ECLI:NL:RBLIM:2024:7541

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 oktober 2024
Publicatiedatum
24 oktober 2024
Zaaknummer
ROE 23/1940
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afsluiting van zandpad nabij basisschool en verkeersveiligheid voor kwetsbare verkeersdeelnemers

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray. De zaak betreft een besluit van de gemeente om een zandpad fysiek af te sluiten van een parkeerterrein, met als doel de veiligheid van kwetsbare verkeersdeelnemers, zoals kinderen en fietsers, te waarborgen. Eiser, die het zandpad gebruikt voor toegang tot zijn landbouwgronden, heeft bezwaar gemaakt tegen deze afsluiting, omdat hij vreest dat hij hierdoor onevenredig benadeeld wordt door een extra reistijd van 1,5 kilometer.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 8 juli 2024, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van verweerder aanwezig waren. De rechtbank heeft beoordeeld of het besluit van de gemeente zorgvuldig was voorbereid en of de belangen van eiser voldoende waren meegewogen. De rechtbank concludeert dat de gemeente voldoende informatie heeft verzameld en dat de belangenafweging die is gemaakt, inzichtelijk is. De rechtbank oordeelt dat de afsluiting van het zandpad noodzakelijk is om de veiligheid van kwetsbare verkeersdeelnemers te waarborgen en dat de extra reistijd voor eiser niet onevenredig is in verhouding tot het te dienen doel.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat het besluit tot afsluiting van het zandpad in stand blijft. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven. De rechtbank heeft ook aangegeven dat eiser in hoger beroep kan gaan tegen deze uitspraak, indien hij het niet eens is met de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/1940

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Isenborghs en [gemachtigde] ).

