een consult;
- de verdachte heeft bij beide aangeefsters de gehele voorkant van zijn lichaam tegen de achterkant van hun lichaam aangedrukt op momenten dat zij met hun rug naar hem toe gekeerd stonden.
Gezien deze overeenkomsten is de rechtbank van oordeel dat uit deze feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat het handelen van de verdachte op essentiële punten overeenkomt dan wel kenmerkende gelijkenissen vertoont met de eerdere zaak, zodat geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een soortgelijke modus operandi. Dit schakelbewijs wordt aldus door de rechtbank als bewijs ter ondersteuning van de overige bewijsmiddelen gebezigd.
Dwang
Om van dwingen in de zin van (oud) artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen spreken, is vereist dat het slachtoffer tot het dulden of uitvoeren van ontuchtige handelingen is gedwongen door middel van geweld of een andere feitelijkheid, dan wel bedreiging daarmee. Uit het procesdossier blijkt niet dat verdachte geweld heeft gebruikt of daarmee heeft gedreigd. De vraag is dus of sprake is geweest van ‘andere feitelijkheden’ waardoor aangeefster is gedwongen. De enkele aanwezigheid van een afhankelijkheidsrelatie tussen verdachte en slachtoffer, in het onderhavige geval voortvloeiende uit de medische zorgrelatie, levert volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet zonder meer dwang door een andere feitelijkheid op.
Naar het onderdeel van de rechtbank bestaat de dwang in deze zaak, naast de evident aanwezige afhankelijkheidsrelatie, uit het onverhoedse karakter van de handelingen van verdachte, waardoor aangeefster overvallen werd door het handelen van de verdachte en zich daartegen niet tijdig kon verzetten. Binnen de medische relatie arts-patiënt had aangeefster dergelijk handelen niet van de verdachte verwacht en ook niet hoeven verwachten. Aangeefster verklaarde verward te zijn door verdachtes plotselinge handelen en verstarde daardoor. Ook die omstandigheid draagt bij aan het oordeel dat aangeefster zich niet kon onttrekken aan het handelen van de verdachte en daarmee, door zijn toedoen, werd gedwongen dit te ondergaan. Er is dan ook sprake van andere feitelijkheden die ertoe hebben geleid dat aangeefster niet in staat was zich te weren tegen het handelen van de verdachte.
Ontuchtige handelingen
De door verdachte verrichte handelingen dienen, anders dan door de raadsman verondersteld, bij het beoordelen van het ontuchtige karakter daarvan niet afzonderlijk te worden bekeken, maar als samenhangende, elkaar opvolgende onderdelen van de voortdurende voltrekking van het feit. Daarbij betrekt de rechtbank dat de borststreek van het vrouwelijk lichaam bij uitstek heeft te gelden als een intieme zone, alsmede de achterkant en de halsstreek van het lichaam in algemenere zin. Naar het oordeel van de rechtbank is daardoor vast komen te staan dat verdachtes handelingen ontuchtig waren.