ECLI:NL:RBLIM:2024:6861

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
3 oktober 2024
Zaaknummer
ROE 22/1022
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep inzake inzage medisch dossier en verzoek om schadevergoeding wegens termijnoverschrijding

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Directeur publieke gezondheid GGD Zuid-Limburg. Eiseres had een beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van de GGD van 14 februari 2022, waarin zij om informatie vroeg over een intercollegiaal overleg van GGD-artsen van 4 januari 2022. Dit verzoek was gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank oordeelde dat de Wob niet van toepassing was, omdat voor inzage in een medisch dossier de bijzondere openbaarmakingsregeling in de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst geldt. Eiseres had geen procesbelang bij de uitkomst van haar beroep, omdat zij met haar beroep nooit volledige inzage in haar medisch dossier zou kunnen bereiken. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.

Daarnaast had eiseres een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn van twee jaar was overschreden met bijna zes maanden, en kende eiseres een schadevergoeding toe van € 500,-. De rechtbank oordeelde dat de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Justitie en Veiligheid, deze schadevergoeding moest betalen. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding toe, maar zag geen aanleiding om het college te veroordelen tot betaling van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1022

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.C.S. Grégoire),
en

de Directeur publieke gezondheid GGD Zuid-Limburg (GGD)

(gemachtigde: mr. N. Adams).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend tegen het besluit op bezwaar van de GGD van 14 februari 2022 (het bestreden besluit). Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de reactie van de GGD op haar informatieverzoek van 16 februari 2022. Met haar informatieverzoek heeft eiseres om informatie gevraagd over een intercollegiaal overleg van GGD-artsen van 4 januari 2022 waarin haar WMO-indicatie is besproken. Zij heeft haar verzoek gebaseerd op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
2. Deze uitspraak gaat daarnaast over het verzoek om schadevergoeding dat eiseres heeft ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3. De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de GGD deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Het beroep
4. De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen procesbelang heeft bij de uitkomst van haar beroep. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting uitgelegd dat eiseres en hij eraan twijfelen of zij wel het hele medisch dossier van eiseres hebben gezien. Ze missen de aantekeningen van het intercollegiale overleg waar het informatieverzoek van eiseres over gaat. Door middel van het informatieverzoek wil eiseres bereiken dat zij volledige inzage krijgt in haar medisch dossier. Daarom heeft eiseres volgens haar gemachtigde nog procesbelang bij de uitkomst van het beroep.
6. De GGD heeft eiseres op haar verzoek inzage gegeven in haar medisch dossier door haar een afschrift van haar medisch dossier toe te sturen. De GGD heeft dat gedaan met toepassing van de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Deze wet is opgenomen in afdeling 5 van hoofdstuk 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Afdeling 5 omvat onder meer de artikelen 7:454 tot en met 7:458b.
7. Een medisch dossier is een dossier als bedoeld in artikel 7:454, eerste lid, van het BW. In de artikelen 7:456 tot en met 7:458b van het BW is de inzage in een dossier als bedoeld in artikel 7:454, eerste lid van het BW geregeld. Deze inzageregeling is een bijzondere openbaarmakingsregeling met een uitputtend karakter. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 juni 2015 waarin de Afdeling tot dit oordeel is gekomen. [1] In deze uitspraak heeft de Afdeling onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie en in het bijzonder naar één eerdere uitspraak ook overwogen dat de Wob, als algemene openbaarmakingsregeling, wijkt voor bijzondere openbaarmakingsregelingen als de regelingen zijn neergelegd in een formele wet en bovendien uitputtend van aard zijn. Nu in dit geval aan beide vereisten die de Afdeling in haar vaste rechtspraak stelt, is voldaan, is de Wob niet van toepassing op de inzage in het medisch dossier van eiseres. Eiseres zal daarom met haar beroep nooit kunnen bereiken wat zij met haar beroep wil bereiken, volledige inzage in haar medisch dossier. Eiseres heeft om die reden geen procesbelang bij de uitkomst van het beroep. De rechtbank ziet ook geen andere reden om procesbelang aan te nemen.
8. Over de gestelde onvolledige inzage in haar medisch dossier kan eiseres uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter instellen.
Het verzoek om schadevergoeding
9. Vaste rechtspraak is ook dat zaken binnen een redelijke termijn moeten worden behandeld. In de regel is dat een termijn van twee jaren. In een geval als dit begint deze termijn met de ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. [2] De rechtbank ziet geen reden in dit geval van een kortere of langere termijn dan twee jaren uit te gaan als redelijke termijn.
10. Het college heeft het bezwaarschrift van eiseres op 6 april 2022 ontvangen. Op het moment van de uitspraak is de redelijke termijn dan ook met bijna zes maanden overschreden.
11. In de vaste rechtspraak wordt uitgegaan van een schadevergoeding van € 500,- voor een termijnoverschrijding tot zes maanden. [3] Dat betekent dat eiseres een schadevergoeding toekomt van € 500,-. Omdat de termijnoverschrijding aan de rechtbank is te wijten, zal de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) de vergoeding moeten betalen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is niet ontvankelijk omdat eiseres geen procesbelang heeft bij de uitkomst van het beroep. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt.
13. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen tot een bedrag van € 500,-.
14. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat het college het griffierecht dat eiseres voor de behandeling van het beroep heeft moeten betalen moet vergoeden en om het college te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor de proceskosten die eiseres voor de behandeling van het beroep heeft gemaakt. Omdat het verzoek om schadevergoeding ter zitting is gedaan en verder niet inhoudelijk is besproken, ziet de rechtbank evenmin reden om de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) te veroordelen tot betaling van een proceskostenvergoeding voor de indiening van dat verzoek.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe
tot een bedrag van € 500,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling
van de schadevergoeding van € 500,- aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2024
3 oktober 2024.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 3 oktober 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2023:3853
3.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2023:3853