ECLI:NL:RBLIM:2024:7650

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
ROE 24/4104, ROE 24/4137, ROE 24/4161
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor bouw warehouses in Weert

Op 25 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning voor de bouw van twee warehouses inclusief kantoren en inritten in Weert. De verzoekers, bestaande uit omwonenden en natuurorganisaties, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning, die op 21 december 2023 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert was verleend. De verzoekers stelden dat de vergunning in strijd was met het vertrouwensbeginsel, de goede ruimtelijke ordening en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar verkeersaspecten en stikstofimpact.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de bestreden besluiten te schorsen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder bij de bestreden besluiten voldoende had gemotiveerd dat de omgevingsvergunning niet in strijd was met de wet- en regelgeving. De voorzieningenrechter heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de noodzaak van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vergunninghoudster op korte termijn met de bouw kan beginnen, wat de spoedeisendheid van de verzoeken ondermijnt.

De voorzieningenrechter heeft ook de argumenten van de verzoekers over stikstof en verkeersveiligheid beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de verleende omgevingsvergunning niet in strijd was met de goede ruimtelijke ordening. De verzoeken om voorlopige voorziening zijn afgewezen, en er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 24/4104, ROE 24/4137 en ROE 24/4161

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 oktober 2024 in de zaken tussen

ROE 24/4104:
[naam 1],
[naam 2]en
[naam 3] ,
[naam 4]en
[naam 5] ,
[naam 6]en
[naam 7] ,
[naam 8]en
[naam 9] ,
[naam 10] ,
[naam 11]en
[naam 12] ,allen wonend in [woonplaats 1] , verzoekers
(gemachtigde: mr. Z.P. Kruiver),
ROE 24/4137:
Stichting Kanaalzone 2 Groen, Veilig en Gezond,uit [woonplaats 1] , verzoekster
(gemachtigde: mr. J.R.P. Lamers),
ROE 24/4161:
Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland,uit [woonplaats 2] , mede namens
Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg,verzoeksters,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder

(gemachtigden: [Naam gemachtigde 1] , [Naam gemachtigde 1] , [Naam gemachtigde 1] , [Naam gemachtigde 1] )
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
Evo Park Weert C.V.uit Rotterdam, vergunninghoudster
(gemachtigden: mr. J. Herfkens en mr. S. Wijngaard)

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2023 (hierna: de omgevingsvergunning) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van twee warehouses (warehouses A + B) inclusief kantoren en inritten aan de [adres 1] en [adres 2] in [woonplaats 1] .
Verzoekers hebben tegen de verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt.
Verzoekers in zaaknummer ROE 24/4104 hebben hangende de bezwaarprocedure aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 21 maart 2024 (ECLI:NL:RBLIM:2024:1309) heeft de voorzieningenrechter het verzoek gedeeltelijk toegewezen, voor zover dat zag op de aanpassingen op de Uilenweg, en de omgevingsvergunning voor dat deel geschorst tot zes weken na bekendmaking van het besluit op het door verzoekers gemaakte bezwaar.
Bij besluit van 10 mei 2024 heeft verweerder het bezwaar van verzoekers in zaaknummer ROE 24/4104 ongegrond verklaard. Verweerder heeft in die zaak bij latere besluit van 12 juli 2024 opnieuw op bezwaren van verzoekers beslist, welke besluit dient ter vervanging van het eerdere besluit van 10 mei 2024 in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij besluit van 12 juli 2024 heeft verweerder de bezwaren van verzoekers, voor zover gericht tegen de aanpassingen op de Uilenweg, gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Bij besluiten van 16 juli 2024 heeft verweerder de bezwaren van verzoekers in de zaaknummers ROE 4137 en ROE 24/4161 ongegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning onder aanvulling van de motivering in stand gelaten.
Verzoekers hebben tegen de besluiten van 12 juli 2024 en 16 juli 2024 (hierna: de bestreden besluiten) beroep ingesteld (bekend onder zaaknummers ROE 24/3146, ROE 24/3978 en ROE 24/4042) en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekers in zaaknummer ROE 24/4104 hebben desgevraagd het gestelde spoedeisende belang onderbouwd.
Op 7 oktober 2024 hebben verzoekers in zaaknummers ROE 24/4104 en 24/4137 nadere stukken ingediend, waaronder een (tegen)rapport van Movares over de verkeersaspecten.
