ECLI:NL:RBLIM:2024:6756

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 september 2024
Publicatiedatum
30 september 2024
Zaaknummer
11288022/ CV EXPL 24-4369
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering werkneemster tot betaling achterstallig loon en eindejaarsuitkering in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 30 september 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werkneemster, hierna te noemen [eiseres], en haar werkgever, hierna te noemen [gedaagde]. [Eiseres] vorderde betaling van achterstallig loon en een eindejaarsuitkering. De procedure volgde op een ziekmelding van [eiseres] op 24 mei 2024, waarna [gedaagde] haar loon aanzienlijk verlaagde. [Eiseres] stelde dat zij recht had op een hoger loon, inclusief toeslagen voor slaap- en aanwezigheidsdiensten, en dat [gedaagde] nooit een eindejaarsuitkering had betaald. De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] een spoedeisend belang had bij haar vorderingen, gezien de daling van haar inkomen na haar ziekmelding. De rechter stelde vast dat [gedaagde] in de periode van januari tot en met mei 2024 te weinig loon had betaald en dat [eiseres] recht had op een bruto bedrag van € 8.242,52. Ook werd geoordeeld dat [gedaagde] een bedrag van € 7.487,28 moest betalen voor de periode van juni tot en met augustus 2024, evenals een wettelijke verhoging van € 7.864,90. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis (herstel)loonstroken te verstrekken, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden eveneens aan [gedaagde] opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11288022 \ CV EXPL 24-4369
Vonnis in kort geding van 30 september 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. F.E.L. Teerling,
tegen
[gedaagde],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. L.N. Hermans.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de producties van [gedaagde]
- de mondelinge behandeling van 23 september 2024
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een kleinschalige instantie voor persoonlijke zorgverlening. Momenteel wonen er binnen de locatie van [gedaagde] vier mensen die verzorgd en begeleid worden in diverse levensfases.
2.2.
[eiseres] is op 1 maart 2022 bij [gedaagde] in dienst getreden als “helpende plus” op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Verzorging Verpleging en Thuiszorg (hierna: de cao) van toepassing. Het destijds overeengekomen uurloon bedraagt € 13,27 bruto exclusief 8% vakantiebijslag. De arbeidsovereenkomst vermeldt dat de arbeidsduur 11 uur per week bedraagt.
2.3.
De arbeidsovereenkomst is steeds stilzwijgend voortgezet en als gevolg daarvan is [eiseres] momenteel bij [gedaagde] in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.4.
[gedaagde] heeft tot nu toe nooit een eindejaarsuitkering aan [eiseres] betaald.
2.5.
[eiseres] werkt in nachtdiensten. Deze diensten beginnen normaliter om 21.00 uur en eindigen meestal om 8.00 uur of 9.00 uur. Een dienst duurt dus normaliter 11 / 12 uur.
2.6.
Met ingang van 1 januari 2024 betaalt [gedaagde] aan [eiseres] het loon op basis van een uurloon van € 13,60.
2.7.
In de periode januari tot en met mei 2024 heeft [eiseres] het volgende aantal diensten gewerkt:
Januari: 17
Februari: 16
Maart: 18
April: 20
Mei 15.
2.8.
[gedaagde] heeft aan [eiseres] in de maanden januari tot en met mei 2024 loonspecificaties verstrekt. Het op die specificaties vermelde loon heeft [gedaagde] aan [eiseres] betaald. Die loonbetalingen variëren in hoogte. De laagste loonbetaling was die van februari: € 1.262,16 netto.
2.9.
[eiseres] heeft zich op 24 mei 2024 ziekgemeld.
2.10.
Met ingang van juni 2024 heeft [gedaagde] aan [eiseres] telkens € 556,55 netto per maand betaald. [gedaagde] heeft van die loonbetalingen geen bruto/netto specificaties aan [eiseres] verstrekt.
2.11.
