ECLI:NL:RBLIM:2024:7384

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 oktober 2024
Publicatiedatum
21 oktober 2024
Zaaknummer
ROE 24/4159
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op basis van artikel 13b Opiumwet met betrekking tot drugsbezit en belangenafweging voor minderjarigen

Op 21 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, een gezin uit Sint Odiliënberg, een voorlopige voorziening vroegen tegen een besluit van de burgemeester van Roerdalen. De burgemeester had op 6 september 2024 besloten om de woning van verzoekers te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, omdat er een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs in de woning was aangetroffen. Verzoekers, waaronder een pasgeboren baby, stelden dat de sluiting grote gevolgen zou hebben voor hun gezin en dat zij geen alternatieve woonruimte konden vinden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed en dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden toegewezen. De rechter stelde vast dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, maar dat de sluiting niet mocht ingaan tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoekers de gelegenheid moesten krijgen om met concrete gegevens aan te tonen dat zij geen vervangende woonruimte konden vinden. De burgemeester werd ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/4159

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

[naam] ,verzoekster 1,
[naam], verzoekster 2,
allen uit Sint Odiliënberg,
(samen te noemen: verzoekers)
(gemachtigde: mr. T.J.N. Hameleers),
en

de burgemeester van de gemeente Roerdalen

(gemachtigden: E. Stroeken en mr. E. Zeybeck-Calhan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van 6 september 2024.
1.1.
In het besluit heeft de burgemeester aan verzoekers een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van sluiting van de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning), voor een periode van zes maanden. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft per e-mailbericht van 18 september 2024 bericht dat met sluiting van de woning wordt gewacht tot twee weken nadat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang aanwezig is. Het bestreden besluit houdt in dat de woning spoedig zal worden gesloten en heeft dus tot gevolg dat verzoekers de woning zullen moeten verlaten. De voorzieningenrechter vindt daarom dat sprake is van onverwijlde spoed.
4. De voorzieningenrechter zal een voorlopig oordeel geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit de woning te sluiten en aan de hand van een belangenafweging de vraag beantwoorden of – vooruitlopend op de beoordeling van het bezwaar van verzoekers tegen het bestreden besluit – een voorlopige voorziening moet worden getroffen.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet.
Relevante feiten en omstandigheden
6. Verzoeker en verzoekster 1 zijn eigenaar van de woning. De woning wordt bewoond door verzoekers en de minderjarige dochter van verzoekster 2 (een pasgeboren baby). Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat de politie naar aanleiding van een TCI-proces-verbaal de woning is binnengetreden. Het volgende werd aangetroffen in de woning:
- 19,5 liter GHB;
- mix van amfetamine/GHB van 5,8 liter
- 267 gram XTC/MDMA;
- 15 gram cocaine;
- 820 gram amfetamine;
- een joint;
- boksbeugel;
- € 10.920,- euro in contanten.
7. De burgemeester heeft hierop verzoekers op 10 juli 2024 (verzenddatum) laten weten het voornemen te hebben de woning te sluiten. Verzoekers hebben schriftelijk hun zienswijze kenbaar gemaakt op 22 juli 2024. Vervolgens heeft de burgemeester het bestreden besluit genomen waarbij is besloten om de woning te sluiten voor zes maanden per 18 september 2024.
8. Verzoekers hebben kort samengevat, de bevoegdheid, noodzakelijkheid en evenredigheid van de sluiting betwist. En hebben aangevoerd dat sluiting van de woning grote gevolgen heeft voor het gezin en meer specifiek verzoekster 2 en haar baby. De belangen van de baby van verzoekster 2 dienen bij de besluitvorming te worden betrokken. Hun belang dient zwaarder te wegen dan het belang van de burgemeester bij sluiting van de woning. Zij hebben geprobeerd om alternatieve woonruimte te vinden, maar dat is niet gelukt.
9. De voorzieningenrechter komt tot het volgende (voorlopig) oordeel.
Toetsingskader
10. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat de burgemeester bevoegd is de woning te sluiten als – voor zover hier van belang – daarin een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. GHB, XTC/MDMA, amfetamine en cocaïne zijn vermeld op lijst I van de Opiumwet. Hennep is vermeld op lijst II van de Opiumwet.
11. Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft de burgemeester het “Damoclesbeleid Roerdalen 2020” (Damoclesbeleid) vastgesteld. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. Uit artikel 3, vijfde lid volgt dat indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs, of voorbereidingshandelingen daartoe, de woning wordt gesloten voor de duur van 6 maanden.
12. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter het toetsingskader in acht zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het in de uitspraak van 28 augustus 2019 [1] (hierna: de overzichtsuitspraak) uiteen heeft gezet. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet dan beoordeeld worden in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Als sluiting van de woning noodzakelijk is, dan moet de sluiting ook nog evenredig te zijn.
Was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?
13. De burgemeester is in beginsel bevoegd om de woning te sluiten als er een handelshoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij harddrugs is er in principe sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 0,5 gram wordt aangetroffen. Bij softdrugs is dat het geval als er meer dan 5 gram wordt aangetroffen.
14. Vaststaat dat in de woning onder andere 19,5 liter GHB, 5,8 liter mix van Amfetamine/GHB, 267 gram XTC/MDMA, 15 gram cocaïne en 820 gram amfetamine is aangetroffen. De burgemeester heeft de aangetroffen hoeveelheid als een handelshoeveelheid kunnen aanmerken. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van een hoeveelheid drugs die het door het openbaar ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik overstijgt, de aangetroffen hoeveelheid drugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is dan aan de rechthebbende om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid drugs, ondanks de aangetroffen hoeveelheid, toch niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. [2] Naar voorlopig oordeel hebben verzoekers dat niet aannemelijk gemaakt. De enkele verklaring van verzoeker dat de drugs voor zijn eigen gebruik waren, temeer gelet op de aangetroffen hoeveelheden, is hiervoor onvoldoende. De burgemeester was daarom bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen op grond van artikel 13b van de Opiumwet.
Is er een noodzaak om de woning te sluiten?
15. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding dient vervolgens te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
16. Verzoekers bestrijden de noodzaak tot sluiting van de woning. Verzoekers stellen dat in verband met de ernst en omvang mede van belang is of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. In het geval van verzoekers heeft die handel niet plaatsgevonden. De harddrugs waren voor eigen gebruik. De woning staat niet bekend als drugspand. Er was geen loop naar het pand van afnemers en er zijn geen meldingen over verdachte situaties en/of handel in verdovende middelen in of vanuit de woning.
17. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar dat moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet worden beschouwd als een uitgangspunt waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken.
18. De voorzieningenrechter ziet zich dus voor de vraag gesteld of er sprake is van een ernstig geval. Uit jurisprudentie blijkt dat verschillende factoren een rol kunnen spelen bij de vraag of er sprake is van een ernstig geval. Zo is de noodzaak tot sluiting groter als er een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen, de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld en de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt.
19. De politie is naar aanleiding van een TCI-proces-verbaal de woning binnengetreden. Er is in de woning van een grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat in dit geval sprake is van een ernstig geval. Door de grote hoeveelheid aangetroffen harddrugs is het aannemelijk dat deze geheel of gedeeltelijk bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking. De burgemeester mag dan aannemen dat de woning een rol speelt binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als er geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Gelet op de grote hoeveelheid aangetroffen harddrugs kon niet met een minder verstrekkende maatregel dan sluiting van de woning worden volstaan ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. [3] Een zichtbare sluiting van een woning is bovendien een signaal voor drugscriminelen en buurtbewoners dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit, wat bijdraagt aan het gevoel van veiligheid.
Is sluiting van de woning evenredig?
20. De voorzieningenrechter beoordeelt ook of de sluiting van de woning evenredig is. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn onder meer de verwijtbaarheid [4] van verzoekers en de gevolgen van de sluiting van belang.
Verwijtbaarheid
21. De voorzieningenrechter is met de burgemeester van oordeel dat verzoekers een verwijt kan worden gemaakt van de overtreding. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding, afzonderlijk of samen met andere omstandigheden, kan maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als hij of zij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen goederen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van die situatie hier geen sprake is. Verzoeker was bekend met de harddrugs in de woning en hem kan daarvan dus een verwijt worden gemaakt. Voor zover verzoeksters stellen dat zij van niets wisten en hun geen verwijt kan worden gemaakt van de aanwezigheid van de drugs in de woning geldt het volgende. Dat zij niet op de hoogte waren komt de voorzieningenrechter ongeloofwaardig voor. De harddrugs zijn namelijk aangetroffen op verschillende plekken in de woning, onder andere in de diepvries en in een plastic tas in de serre. In de bestuurlijke rapportage staat: “
