In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker afgewezen. De verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Maastricht, die op 11 september 2024 een last onder bestuursdwang had opgelegd voor de sluiting van zijn woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had de woning voor zes maanden willen sluiten vanwege de aangetroffen hoeveelheden hard- en softdrugs en eerdere overtredingen. De voorzieningenrechter heeft op 1 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de gemachtigden van de verzoeker en de burgemeester aanwezig waren.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de hoeveelheid drugs die in de woning was aangetroffen en de recidive van de verzoeker. De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester niet verplicht was te wachten op de definitieve uitslag van het NFI-onderzoek, aangezien de indicatieve testen voldoende bewijs boden voor de aanwezigheid van verdovende middelen. De voorzieningenrechter concludeert dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde, en dat de burgemeester terecht heeft geoordeeld dat er geen minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren.
De verzoeker heeft aangevoerd dat hij een bijzondere binding heeft met de woning, onder andere vanwege zijn kinderen die uit huis zijn geplaatst. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er geen medische of andere bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de verzoeker aan de woning is gebonden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, wat betekent dat de sluiting van de woning door de burgemeester kan doorgaan. De uitspraak is gedaan op 14 oktober 2024.