Sinds juni 2024 corresponderen partijen over de hoogte van het loon van [eiseres] . [eiseres] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat zij vanaf haar ziekmelding in mei 2024 recht heeft op veel meer loon dan dat [gedaagde] aan haar betaald heeft. Verder heeft zij aangevoerd dat zij over de periode vóór haar ziekmelding veel te weinig loon ontvangen heeft. In reactie hierop heeft [gedaagde] geen nabetalingen verricht. Daarnaast is [gedaagde] blijven volharden in de betaling van een loon van € 556,55 netto per maand. Ook laatstelijk (in september 2024) heeft [gedaagde] dit loonbedrag aan [eiseres] betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert [gedaagde] te veroordelen:
tot betaling van € 8.242,52 brutoloon over de periode januari 2024 tot en met mei 2024;
tot betaling van € 7.487,28 brutoloon (subsidiair € 5.037,90 brutoloon) over de periode juni 2024 tot en met augustus 2024;
tot betaling van € 7.864,90 wettelijke verhoging over de onderdelen 1. en 2.,
tot betaling van de eindejaarsuitkering over de periode 1 maart 2022 tot en met 31 december 2024,
om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis (herstel)loonstroken dan wel duidelijke specificaties te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag tot een maximum van € 10.000,00,
tot betaling van de wettelijke rente over de onderdelen 1. t/m 4.,
tot betaling van de proceskosten, waarbij de vordering inzake het salaris gemachtigde wordt gemaximeerd op € 165,00 eigen bijdrage,
tot betaling van de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat [gedaagde] vanaf het moment dat [eiseres] zich ziek heeft gemeld, veel minder loon aan [eiseres] betaald heeft dan daarvoor. Het gemiddelde inkomen van [eiseres] is daardoor met (meer dan) € 700,00 netto per maand gedaald. Op grond van deze inkomensdaling is het voldoende aannemelijk dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen. Ook op grond van [eiseres] ’ betoog dat zij in de periode voor haar ziekmelding veel te weinig loon van [gedaagde] ontvangen heeft, is het aannemelijk dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft. Dit is door [gedaagde] ook niet betwist.
te weinig loon in de periode januari 2024 tot en met mei 2024
4.2.
Vast staat dat [eiseres] in de periode januari 2024 tot en met mei 2024 het aantal diensten per maand heeft gewerkt zoals hiervoor in 2.6. is opgesomd
4.3.
Verder staat vast dat de diensten die [eiseres] steeds heeft gewerkt op basis van art. 4.3.2. van de cao zijn aan te merken als slaap- of aanwezigheidsdiensten.
4.4.
[eiseres] stelt dat zij per dienst:
  • tussen 21.00 en 23.00 werkzaamheden verricht (cliënten verzorgen, gereed maken voor naar bed te gaan, afhandelen medicatie e.d.)
  • in de nacht minimaal één keer werkzaamheden moet verrichten omdat cliënten dan wakker worden of naar het toilet moeten.
  • vanaf ongeveer 7.00 uur ’s morgens tot 8.00 uur werkzaamheden verricht (in verband met het ontwaken van de cliënten, ontbijt maken, verzorgen van medicijnen e.d.)
[gedaagde] heeft deze stellingen over de wijze waarop [eiseres] haar diensten verrichtte allemaal niet betwist zodat de kantonrechter er vanuit gaat dat die stellingen juist zijn.
4.5.
In randnummer 12 van de dagvaarding heeft [eiseres] gespecificeerd welke consequentie bovenstaande invulling van haar diensten heeft voor de wijze waarop de hoogte van het loon berekend had moeten worden door [gedaagde] . [eiseres] heeft zich daarbij gebaseerd op art 4.3.2. en 4.4. van de cao. Ook hiertegen heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] in randnummer 12 op correcte wijze weergegeven heeft op welke wijze de hoogte van haar loon berekend moet worden krachtens de cao.
