ECLI:NL:RBLIM:2024:7253

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
ROE 24/4209
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering en arbeidsverplichtingen onder de Participatiewet

Op 16 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas had op 13 augustus 2024 een maatregel opgelegd, waarbij de bijstandsuitkering van verzoeker met 75% werd verlaagd voor de periode van 1 september 2024 tot 31 oktober 2024. Dit besluit was genomen omdat verzoeker zich niet had gehouden aan zijn arbeidsverplichtingen, waaronder deelname aan een sociale activering gericht op arbeidsinschakeling. Verzoeker, afkomstig uit Syrië, had eerder al een waarschuwing ontvangen en een eerdere maatregel opgelegd gekregen wegens het niet nakomen van zijn verplichtingen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 7 oktober 2024. Tijdens de zitting is vastgesteld dat verzoeker een actueel spoedeisend belang heeft bij de beslissing, aangezien de verlaging van de bijstandsuitkering zou leiden tot een huurachterstand en mogelijk verlies van zijn woning. De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. Hierbij is vastgesteld dat het college onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de opgelegde maatregel. De voorzieningenrechter concludeert dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke feitelijke grondslag berust en dat verzoeker zich moeilijk kan verweren tegen de verwijten die hem worden gemaakt.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verzoeker recht heeft op 100% bijstand over de maanden september en oktober 2024, en dat het college het griffierecht en proceskosten aan verzoeker moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 24/4209

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2024 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.H.M. Verstraten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas

(gemachtigde: E. Peerbooms).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker inzake de verlaging van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (PW).
1.1.
Met het bestreden besluit van 13 augustus 2024 heeft het college verzoeker een maatregel opgelegd op grond van de PW die inhoudt dat de bijstandsuitkering van verzoeker
over de periode van 1 september 2024 tot 31 oktober 2024 met 75% wordt verlaagd. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoeker is afkomstig uit Syrië. Aan hem is een bijstandsuitkering op grond van de PW toegekend naar de norm van een gehuwde met een niet-rechthebbende partner. Daaraan zijn arbeidsverplichtingen voor verzoeker verbonden, waaronder de verplichting om gebruik te maken van een voorziening, te weten sociale activering gericht op arbeidsinschakeling.
3. Verzoeker heeft eerder, op 30 juni 2023, een waarschuwing gekregen, omdat verzoeker destijds heeft geweigerd om algemeen geaccepteerd werk aan te nemen. Het ging om een functie bij KFC. Daarna is aan verzoeker bij besluit van 24 juni 2024 een maatregel opgelegd, omdat verzoeker zich niet had gehouden aan een of meer arbeidsverplichtingen, doordat hij weigerde te solliciteren op een aantal vacatures. Het college heeft de bijstand van verzoeker daarbij bij wijze van maatregel verlaagd met 75% voor de maand juli 2024. Verzoeker heeft vervolgens een traject gevolgd bij het Bijenhotel in Overloon. Het traject was gericht op de sociale activering en om verzoeker te helpen bij het vinden van werk. Verzoeker heeft hier volgens het college onvoldoende medewerking verleend. Verzoeker zou geen eigen initiatief hebben laten zien bij het solliciteren. De demotiverende houding van verzoeker was niet goed voor de werksfeer in het team en zijn gedrag in de taalles zou hebben geleid tot het uitsluiten van verzoeker van de taallessen. Het Bijenhotel wil om deze redenen geen verlenging van het traject meer aanbieden. Het college heeft daarom bij het bestreden besluit de bijstand van verzoeker bij wijze van maatregel verlaagd met 75% over de maanden september en oktober 2024. Omdat het de tweede keer binnen een jaar is dat verzoeker zich niet aan een of meer arbeidsverplichtingen heeft gehouden, heeft het college de maatregel voor de duur van twee maanden opgelegd. In plaats van 100% is een verlaging van 75% opgelegd in verband met de persoonlijke situatie van verzoeker, te weten dat verzoeker een minderjarige zoon heeft met gezondheidsproblemen.
4. Verzoeker kan zich hier niet in vinden. Op hetgeen verzoeker heeft aangevoerd wordt hieronder – voor zover van belang – nader ingegaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Spoedeisend belang
6. De voorzieningenrechter beoordeelt bij een verzoek tot voorlopige voorziening hangende een bezwaarprocedure of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening moet worden beoordeeld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker een actueel spoedeisend (financieel) belang bij een beslissing op zijn verzoek, nu door de besluitvorming van het college de bijstand is verlaagd met 75% met ingang van 1 september 2024 tot 31 oktober 2024 en dit de tweede maatregel binnen korte tijd is waarbij de bijstandsuitkering met 75% is verlaagd. Verzoeker heeft bovendien aangegeven dat er inmiddels een huurachterstand van een maand is ontstaan en dat er als gevolg van de huidige maatregel een huurachterstand van drie maanden dreigt. Verzoeker zou dan zijn woning kunnen verliezen.
8. De voorzieningenrechter beoordeelt vervolgens of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft en of er aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Inhoudelijk
9. Het besluit tot het opleggen van een maatregel is een voor verzoeker belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van een maatregel is voldaan, in beginsel op het bijstandsverlenend orgaan rust. [1]
10. Het college verwijt verzoeker kort gezegd dat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan het aan hem aangeboden activeringstraject gericht op arbeidsinschakeling. Het gaat om het traject dat verzoeker heeft gevolgd bij het Bijenhotel in Overloon.
11. In de Rapportage maatregel van 30 juli 2024 (de Rapportage) is het volgende geschreven:
- In het traject waren de werknemersvaardigheden van verzoeker onvoldoende. Hij oefende op de andere collega's eerder een negatieve invloed uit op de werksfeer. Zeker in een arbeidstoeleidingstraject met andere deelnemers is dit geen goede houding;
- Verzoeker bleek zeer moeilijk te activeren naar werk. De inzet en acties werden hoofdzakelijk door de begeleiding genomen en niet door verzoeker zelf;
- Verzoeker heeft taalles aangeboden gekregen tijdens de werkdag. Tegenover de taalcoach heeft hij zich zodanig gedragen dat zij niet meer met hem wilde werken;
- Nu het traject geen uitstroom heeft opgeleverd is verlenging een optie, maar hetBijenhotel weigert verzoeker een verlenging van het traject aan te bieden gezien de bovenstaande bevindingen. Begeleiders en taalbuddy's willen niet meer samenwerken met verzoeker en zien ook geen potentie-verbetering in werken / leren / werkhouding, dus verlenging is geen optie.
