ECLI:NL:RBLIM:2024:7448

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
22 oktober 2024
Zaaknummer
11290272 CV EXPL 24-4438
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van 100% loon tijdens ziekte en geschil over verworven recht

In deze zaak vordert de werknemer, [eiseres], in kort geding 100% van haar loon tijdens ziekte, in plaats van de contractueel overeengekomen 70%. De werknemer stelt dat er sprake is van een verworven recht, omdat in het verleden aan zieke werknemers 100% van het loon is uitbetaald. De arbeidsovereenkomst bevat echter een exoneratiebeding dat stelt dat aan eerdere hogere betalingen geen rechten kunnen worden ontleend. De kantonrechter oordeelt dat de procedure in kort geding niet geschikt is voor nadere bewijslevering en dat de werknemer onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een bestendige gedragslijn die als een arbeidsvoorwaarde kan worden aangemerkt. De kantonrechter wijst de vorderingen van de werknemer af, inclusief nevenvorderingen zoals de betaling van achterstallig loon en het verstrekken van gecorrigeerde salarisspecificaties. De werknemer wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11290272 \ CV EXPL 24-4438
Vonnis in kort geding van 21 oktober 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. R.H.H. [eiseres] ,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [vestigingsplaats 1] , en haar maten:
2.
[gedaagde sub 2],
te [vestigingsplaats 2] ,
3.
[gedaagde sub 3],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
de maatschap vertegenwoordigd door gedaagde sub 2, op haar beurt vertegenwoordigd door haar bestuurder de heer [naam bestuurder] en gedaagde sub 3, de heer [gedaagde sub 3] , in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties van [eiseres]
- de conclusie van antwoord
- de mondelinge behandeling van 7 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [eiseres] .