Inleiding

1. Op 23 december 2022 heeft verweerder een besluit genomen tot het treffen van de fysieke maatregel aansluiting zandpad met parkeerterrein Grootdorp-Merselo (primair besluit). Dit besluit bestaat uit meerdere onderdelen. Tegen één daarvan heeft eiser bezwaar gemaakt. Dat ziet op het besluitonderdeel dat strekt tot de fysieke afsluiting van het zandpad aan het parkeerterrein Grootdorp-Merselo (het zandpad).
2. Met het bestreden besluit van 6 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
3. De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afsluiting van het zandpad. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat deze zaak over?
6. In 2019 heeft de gemeenteraad van Venray een projectplan goedgekeurd genaamd Multifunctionele accommodatie Hoeklier. Onderdeel daarvan is dat er een basisschool komt vlak bij het zandpad waar deze zaak over gaat. Naast de basisschool bevinden zich vanaf de straat gezien links sportvelden, waarnaast wederom links een parkeerterrein ligt. Links achter in de hoek van dat parkeerterrein bevindt zich de toegang tot een zandpad. Het zandpad voert langs landbouwgronden en wordt onder andere door eiser gebruikt om toegang te krijgen tot die landbouwgronden (zie Bijlage 2).
7. Het bestreden besluit ziet erop dat dit zandpad fysiek afgesloten wordt. Verweerder wil daarmee voorkomen dat kwetsbare doelgroepen (jeugd en fietsers) zich onnodig mengen met (zwaar) landbouwverkeer op en rond de parkeerplaats en het zandpad. Andere mogelijkheden dan een fysieke afsluiting van het zandpad ziet verweerder niet, omdat anders niet afgedwongen kan worden dat zwaar landbouwverkeer de nieuw aangelegde alternatieve route naar de landbouwgronden volgt. Alternatieven voor een vaste fysieke afsluiting zijn besproken. Een elektrische poller – een beweegbare paal die uit de grond komt – vond verweerder te duur. Werken met een ontheffing of vergunning acht verweerder in het bestreden besluit niet doelmatig. Dat vraagt namelijk om een afsluiting met een sleutel, waardoor hij het feitelijke zicht op wie gebruikmaakt van de afsluiting kwijt stelt te raken. Een zandpad aanleggen op eisers perceel, op kosten van en met verdere compensatie door verweerder, vindt eiser geen goed alternatief.
8. Uit het aanvullend verweerschrift blijkt dat in oktober 2023 een houten balk geplaatst is ter afsluiting van het zandpad. Deze stond fout en is verwijderd omdat het perceel van een derde afgesloten werd en voetgangers en fietsers er niet langs konden. Daarop zijn twee keien neergelegd op 1 december 2023. Dit is niet bedoeld als permanente oplossing en er kan en wordt nog omheen gereden. Verweerder denkt nu aan het plaatsen van een afsluitbare slagboom ter uitvoering van het besluit. Eiser moet door de fysieke afsluiting van het zandpad 1.5 km omrijden om van zijn woning bij zijn landbouwgronden te komen. Eiser is het daarom niet eens met een afsluiting.
Toetsingskader
9. Het bestreden besluit is een verkeersbesluit genomen op basis van in artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), [1] komt een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) genoemde begrippen. De bestuursrechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluit dienen te worden betrokken, dient het die belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij komt het bestuursorgaan beleidsruimte toe. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Daarbij geldt dat het bestuursorgaan niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit hoeft aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW, worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen. [2]
10. Het verdere wettelijk kader is opgenomen in een bijlage (Bijlage 1). Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Is het besluit zorgvuldig voorbereid en degelijk gemotiveerd?
11. Eiser stelt dat verweerder het besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en niet goed heeft gemotiveerd. De afsluiting is niet noodzakelijk. Er zijn geen metingen gedaan naar het gebruik van het zandpad door landbouwverkeer. Dit zou wel in de rede liggen nu verweerder stelt dat hij de menging van kwetsbare verkeerdeelnemers met zwaar landbouwverkeer zo veel mogelijk wil beperken. Eiser is ook van mening dat het gesprek met omwonende in de voorbereidende fase meer een mededeling van het voornemen van verweerder was en dat zijn standpunten onvoldoende meegenomen zijn. Tot slot trekt verweerder ook de verkeerde conclusies uit de enquête van de dorpsraad.
12. Verweerder overweegt dat, zolang het zandpad toegankelijk blijft, niet gewaarborgd kan worden dat het zware landbouwverkeer geen gebruik maakt van het zandpad in plaats van de alternatieve route. Alleen daarom al is een fysieke afsluiting van het zandpad noodzakelijk. Niet ter discussie staat dat het zandpad gebruikt werd en wordt door zwaar landbouwverkeer, waaronder door eiser. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen metingen nodig zijn gezien zijn doel is interacties tussen het zware landbouwverkeer en kwetsbare verkeersdeelnemers zo dicht mogelijk bij nul te brengen. Daarvoor is dan niet relevant hoeveel landbouwverkeer, fietsers en kinderen precies gebruikmaken van het zandpad of de parkeerplaats die naar dat zandpad leidt, maar slechts dat er (zwaar) landbouwverkeer en de genoemde kwetsbare verkeersdeelnemers gebruik van maken. Representatieve metingen zijn bovendien lastig en zouden lang duren omdat het landbouwverkeer seizoensgebonden is.
13. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder voldoende informatie verzameld heeft om een gedegen belangenafweging te maken en of zij deze belangenafweging inzichtelijk heeft gemaakt. Concreet spelen daarbij drie vragen: (1) heeft verweerder de input van eiser vooraf voldoende meegenomen; (2) trekt verweerder de verkeerde conclusies uit de enquête van de dorpsraad; en (3) had verweerder metingen moeten uitvoeren om het verkeersrisico beter te inventariseren.