Verweerder en vergunninghoudster hebben hierop gereageerd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. Namens verzoekers zijn [naam 6] , [naam 7] en [naam 10] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en [Naam gemachtigde 2] van ingenieursbureau Movares. Namens Stichting Kanaalzone 2 Groen, Veilig en Gezond zijn [naam 13] en [naam 14] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als vertegenwoordiger van Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland is [naam 15] verschenen, bijgestaan door [naam 16] van NOX Advies en namens de Stichting Natuur en Milieufederatie Limburg is [naam 17] verschenen. Namens vergunninghoudster zijn [naam 18] [naam 19] en [naam 20] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden en [Naam gemachtigde 3] en [Naam gemachtigde 4] van Antea Group. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Ter zitting heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de indiening van het verkeersrapport van Movares op 7 oktober 2024 in strijd is met de goede procesorde. Zoals ter zitting besproken, wordt dit rapport vanwege de gedetailleerdheid en uitgebreidheid en de late termijn van indiening door de voorzieningenrechter buiten beschouwing gelaten.
Overwegingen
Inleiding
1. Vergunninghoudster heeft op 23 juni 2023 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van twee warehouses inclusief kantoren en inritten (warehouses A + B) aan de [adres 1] en [adres 2] in [woonplaats 1] . Verweerder heeft deze omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’, ‘uitvoeren van een werk of werkzaamheden’, ‘afwijken bestemmingsplan’ en ‘het maken en/of veranderen van een uitweg’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, en artikel 2.2, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor het afwijken verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo in combinatie met artikel 4, onderdeel 1, van bijlage 11 van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
2. Verzoekers in zaaknummer ROE 24/4104 wonen in de directe omgeving van het plan. Verzoeksters in zaaknummers ROE 24/4137 en ROE 24/4161 behartigen als rechtspersonenbelangen die door de omgevingsvergunning rechtstreeks worden geraakt.
De bestreden besluiten
3. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van verzoekers (deels) ongegrond verklaard en de verleende omgevingsvergunning onder aanvulling van de motivering in stand gelaten. Verweerder heeft daarbij onder meer nader gemotiveerd welke methode van werken voor het realiseren van de uitweg aan de Uilenweg kan worden toegepast, zonder dat openbaar groen wordt aangetast en heeft daarover een voorschrift aan de omgevingsvergunning toegevoegd. Verder heeft verweerder bij die besluiten een voorschrift over stikstof in de vergunning ingetrokken, een voorschrift over een landschappelijke inpassing in de omgevingsvergunning gewijzigd en een voorschrift aan de omgevingsvergunning toegevoegd over de uitweg aan de Uilenweg in verband met de bomen aan de Uilenweg.
Standpunt verzoekers
4. Verzoekers zijn het niet eens met de bestreden besluiten en zijn van mening dat verweerder de verleende omgevingsvergunning bij de bestreden besluiten ten onrechte in stand heeft gelaten. Verzoekers voeren onder meer aan dat verweerder in strijd handelt met het vertrouwensbeginsel, dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar het aspect verkeer en de uitweg aan de Uilenweg. Verzoekers wijzen daarbij op de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2024. Verder stellen verzoekers dat ten onrechte de natuurtoestemming (stikstof) niet is aangehaakt en bestrijden zij de stikstofberekeningen die door verweerder aan de bestreden besluiten ten grondslag zijn gelegd. Verzoekers voeren daarnaast aan dat sprake is van strijd met gemeentelijk (kruimel)beleid, de Omgevingsvisie en de Structuurvisie.
Toetsingskader
5. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.1.
De voorzieningenrechter neemt bij de beoordeling van de verzoeken om voorlopige voorziening als uitgangspunt de uitspraak van 21 maart 2024 [1] , waarbij is beslist op het eerdere verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar. Voor zover verzoekers bij de huidige verzoeken om voorlopige voorziening aspecten naar voren brengen waarover de voorzieningenrechter in die eerdere uitspraak al heeft geoordeeld, terwijl zij geen concrete onderbouwing naar voren hebben gebracht waarom daarover nu anders zou moeten worden geoordeeld, verwijst de voorzieningenrechter naar die eerdere uitspraak. Dit betreft ook de bezonningsstudie waartegen verzoekster in zaaknummer ROE 24/4137 zich met het nadere stuk van 7 oktober 2024 heeft gericht.
5.2.