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is sinds 1 april 2020 in dienst bij [gedaagden] , laatstelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, in de functie van notarieel medewerker en tegen een bruto maandloon van € 2.823,20 op basis van 37,5 uur per week.
2.2.
De huidige arbeidsomvang van [eiseres] bedraagt 30 uur per week.
2.3.
In de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 1 april 2021 is in artikel 9 het volgende opgenomen:
“In geval van arbeidsongeschiktheid van werknemer wegens ziekte, ongeval en dergelijke, heeft de werknemer gedurende de eerste twee dagen van een periode van arbeidsongeschiktheid geen aanspraak op loon. Voor de daaropvolgende periode van maximaal 104 weken, zal werkgever, voor zover de wet dit voorschrijft, 70% van het laatst verdiende loon aan werknemer doorbetalen, indien en zolang in die periode van arbeidsongeschiktheid de arbeidsovereenkomst voortduurt, tenzij de wet dwingend anders bepaalt. Een verdergaande verplichting tot aanvulling van het loon is uitdrukkelijk uitgesloten. Indien werkgever op een bepaald moment besluit om een groter gedeelte van het loon aan te vullen, kan werknemer daar voor wat betreft andere momenten/gevallen geen rechten aan ontlenen…”
2.4.
[eiseres] is per 24 juni 2024 arbeidsongeschikt.
2.5.
[gedaagden] betaalt haar werknemers vanaf 1 juli 2024 70% van het loon tijdens ziekte.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat -:
I. veroordeling van [gedaagden] tot betaling van 100% van het verschuldigde loon vanaf 1 juli 2024;
II. veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 1.693,92 bruto aan achterstallig loon;
III. veroordeling van [gedaagden] tot betaling van de wettelijke verhoging over sub II;
IV. veroordeling van [gedaagden] tot betaling van de wettelijke rente over sub II;
V. veroordeling van [gedaagden] tot verstrekking van gecorrigeerde salarisspecificaties vanaf 1 juli 2024 op straffe van een dwangsom van € 100,00 per dag met een maximum van € 10.000,00;
VI. veroordeling van [gedaagden] tot verstrekking van een afschrift van het personeelsdossier van [eiseres] ;
VII. enige andere voorlopige voorziening;
VIII. veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 2.254,00 aan buitengerechtelijke kosten;
IX. veroordeling van [gedaagden] in de proces- en nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagden] haar werknemers bij ziekte structureel 100% van het loon heeft doorbetaald en niet de 70% die in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. Daarmee stelt [eiseres] dat sprake is van een bestendig gevolgde gedragslijn die een verworven recht oplevert, zodat zij aanspraak maakt op doorbetaling van 100% van haar loon tijdens ziekte.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en betwist dat sprake is van een verworven recht. Zij beroept zich op de letterlijke tekst van artikel 9 van de arbeidsovereenkomst en stelt dat aan een eerdere hogere uitbetaling van het loon tijdens ziekte geen rechten kunnen worden ontleend. Verder geeft [gedaagden] te kennen dat zij deze bepaling voorafgaand aan het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] heeft besproken. [gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] voldoende spoedeisend belang heeft bij het gevorderde.
Verworven recht en achterstallig salaris
4.2.
De vraag die partijen verdeeld houdt, is of eerdere hogere uitbetalingen van het loon bij ziekte dan de overeengekomen 70% in de arbeidsovereenkomst, inmiddels een verworven recht is geworden en daarmee onderdeel van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst. Bij de beantwoording daarvan wordt vooropgesteld dat dit een kort gedingprocedure is en vorderingen in een kort geding alleen toewijsbaar zijn als aannemelijk is dat de kantonrechter in een bodemprocedure tot een zelfde veroordeling zal komen.
4.3.
[eiseres] heeft aangevoerd dat er bij [gedaagden] sprake is van een bestendig gevolgde gedragslijn om werknemers bij ziekte 100% van het loon door te betalen in plaats van 70% van het loon zoals opgenomen in artikel 9 van de arbeidsovereenkomst. Zij baseert zich hierbij op de betalingen die collega’s in het verleden tijdens ziekte hebben ontvangen. [gedaagden] daarentegen betwist dat sprake is van een bestendige gedragslijn, stelt dat er vaker van af is geweken, beroept zich op de exoneratieclausule in artikel 9 van de arbeidsovereenkomst en de bekendheid bij de werknemers van het ‘extraatje’.
4.4.
Om vast te kunnen stellen of een vaste gedragslijn als een arbeidsvoorwaarde kan worden aangemerkt, kunnen verschillende gezichtspunten van belang zijn, zoals: de inhoud van de gedragslijn, de aard van de arbeidsovereenkomst en de positie die de werkgever en de werknemer jegens elkaar innemen, de lengte van de periode gedurende welke de werkgever de gedragslijn heeft gevolgd, de aard van de voor- en nadelen die voor de werkgever en de werknemer uit de gedragslijn voortvloeien en wat de werkgever en de werknemer in verband met deze gedragslijn jegens elkaar hebben verklaard of juist niet hebben verklaard (zie HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:976, FNV/ Pontmeyer).
4.5.
[gedaagden] heeft aangegeven dat zij haar werknemers tijdens ziekte in veel gevallen 100% van het loon heeft doorbetaald. Maar alleen dit gegeven is niet voldoende om te spreken van een vaste gedragslijn die als een arbeidsvoorwaarde kan worden aangemerkt. Belangrijk is ook wat [gedaagden] en [eiseres] in verband met deze gedragslijn tegenover elkaar hebben verklaard. In de door [eiseres] ondertekende arbeidsovereenkomst staat in artikel 9 dat er geen rechten kunnen worden ontleend aan een eventuele aanvulling van het loon. [gedaagden] heeft aangevoerd dat zij met [eiseres] voorafgaand aan de ondertekening van de arbeidsovereenkomst, de inhoud van deze arbeidsovereenkomst, waaronder ook artikel 9, uitvoerig heeft besproken en haar erop heeft gewezen dat het uitgangspunt is om bij ziekte 70% van het loon uit te betalen en dat aan eerdere hogere betalingen geen rechten kunnen worden ontleend.
4.6.
[eiseres] ontkent ter zitting echter dat deze contractbepaling nadrukkelijk met haar besproken zou zijn. Ook betwist zij dat [gedaagden] ook in eerdere gevallen zou zijn afgeweken van het uitbetalen van 100 % bij ziekte. Zij geeft daarentegen aan dat [gedaagden] haar hier een hak wilden zetten en spreekt van slecht werkgeverschap in de zin van art. 7:611 BW. Zo zou er volgens haar verder ook sprake zijn van stelselmatige overbelasting en strijd met de arbowetgeving (inzake vooral het kantoormeubilair), Alhoewel de stelplicht en bewijslast bij [eiseres] ligt, blijft de onderbouwing daarvan vooralsnog mager. Zo heeft zij bijvoorbeeld geen verklaringen van andere medewerkers ingebracht. Tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] , is de door [eiseres] gestelde bestendige gedragslijn van 100% loondoorbetaling bij ziekte onvoldoende aannemelijk geworden. In een eventuele bodemprocedure ligt het op de weg van [eiseres] om haar stellingen in dit verband nader te onderbouwen en te bewijzen. De onderhavige kort geding procedure leent zich daar niet voor. Het voorgaande betekent dat de vordering tot betaling van 100% van het loon tijdens ziekte zal worden afgewezen.
Nevenvorderingen
4.7.
Nu de hoofdvorderingen van [eiseres] worden afgewezen, zullen de daarmee verband houdende nevenvorderingen (wettelijke verhoging, wettelijke rente, gecorrigeerde salarisspecificaties, enige andere voorlopige voorziening en de buitengerechtelijke kosten) eveneens worden afgewezen.
Toegang personeelsdossier
4.8.
[eiseres] vordert tevens een afschrift van haar personeelsdossier. Niet duidelijk is wat [eiseres] hiermee precies bedoeld, aangezien uit de door haar bijgevoegde producties blijkt dat zij wel beschikt over haar arbeidsovereenkomst, loonstroken en berichten van de arbodienst. Als onvoldoende onderbouwd zal ook deze vordering worden afgewezen.
Proceskosten
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld. [gedaagden] vorderen dat ook. Nu [gedaagden] in deze procedure echter niet door een gemachtigde worden vertegenwoordigd en de door hen gestelde kosten onvoldoende hebben onderbouwd, zal de kantonrechter het forfaitair bedrag van € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten toekennen aan elk van de verschenen gedaagden als bedoeld in art. 238 Rv.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan [gedaagde sub 2] , gedaagde sub 2, van een bedrag van € 50,00 aan proceskosten;
5.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan [gedaagde sub 3] , gedaagde sub 3, van een bedrag van € 50,00 aan proceskosten;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2024.
VC