14. De rechtbank overweegt ten aanzien van de eerste vraag dat, voor zover eiser al voor het nemen van het besluit gehoord had moeten worden, er met de belanghebbenden gesproken is. Zo ook met eiser. Naar aanleiding van die gesprekken is de alternatieve route aangelegd en zijn er maatregelen getroffen om de civieltechnische kwaliteit van het zandpad te verbeteren en ruimte te creëren om te keren en te passeren. Het feit dat verweerder niet volledig meegegaan is in de visie van eiser maakt niet dat de input van eiser en andere belanghebbenden niet is meegenomen in de voorbereiding en daarom sprake zou zijn van een onzorgvuldige voorbereiding.
15. Voor zover eiser stelt dat verweerder niet de juiste conclusies trekt uit de enquête van de dorpsraad, oordeelt de rechtbank dat dit geen motiveringsgebrek oplevert. De enquête heeft – zoals verweerder aanvoert – een gemixt beeld opgeleverd. Om die reden heeft verweerder aan deze enquête geen consequenties verbonden en heeft verweerder het besluit daarop niet gebaseerd. De enquête is op zichzelf staand onvoldoende om het besluit te onderbouwen, maar dit levert niet op dat gebruik en verwijzing naar deze enquête door verweerder in zijn besluitvorming een motiveringsgebrek oplevert.
16. Ten aanzien van de derde vraag overweegt de rechtbank dat een verkeersmeting niet dwingend nodig is ter motivering van het besluit. Het doel van het bestreden besluit is de gevaarlijke interacties tussen kwetsbare verkeersdeelnemers en (zwaar) landbouwverkeer zoveel mogelijk te beperken. Het staat daarbij niet ter discussie dat die interacties nu plaatsvinden en dat het besluit die interacties minimaliseert. De motivering van het besluit bestaat daarmee uit twee delen: (1) Er vinden gevaarlijke verkeersinteracties plaats en; (2) dit besluit minimaliseert die interacties. Die motivering is voldoende om te onderbouwen dat het besluit de doelen van artikel 2, eerste lid, onder a en b, van de WVW dient. Dat zijn de verkeersveiligheid en het beschermen van weggebruikers. Onderdeel van een goede motivering is vervolgens ook een inzichtelijke belangenafweging. Ook daarbij speelt de vraag of een verkeersmeting daarvoor nodig is. Hoewel een verkeersmeting daarbij behulpzaam kan zijn is die daarvoor strikt genomen ook niet nodig. Dat is afhankelijk van de feiten en omstandigheden en de motivering die verweerder aanvoert. In dit geval geven de feiten en omstandigheden daarvoor geen aanleiding. Het gaat namelijk om het zoveel mogelijk minimaliseren van het aantal gevaarlijke verkeersinteracties. Daar worden geen getalen aan gekoppeld. Het staat daarbij echter niet ter discussie dat dit besluit zorgt voor die minimalisering. Het belang van die minimalisering kan de verweerder ook zonder verkeersmeting inzichtelijk afwegen tegen het belang van eiser. Verweerder heeft dat gedaan en overweegt – kort gezegd – dat hij eisers extra reistijd verwaarloosbaar acht, dat er een alternatieve route is opengesteld, dat het erom gaat interacties met kwetsbare verkeersdeelnemers te minimaliseren en dat slechts een fysieke afsluiting dit bewerkstelligt. De rechtbank in van oordeel dat verweerder daarmee ook zonder een verkeersmeting het besluit voldoende heeft gemotiveerd. Dat betekent echter nog niet dat eiser door het besluit niet onevenredig benadeeld is. Die vraag beoordeelt de rechtbank hieronder.
Wordt eiser door het besluit onevenredig benadeeld?
17. Eiser stelt dat hij door het besluit onevenredig wordt benadeeld. Dit volgt uit het feit dat hij het meest gebruikmaakt van de weg en nu 1.5 km moet omrijden. Ter zitting heeft eiser hierbij aangevuld dat hij door het omrijden via de nieuwe toegangsweg bij het oogsten € 600,- tot € 700,- meerkosten per jaar maakt.
18. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet onevenredig benadeeld wordt. Om tot het oordeel te komen dat een benadeling onevenredig is moet deze benadeling niet meer in een redelijke (en daarmee een onevenredige) verhouding staan tot het met het besluit te dienen doel. Het doel van het besluit is de veiligheid van kwetsbare verkeersdeelnemers in de buurt van een school te verbeteren. Dat is een belangrijk algemeen belang. De rechtbank is van oordeel dat, afgewogen tegen dat belang, het tot 1.5 km moeten omrijden voor eiser en de tot € 700 gestelde extra kosten per jaar geen onevenredige benadeling vormen. De rechtbank weegt hierin mee dat eiser een alternatief aangeboden is op kosten van verweerder die het door hem gestelde nadeel wegneemt althans grotendeels compenseert. De verweerder heeft namelijk aangeboden en alternatief zandpad op het perceel van eiser aan te leggen voor zijn gebruik. Dit op kosten van verweerder en met compensatie van voor de gederfde winst in de komende twintig jaar. De rechtbank is daarmee van oordeel dat het bestreden besluit niet dusdanig onevenwichtig is dat verweerder niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit tot afsluiting van het zandpad in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Eiser krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van S.L.P.M. Vigliaroni, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 25 oktober 2024 .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 25 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE 1: Wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 3:4

1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2

1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
[…]

Artikel 15

[…]
2. Maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer geschieden krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.

BIJLAGE 2: Situatieschets

Overzichtsschets: School, sportvelden en afsluiting

Voetnoten

1.Uitspraak van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3761.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1619 en recenter 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:720, r.o. 6.1.