12. De bovenstaande bevindingen uit de Rapportage geven naar het oordeel van de voorzieningenrechter een sterke indicatie dat verzoeker onvoldoende heeft meegewerkt aan de aan hem aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat een concretisering en stukken ter onderbouwing van hetgeen in de Rapportage is beschreven in het dossier ontbreken. Als gevolg hiervan is onduidelijk gebleven wat er is gebeurd, wat verzoeker precies wordt verweten en waarom dit voldoende aanleiding is om opnieuw een maatregel op te leggen. Ook ter zitting is door de gemachtigde van het college deze toelichting niet gegeven. Dit betekent dat onduidelijk is gebleven in welk opzicht de werknemersvaardigheden van verzoeker onvoldoende waren, op welke manier verzoeker een negatieve invloed zou hebben uitgeoefend op de werksfeer en waarom hij moeilijk te activeren was naar werk. Verzoeker kan zich daardoor moeilijk concreet verweren tegen wat hem wordt verweten. Hij heeft aangevoerd dat hij wel zijn best heeft gedaan. Verzoeker wordt bovendien een incident met de taalcoach verweten. Onduidelijk is echter gebleven om wat voor een incident het gaat, wanneer het is voorgevallen en wat er is gebeurd. De voorzieningenrechter leidt uit de Rapportage Maatregel van 20 juni 2024 – die aan de eerste maatregel en grondslag is gelegd – af dat er in juni 2024 een incident is geweest, waarbij verzoeker tijdens de taalles met stemverheffing naar een stagiaire zou hebben gesproken. Onduidelijk is of dit incident wordt bedoeld of dat het om een ander incident gaat. Verzoeker heeft ter zitting bovendien een Whatsapp-bericht voorgelezen uit juli 2024 van – naar zijn zeggen – de taalcoach, waaruit hij destijds heeft afgeleid dat dit incident als opgelost kon worden beschouwd.
13. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit, naar voorlopig oordeel, niet op een deugdelijke feitelijke grondslag berust. Het college heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter (vooralsnog) niet aannemelijk gemaakt dat verzoeker niet heeft meegewerkt aan een door het college aangeboden voorziening, te weten sociale activering gericht op arbeidsinschakeling en dat er aldus sprake is van een maatregelwaardige gedraging. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu tot op heden voldoende concretisering en onderbouwing van het verwijt dat het college verzoeker maakt, ontbreekt, heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen. Gelet hierop en de financiële situatie van verzoeker, moet het belang van verzoeker bij het alsnog (volledig) betaalbaar stellen van de bijstandsuitkering over de maanden september en oktober 2024 op dit moment zwaarder wegen dan het belang van het college bij het ten uitvoer leggen van de maatregel. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom toewijzen.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit van 13 augustus 2024 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat in afwachting van de beslissing op bezwaar de effectuering van de maatregel wordt opgeschort. Het college dient 100% bijstand over de maanden september en oktober 2024 te betalen. Als voor de maand september reeds 75% van de bijstandsuitkering is ingehouden dan moet die alsnog worden nabetaald.
15. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Verzoeker krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt
€ 1.750,- omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 875,-.Verder zijn er geen kosten gemaakt die kunnen worden vergoed.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.750,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.M.L. Kousen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 16 oktober 2024.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Toepasselijke regelgeving
Participatiewet
Artikel 9. Verplichtingen
1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
(...)
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
(...)
Artikel 18. Afstemming
1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
2. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
3. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.
4. Het college verlaagt in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen:
(...)
h. het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
5. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, verlaagt het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. De verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, kan tevens bepalen dat het bedrag van de verlaging wordt verrekend over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de twee volgende maanden, waarbij over de eerste maand ten minste 1/3 van het bedrag van de verlaging wordt verrekend.
6. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het vijfde lid toepassing heeft gevonden, verlaagt het college, in afwijking van het vijfde lid, de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode die in ieder geval langer is dan de op grond van het vijfde lid vastgestelde periode van verlaging en ten hoogste drie maanden.
7. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het zesde lid toepassing heeft gevonden, verlaagt het college, in afwijking van het vijfde en zesde lid, de bijstand met 100% voor een periode van drie maanden.
8. Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt binnen twaalf maanden nadat het zevende lid toepassing heeft gevonden, verlaagt het college, in afwijking van het vijfde, zesde en zevende lid, telkens de bijstand met 100% voor een periode van drie maanden.
9. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
10. Het college stemt een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
11. Indien het college de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid heeft verlaagd, kan het college op verzoek van de belanghebbende ten aanzien van wie de maatregel is opgelegd, de verlaging herzien zodra uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen, bedoeld in het vierde lid, nakomt.
12. Bij de toepassing van dit artikel wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.

Afstemmingsverordening gemeente Horst aan de Maas

Artikel 17. Recidive
Als een belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is opgelegd vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18 lid 4 Pw opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in dat artikel, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden.
Als een belanghebbende zich binnen 12 maanden van bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is opgelegd vanwege een gedraging als bedoeld in deze verordening opnieuw schuldig maakt aan verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging verdubbeld. Met uitzondering van de verplichtingen zoals bedoeld in lid 1.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) van 17 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4069.