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden en is de Wabo ingetrokken. Gelet op artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet moet het geschil worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
Spoedeisend belang
6. Bij de verzoeken om voorlopige voorziening hebben verzoekers verzocht de werking van het bestreden besluiten te schorsen en daarmee de activiteiten die zien op de realisatie van het bouwplan te voorkomen dan wel te stoppen, zolang de rechtbank geen uitspraak heeft gedaan op de beroepen.
6.1.
De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat er door de aanstaande realisatie van het plan sprake is van het vereiste spoedeisend belang. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat vergunninghoudster op 30 augustus 2024 heeft laten weten dat op korte termijn wordt gestart met grondwerk en sonderingen en dat vergunninghoudster niet de intentie heeft geuit om eerst de uitkomst van het beroep af te wachten. Ter zitting is verder gebleken dat op de locatie nu al werkzaamheden worden uitgevoerd in het kader van archeologie en dat de aannemer over een maand aan de slag kan met grondwerkzaamheden, waarna met de bouw kan worden gestart. Nu er een concrete planning is voor de start van de bouw op korte termijn, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gebleken van de vereiste spoed.
Stikstofonderzoek en aanhaakplicht
7. Verzoekers voeren aan dat sprake is van een aanhaakplicht voor de natuurtoestemming ten aanzien van stikstof en bestrijden het stikstofonderzoek dat aan de bestreden besluiten ten grondslag ligt.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de verleende omgevingsvergunning een stikstofonderzoek van Antea Group van 10 november 2023 ten grondslag ligt, waaruit volgt dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet meer dan 0,00 mol/ha/jaar bedraagt, zodat geen natuurvergunning nodig is en er daarom geen sprake is van een aanhaakplicht. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 21 maart 2024 daarover geoordeeld dat hangende bezwaar sprake was van een motiveringsgebrek ten aanzien van de referentiesituatie waarvan is uitgegaan bij de milieutoets. De voorzieningenrechter heeft daarover geoordeeld dat, als verweerder in bezwaar het geconstateerde motiveringsgebrek als het gaat om de referentiesituatie in het kader van stikstof herstelt, hij terecht heeft aangenomen dat geen significante gevolgen te verwachten zijn en daarmee dat er dus geen aanhaakverplichting bestaat voor een natuurvergunning.
7.2.
Aan de bestreden besluiten heeft verweerder de uitkomsten van een nieuw stikstofonderzoek onderzoek ten grondslag gelegd, waarbij is ingegaan op het door de voorzieningenrechter vastgestelde motiveringsgebrek. De uitkomsten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport ‘Distributiecentrum Weert’ van Antea Group, gedateerd 7 juni 2024. Het onderzoek is op enkele punten bijgesteld ten opzichte van het rapport van 10 november 2023, maar de conclusie is nog steeds dat het vergunde distributiecentrum niet leidt tot een hogere stikstofdepositie dan 0,00 mol/ha/jr en dat om die reden significante (negatieve) gevolgen voor Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder het gebrek heeft hersteld dat is gesignaleerd in de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2024.
7.3.
Verzoekers hebben in bezwaar met een aanvullend memo van 17 juni 2024 van NOX Advies gereageerd op het nieuwe stikstofrapport. Verweerder heeft die reactie in de bestreden besluiten kenbaar betrokken en verweerder heeft daarbij gemotiveerd waarom verweerder in die reactie geen aanleiding heeft gezien om aan de bevindingen van het nieuwe stikstofonderzoek te twijfelen. De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor een gedetailleerde beoordeling zoals door verzoekers gewenst. Vooralsnog ziet de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat het nieuwe onderzoek van Antea Group van 7 juni 2024 zodanig gebrekkig is, dat verweerder daar niet van mocht uitgaan. De voorzieningenrechter volgt verweerder daarom in zijn standpunt dat er ten aanzien van stikstof geen aanhaakverplichting bestaat voor een natuurvergunning.
Flora- en fauna aanhaakplicht
8. Verzoekers stellen verder dat sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming vanwege de verwijdering van een poel en houtopstanden op de locatie. Verzoekers vinden dat verweerder daarnaar onderzoek had moeten doen in het kader van de aanhaakplicht voor een natuurvergunning.
8.1.