4.6.
Verder staat vast dat op grond van de cao het loon van [eiseres] per 1 januari 2024
€ 14,47 bruto dient te bedragen en dat het minimumloon per die datum € 13,27 bruto per uur bedraagt.
4.7.
Op basis van voornoemde uitgangspunten heeft [eiseres] becijferd dat zij gemiddeld per dienst van 11 uur recht heeft op € 176,10 brutoloon. Die berekening komt de kantonrechter juist voor.
4.8.
Op grond van het aantal diensten dat [eiseres] (onbetwist) heeft gewerkt in de periode januari tot en met mei 2024 heeft [gedaagde] over die periode € 8.242,52 bruto te weinig loon (inclusief vakantiebijslag) betaald. Dit bedrag zal worden toegewezen omdat het daartegen gevoerde verweer van [gedaagde] op basis van onderstaande overwegingen geen doel treft. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.8.1.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij op verzoek van [eiseres] het loon op basis van de overeengekomen arbeidsomvang op de bankrekening van [eiseres] betaald heeft en dat de meer-uren (buiten de loonadministratie om) contant zijn uitbetaald of zijn betaald aan de dochter van de echtgenoot van [eiseres] . Dit verweer treft geen doel, want het loon is in 2024 niet (meer) op deze wijze betaald. [eiseres] heeft namelijk gesteld dat het loon aan haar in 2024 alleen is betaald conform de door haar overgelegde loonspecificaties en [gedaagde] heeft dat niet betwist. De betalingen zoals vermeld in de loonspecificaties van januari tot en met mei 2024 heeft [eiseres] verwerkt in haar berekening van de hoogte van het achterstallig loon. [gedaagde] heeft zonder nadere toelichting producties overgelegd die kennelijk zien op betalingen van het loon van [eiseres] . Een groot deel van die betalingen zijn echter verricht in 2023 en houden dus geen verband met de vordering van het achterstallige loon met ingang van 1 januari 2024. Enkele loonbetalingen hebben wel betrekking op de periode januari tot en met mei 2024, maar onduidelijk is wat [gedaagde] met het overleggen van de producties heeft beoogd. [eiseres] heeft, zoals hiervoor al is overwogen, de betalingen van [gedaagde] immers in mindering gebracht bij de berekening van het achterstallig loon en [gedaagde] heeft niet gesteld dat [eiseres] daarbij van onjuiste bedragen is uitgegaan.
4.8.2.
[gedaagde] voert aan dat zij het loon van [eiseres] steeds heeft uitbetaald op basis van de door [eiseres] verstrekte gegevens. [eiseres] stuurde haar WhatsAppberichten waarin zij haar gewerkte uren doorgaf en daarbij ook het bedrag dat betaald moest worden, wat [gedaagde] vervolgens deed. Dit verweer kan [gedaagde] niet baten aangezien [eiseres] op basis van de cao nu eenmaal recht heeft op een veel hoger loon dan het loon dat [gedaagde] aan haar uitbetaalde. Het is bovendien de verantwoordelijkheid van [gedaagde] als werkgeefster om op een juiste wijze toepassing te geven aan de geldende cao en om een deugdelijke uren- en salarisadministratie bij te houden.
het loon over de periode juni 2024 tot en met augustus 2024
4.9.
Voor wat betreft de hoogte van het loon over de periode juni tot en met augustus 2024 doet [eiseres] een beroep op art. 7:610b BW. Zij stelt namelijk dat uitgegaan moet worden van een vermoeden van de arbeidsomvang van 194 uur. De kantonrechter stelt vast dat dit iets minder is dan het gemiddelde van de gewerkte uren in de drie maanden vóór juni 2024. [gedaagde] heeft daartegen aangevoerd dat kan worden uitgegaan van 143 uur per maand. Een gemotiveerde betwisting van de door [eiseres] gestelde urenomvang is dit echter niet. De kantonrechter gaat daarom uit van een urenomvang van 194 uur per maand.
