Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.De procedure
- het deskundigenbericht van 8 november 2023;
2.De verdere beoordeling
De nieuwe en wijdere scheuren en andere schade zijn ontstaan door verzakkingen van het pand[rb: [adres 1] ]
en horizontale verplaatsing van de woningscheidende wand als gevolg van sloop- en onderstromingswerkzaamheden bij het naastgelegen perceel[rb: [adres 3] ]
, waarbij het aandeel aan de schade respectievelijk 80% ten gevolge van de sloop en 20% ten gevolge van het onderstromen is.
Het sloopplan bestaat uit twee delen. In het eerste deel, het daadwerkelijke slopen, ligt de nadruk op de volgorde van het slopen. Het gaat niet in op veranderende gronddruk als gevolg van de sloop, het steunen van[rb: het pand [adres 1]
op[rb: de panden [adres 3]
of eventuele tijdelijke hulpconstructies. Naar mening van de deskundige is dat ook niet nodig, aangezien hiervoor een veiligheidsplan opgesteld had moeten worden. In het plan wordt wel verwezen naar een sloopveiligheidsplan en wordt tot twee keer toe bouwkundige risico’s benoemd. Het ontbreken van een advies om vervormingen van belendende bebouwing te monitoren wordt als een tekortkoming beoordeeld. De uitvoering van de sloop is vermoedelijk grotendeels volgens het sloopplan verlopen.
De schade bij[rb: het pand [adres 1]
is voor ca. 80% ontstaan in de sloopfase. In het tijdsbestek na de sloop zijn de schades dus alleen nog enigszins toegenomen of[rb: zijn er]
spanningen die door sloop zijn ontstaan later tot uiting gekomen.
op 11 maart[rb: 2019]
is onduidelijk. Wellicht is dit gerelateerd aan graafwerkzaamheden ter voorbereiding van de paalfunderingen. Aangezien de oorzaak niet bekend is, kan niet worden aangegeven in hoeverre de tussenliggende tijd danwel eventueel eerder onderstromen het schudden had kunnen voorkomen of veranderen.
Het stappenplan van de onderstroming is geschreven voor de linkerbelending en de achterzijde[rb: van het perceel [adres 3] ]
, niet voor de zijde van[rb: het pand [adres 1]
. Net als bij het sloopplan ontbreekt in dit onderstromingsplan het advies om monitoring van vervorming van de belending uit te voeren. Ook hier beoordeel[t]
de deskundige dit als een tekortkoming.Onderstromen is een methode die altijd zal leiden tot enige verzakking. Daarmee is dit een opmerkelijke keuze, aangezien er methodes zijn waarbij dit niet of minder het geval is. Het onderstromen aan de zijde van[rb: [adres 1]
is grotendeels uitgevoerd zoals beschreven staat op de tekening van [naam 4].
Er zijn 17 moten gegraven met een gemiddelde breedte van ca. 0,7 meter. Afgeweken is van de mootnummering, maar het is te betwijfelen of dit tot aanvullende schade leidt. Verder heeft moot 1E (straatzijde) tegelijk met de moten 2 opengelegen, maar ook hierbij wordt getwijfeld aan negatieve invloed hiervan. Op basis van de beschikbare data is er geen reden om aan te nemen dat de werksnelheid te hoog lag. De aanlegdiepte is niet beoordeeld.
De fundering en de constructie van het pand [adres 1] is gerealiseerd in 1910 en is dus ca. 110 jaar oud. Dit is meer dan het dubbele van de te verwachten levensduur en daarmee is aangetoond dat de fundering en de constructie van afdoende kwaliteit zijn. Wel is het reëel dat de fundering en de constructie kwetsbaar zijn, ook gezien het steunen van het gebouw op het naastgelegen pand, maar zoals aangegeven is dat niet ongebruikelijk in binnenstedelijke gebieden. Uiteraard voldoen de fundering en het pand waarschijnlijk niet aan de eisen van het huidige Bouwbesluit, maar dat is redelijk gebruikelijk bij vele panden uit deze periode. Het pand kan derhalve als kwetsbaar worden beoordeeld en op basis van bijvoorbeeld een vooropname en vooronderzoek zouden de sloop- en bouwmethode van de nieuwbouw daarop kunnen worden afgestemd.