Verzoekers hebben er ter zitting op gewezen dat het vermoeden bestaat dat de vorige eigenaar voorafgaand aan de quickscan de betreffende poel en houtopstanden heeft verwijderd en dat dit niet in het kader van de verleende omgevingsvergunning is onderzocht. Natuurmonumenten en de Natuur en Milieufederatie hebben ter zitting toegelicht dat daarvoor handhavingsverzoeken zijn ingediend bij gedeputeerde staten van Limburg.
8.2.
Nu de betreffende poel en de houtopstanden er niet meer zijn, ziet de voorzieningenrechter geen reden om ten aanzien daarvan een voorlopige voorziening te treffen.
Goede ruimtelijke ordening: verkeer
9. Verzoekers voeren voorts aan dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Verzoekers wijzen daarbij onder meer op het aspect verkeer. Zij vinden dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de capaciteit van de brug over Sluis 16 en naar de verkeersveiligheid en de rijroutes voor het vrachtverkeer. Verzoekers wijzen daarbij op de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, waarin is vermeld dat er belangrijke knelpunten liggen vanwege de beperkte capaciteit van Sluis 16 en de verkeersveiligheid. Ook zijn volgens verzoekers de rijroutes voor de verkeersafwikkeling (nog steeds) onvoldoende onderzocht en is het uitgevoerde verkeersonderzoek gebrekkig vanwege onjuiste uitgangspunten en conclusies.
9.1.
Bij uitspraak van 21 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat onduidelijkheid bestaat over het aantal verkeersbewegingen dat via de sluis wordt voorzien en over de vraag of de sluis uit 1920 de hoeveelheid verkeersbewegingen in de toekomstige situatie, los van nog te nemen verkeersmaatregelen, aankan. Verweerder heeft daarover destijds ter zitting bij de voorzieningenrechter aangegeven dat dit aspect nader zal worden onderzocht en dat verweerder met Rijkswaterstaat, die verantwoordelijk is voor de sluis, in overleg zal treden om dit gebrek in bezwaar te herstellen. De voorzieningenrechter heeft dit gebrek in bezwaar daarom herstelbaar geacht.
9.2.
Aan de bestreden besluiten heeft verweerder een verkeersonderzoek van Antea ten grondslag gelegd, zoals opgenomen in de memo ‘Verkeersonderzoek distributiecentrum Weert’ van 28 mei 2024, waarmee de verkeerskundige effecten van het project inzichtelijk zijn gemaakt. Daarin heeft verweerder naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter nadere verkeerstellingen uitgevoerd. Verder heeft verweerder contact gehad met Rijkswaterstaat. Uit dat contact heeft verweerder opgemaakt dat Rijkswaterstaat een onderzoek naar de sluis heeft uitgezet, dat na afronding van het onderzoek bekend wordt welke maatregelen eventueel nodig zijn en dat er nog geen einddatum of planning is. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder in zoverre heeft voldaan aan de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2024.
9.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de memo van Antea is vermeld dat de weg over Sluis 16 eigenlijk te smal is voor verkeersveilig gebruik. Om die reden wordt in de memo voor de lange termijn aanbevolen om de sluis te verbreden en vrijliggende fietsstroken aan te leggen. Voor de korte termijn beveelt Antea aan om de fietssuggestiestroken te verbreden, nieuw rood asfalt op de stroken aan te brengen en aan weerszijde van de sluis borden te plaatsen ter waarschuwing voor de versmalling van de weg. De voorzieningenrechter stelt vast dat Rijkswaterstaat degene is die Sluis 16 beheert; of er maatregelen aan de brug over de sluis worden genomen is dan ook de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat. Dat doet er niet aan af dat vanwege de verkeersveiligheid twijfel kan ontstaan of de locatie wel geschikt is voor een distributiecentrum. In dit geval is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beantwoording van die vraag niet bij de beoordeling van de verzoeken om voorlopige voorziening kan worden betrokken zoals verzoekers willen. Het bestemmingsplan maakt het distributiecentrum namelijk rechtstreeks mogelijk. Weliswaar heeft verweerder bij de bestreden besluiten getoetst of de afwijking van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, maar die afwijking is relatief beperkt. Wat betreft de nokhoogte wijkt het plan niet af van wat al rechtstreeks is toegestaan volgens het bestemmingsplan; alleen de goothoogten wijken af, namelijk 14 in plaats van 12, respectievelijk 12 in plaats van 8 meter. De toename van (vracht)verkeer door de hogere goothoogte in vergelijking met wat al rechtstreeks volgens het bestemmingsplan is toegestaan, zal niet zodanig zijn dat de voorzieningenrechter op voorhand al oordeelt dat verweerder het plan vanwege de verkeersveiligheid in strijd met een goede ruimtelijke ordening had moeten achten. Verweerder heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op basis van het verkeersonderzoek bij de bestreden besluiten mogen concluderen dat het niet nodig is om het treffen van maatregelen in de omgevingsvergunning te borgen.