4.10.
Bij een dienst die gebruikelijk (voordat [eiseres] zich ziekmeldde) 11 uur duurt, bedraagt het loon per maand dan € 3.105,76 bruto. [eiseres] stelt dat zij vanaf haar ziekmelding minimaal recht heeft op betaling van dit loon. De kantonrechter is van oordeel dat deze stelling juist is. Het daartegen gevoerde verweer van [gedaagde] dat toeslagen wegens werkzaamheden in de avond en de nacht tijdens ziekte niet doorbetaald hoeven te worden, moet namelijk worden verworpen. Uit art. 7.2.1. van de cao volgt immers dat die toeslagen wel degelijk meetellen bij de vaststelling van de hoogte van het loon tijdens ziekte.
4.11.
Vast staat dat [eiseres] in de maanden juni tot en met augustus 2024 maandelijks
€ 556,55 netto aan loon van [gedaagde] ontvangen heeft. [eiseres] heeft van [gedaagde] geen loonspecificaties ontvangen, zodat onduidelijk is wat het bruto-equivalent van deze betaling is. Tegen [eiseres] ’ stelling dat uitgegaan kan worden van een bruto bedrag van
€ 610,00 heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd. Het bruto-bedrag van € 610,00 komt de kantonrechter plausibel voor. Hieruit volgt dat aan achterstallig loon over de maanden juni tot en met augustus 2024 een bedrag van € 2.495,76 (€ 3.105,76 - € 610,00) per maand toegewezen zal worden. Dit komt overeen met het gevorderde bedrag van € 7.487,28
(3 x € 2.495,76).
de wettelijke verhoging
4.12.
De maximale wettelijke verhoging over het achterstallige loon over de periode januari tot en met augustus 2024 bedraagt € 7.864,90. Ook dit bedrag zal worden toegewezen.
eindejaarsuitkering
4.13.
Niet in geschil is dat [eiseres] jaarlijks in november op grond van de cao recht heeft op betaling van een eindejaarsuitkering van 8,33% van het jaarloon. Evenmin is in geschil dat [gedaagde] tot op heden nooit een eindejaarsuitkering aan [eiseres] betaald heeft. Ook de gevorderde betaling van de eindejaarsuitkering zal dus worden toegewezen.
loonstroken met dwangsom
4.14.
Tegen de vordering van [eiseres] om [gedaagde] te veroordelen om (herstel)loonstroken te verstrekken, heeft [gedaagde] geen afzonderlijk verweer gevoerd. Dit onderdeel inclusief de daarmee samenhangende dwangsom zal eveneens toegewezen worden.
wettelijke rente
4.15.
De wettelijke rente over het achterstallig loon, de wettelijke verhoging en de eindejaarsuitkering zal worden toegewezen vanaf de afzonderlijke data van verzuim tot de dag van betaling.
proceskosten
4.16.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op:
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
165,00
Totaal
871,00
Het salaris gemachtigde is daarbij (zoals door [eiseres] gevorderd) vastgesteld op € 165,00 en niet op het gebruikelijke (hogere) salaris gemachtigde in een kortgedingprocedure.
4.17.
In dit vonnis hoeft geen aparte beslissing te worden genomen over de gevorderde nakosten. Een kostenveroordeling levert immers ook een executoriale titel op voor de nakosten. De kantonrechter verwijst in dat verband naar het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:853).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 8.242,52 brutoloon over de periode januari 2024 tot en met mei 2024 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve verzuimdata tot de dag van betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 7.487,28, brutoloon over de periode juni 2024 tot en met augustus 2024 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve verzuimdata tot de dag van betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 7.864,90 wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve verzuimdata tot de dag van betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis (herstel)loonstroken te verstrekken op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, tot een maximumbedrag van € 10.000,00,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 871,00, te betalen binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2024.