Het uitgraven van een bouwput leidt tot een wijziging in de gronddruk en draagt daarmee negatief bij aan de schade bij[rb: het pand [adres 1]
. Echter door partijen is aangegeven dat het grootste deel is veroorzaakt tijdens de sloopwerkzaamheden. De werkelijke bijdrage aan de schade van het uitgraven van de bouwput is dus beperkt geweest en maakt onderdeel uit van de 20% van de schade die aan het ontgraven/onderstromen is toegekend.
De schroefpalen zijn in theorie trillingsarm aangebracht. Dit is gebeurd na het schudden van het pand op 11 maart 2019 en voor het onderstromen van de zijgevelvan [rb: het pand [adres 1]
, beginnend op 29 april[rb: 2019]
. In deze periode hebben geen noemenswaardige incidenten plaatsgevonden anders dan een geleidelijke toename van de schade. Dit duidt erop dat het aanbrengen van de palen inderdaad trillingsarm heeft plaatsgevonden. Er is geen aanwijzing dat het aanbrengen van de palen een noemenswaardige invloed heeft gehad op de schade.
In binnenstedelijke gebieden als [plaats] , zeker wanneer bekend is dat de draagkracht van de grond matig is, is het aannemelijk dat de sloop van een pand schades aan naburige panden kunnen veroorzaken. Schade als die is opgetreden was dus te voorzien.
Voorafgaande aan een sloop wordt geadviseerd om een veiligheidsplan op te stellen, waarin ook de staat van de constructies van de belendingen worden beoordeeld. Indien nodig kunnen op basis hiervan tijdelijke hulpconstructies worden aangebracht om de schade aan naburige bouwwerken zoveel mogelijk te beperken. Tevens had de bestaande fundering met injectie of jet-grouten, voorafgaand aan de graafwerkzaamheden, verstevigd kunnen worden zodat er aanzienlijk minder grote vervormingen optreden. Ook onderdeel van een veiligheidsplan is een monitoringsplan met behulp van bijvoorbeeld trillingsmeters of zettingsbouten, zodat direct ingegrepen kan worden bij dreigende schades. Het is zeer aannemelijk dat de schade bij deze maatregelen aanzienlijk kleiner van omvang was geweest. Sloop en nieuwbouw van een tussenwoning in een historische binnenstad is echter niet schadevrij te realiseren.
Er zijn nagenoeg geen voorzorgsmaatregelen genomen gericht op het beperken van de kans op en omvang van schade aan de belendende bebouwing.
Hoewel partijen verschillende standpunten hadden, heeft de deskundige, mede op basis van de rapporten van de gemeente, een eenduidig beeld over de feitelijke gebeurtenissen kunnen vormen.
Neen.
hoede sloop van onder meer het pand [adres 3] feitelijk, in constructief opzicht, aan te pakken. Daarbij wordt op de volgende punten het pand [adres 1] van RDR betrokken. [naam 4] schrijft dat de gemeenschappelijke bouwmuur moet blijven staan en niet beschadigd mag worden en dat ook bij het verwijderen van balken in de gemeenschappelijke wanden zodanig te werk moet worden gegaan dat de belendende panden daar geen nadelige bouwkundige gevolgen van zullen ondervinden. Verder schrijft [naam 4] voor, dat onderzoek moet worden gedaan naar de aanlegdiepte van de fundering van de gemeenschappelijke bouwmuren door het graven van proefgaten en dat op grond van de bevindingen daarvan wordt besloten of het nodig is die funderingen te onderstromen. In zoverre wordt door [naam 4] onderkend dat de fundering van de gemeenschappelijke bouwmuur moet worden versterkt, maar de gekozen methode is niet de juiste (zie hierna ook onder 2.19). Verder is [naam 4] in dit rapport niet ingegaan op de consequenties van het slopen van het pand [adres 3] voor het wegvallen of verminderen van horizontale en verticale steun. Ook oordeelt de deskundige dat het sloopplan tekortschiet omdat niet is geadviseerd monitoring toe te passen om tijdig te kunnen acteren op vervormingen van belendende panden (los van het oordeel dat die monitoring ook onderdeel had moeten zijn van het bouw(-en sloop)veiligheidsplan). BAS-Bouw heeft dat niet bestreden, maar wel opgemerkt dat met dergelijke monitoring het ontstaan van schade niet kan worden voorkomen. De deskundige heeft daarop gereageerd dat dit op zichzelf juist is, maar dat op deze manier het ontstaan van verdere schade wel kan worden voorkomen of worden beperkt.