een gedeelte van de drugs lag voor het grijpen”.
De gevolgen van de sluiting
22. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de gemachtigden van de burgemeester ter zitting hebben aangegeven dat in het belang van de pasgeboren baby van verzoekster 2 de woning niet meer zal worden gesloten voor de duur van zes maanden, maar de burgemeester heeft de sluiting terug gebracht naar drie maanden. De situatie is echter zo dat de burgemeester sluiting van de woning noodzakelijk vindt om de openbare orde in de woon- en leefomgeving te herstellen en tot rust te laten komen. De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij bij de beoordeling van de evenredigheid van de gevolgen van de sluiting uitgaat van een sluiting van drie maanden en niet (meer) van zes maanden.
23. Verzoekers stellen dat zij geen alternatieve woonruimte kunnen vinden. Ter onderbouwing hebben verzoekers verschillende verklaringen overgelegd van familie/vrienden. Verzoekers stellen verder dat de sluiting vergaande gevolgen heeft voor verzoekster 2 en haar baby.
24. Het is inherent aan een sluiting dat de bewoners de woning moeten verlaten. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als een betrokkene een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Daarbij gaat het niet om een binding met de omgeving van de woning, maar specifiek om een binding met de woning zelf. Daarbij is van belang in hoeverre de betrokkene zelf geschikte vervangende woonruimte kan regelen, maar is ook een rol weggelegd voor de burgemeester. Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting moet de burgemeester informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het EVRM. De Afdeling heeft in de uitspraak van 2 februari 2022 [6] daaraan toegevoegd dat ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, gevolgen kunnen zijn die bij de beoordeling moeten worden betrokken.
25. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de woning een eigendomswoning betreft en verzoekers en de pasgeboren baby na drie maanden terug kunnen naar hun woning.
26. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de gevolgen van de sluiting in beginsel voor rekening en risico van verzoekers komen. Niet is gebleken dat verzoekers en de pasgeboren baby gebonden zijn aan de woning. Dit blijkt niet uit medische stukken. De verwijzing naar een artikel van [naam] over stress bij baby’s is daarvoor onvoldoende.
27. Aan het sluiten van de woning is inherent dat verzoekers de woning (tijdelijk) moet verlaten, andere woonruimte zullen moeten zoeken en dat dit kosten met zich meebrengt. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid.
28. De aanwezigheid van een minderjarig kind wordt niet zonder meer beschouwd als een bijzondere omstandigheid die maakt dat moet worden afgeweken van het beleid. Wel kan de aanwezigheid van een minderjarig kind tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo is het in het licht van artikel 8 van het EVRM en het IVRK wel van belang dat de burgemeester zich voldoende rekenschap geeft van het feit dat in een woning een minderjarig kind woont. In beginsel zijn de ouders van het minderjarige kind zelf verantwoordelijk voor het vinden van vervangende woonruimte. Echter ook hier geldt dat de burgemeester zich dient te informeren over geschikte opvang, waarbij gekeken moet worden in hoeverre het kind of de betrokken ouders of verzorgers zelf in staat zijn om iets te regelen.
29. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat er maatschappelijke opvang is, voldoende tijdelijke woongelegenheid is in de regio (sociale of private sector) en dat verzoekers ook zouden kunnen verblijven in een vakantiepark. De voorzieningenrechter acht een maatschappelijke opvang echter geen geschikte plek voor een moeder met een pasgeboren baby. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat verzoekers een (tijdelijke) huurwoning of vakantiewoning zouden kunnen vinden, temeer nu verzoekers ter zitting hebben aangegeven al 10 jaar inschrijftijd te hebben bij Wonen Zuid en financiële middelen te hebben. Op dit moment is dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter te onzeker. Verzoekers hebben dat namelijk weersproken. Mede gelet op de gezinssamenstelling moeten verzoekers naar het oordeel van de voorzieningenrechter in bezwaar de gelegenheid krijgen met concrete gegevens te onderbouwen dat zij geen vervangende woonruimte kunnen vinden. Dan kan de burgemeester pas goed inschatten of en in hoeverre verzoekers zelf in staat zijn om onderdak te regelen en dat bij de te maken belangenafweging betrekken. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe.

Conclusie en gevolgen

30. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Dat betekent dat de burgemeester woning niet mag sluiten tot 2 weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De burgemeester zal het griffierecht en de proceskosten van verzoekers moeten vergoeden.
31. De voorzieningenrechter zal de burgemeester veroordelen in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoekers te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van
€.1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.M.L. Kousen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 21 oktober 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.