9.4.
In het verkeersonderzoek heeft Antea verder onderzocht welke alternatieve routes kunnen worden gebruikt indien Rijkswaterstaat besluit om maatregelen te nemen bij Sluis 16 en de brug om die reden tijdelijk niet kan worden gebruikt. In de memo van 28 mei 2024 is geconcludeerd dat er twee alternatieve routes zijn, die beide – anders dan verzoekers vrezen – niet over de Kazernelaan gaan, maar over de Industriekade. Ter zitting is de voorzieningenrechter niet gebleken dat deze ontsluitingsroutes niet geschikt kunnen worden gemaakt om als tijdelijke route te fungeren. De klacht van verzoekers over vrachtverkeer dat gebruik maakt van de Uilenweg en de Kazerne en daarmee de verbodsborden negeert, kan in deze procedure over de omgevingsvergunning niet aan de orde komen.
Uitweg Uilenweg
10. Ten aanzien van de vergunde activiteit ‘maken en/of veranderen uitweg’ voeren verzoekers aan dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid van de uitweg aan de Uilenweg en de gevolgen daarvan voor openbaar groen. Verzoekers wijzen daarbij naar de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter, waarin is geoordeeld dat verweerder nader moest onderzoeken of de wortels van de bomen door het maken van de uitweg worden beschadigd en op basis daarvan nader moest motiveren of openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast door de te realiseren uitweg. Verweerder heeft dat volgens verzoekers onvoldoende gedaan. Ter zitting hebben verzoekers verder naar voren gebracht dat het betreffende terrein hoger ligt dan de straat en dat in het nadere onderzoek geen rekening is gehouden met dit verschil in hoogte.
10.1.
Voor zover de omgevingsvergunning ziet op de activiteit ‘maken en of veranderen van een uitweg’, heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 21 maart 2024 de verleende omgevingsvergunning geschorst, omdat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft onderzocht of door het maken van een uitweg aan de Uilenweg openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.
10.2.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder nader gemotiveerd welke methode van werken voor het realiseren van de uitweg aan de Uilenweg kan worden toegepast, zonder dat openbaar groen wordt aangetast en heeft verweerder daarover een voorschrift aan de omgevingsvergunning heeft toegevoegd. Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter onderzoek gedaan naar de vraag of de wortels van de bomen bij de uitweg door de werkzaamheden worden beschadigd, gelet op de afstand van 1,5 meter tussen de bomen en de uitweg. Vergunninghoudster heeft daarover de ‘Memo inpassing zomereiken’ van 14 mei 2024 van Forrest Groen Consult B.V. ingediend, waaruit verweerder heeft geconcludeerd dat de inrit met behulp van betonplaten kan worden gerealiseerd mits de in de memo beschreven methode van werken wordt toegepast. Om dit te borgen heeft verweerder bij de bestreden besluiten het voorschrift aan de omgevingsvergunning toegevoegd, waarin wordt voorgeschreven dat de in de memo omschreven methode van werken moet worden toegepast. De voorzieningenrechter stelt daarom vast dat verweerder in zoverre heeft voldaan aan de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2024.
10.3.
De voorzieningenrechter volgt verzoekers, gelet op het voorgaande, niet in hun standpunt dat verweerder de mogelijkheid van de uitweg aan de Uilenweg en de gevolgen daarvan voor openbaar groen onvoldoende heeft onderzocht. Ten aanzien van het door verzoekers aangehaalde hoogteverschil stelt de voorzieningenrechter vast dat er in de memo van 14 mei 2024 wordt gesproken over een uitgraving voor de uitweg van 30 tot 40 centimeter onder het huidige maaiveld. Ervan uitgegaan kan worden dat bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met de verschillende maaiveldhoogtes.
Conclusie
11. De voorzieningenrechter ziet, gelet op het voorgaande en in aanmerking nemend de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 maart 2024, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor het overige ziet de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat de beroepsprocedure niet kan worden afgewacht.
11.1.
De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2024
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 25 oktober 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.