ECLI:NL:RBLIM:2024:6711

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 september 2024
Publicatiedatum
27 september 2024
Zaaknummer
11050352 CV EXPL 24-1908
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake onverschuldigde betaling door failliete vennootschap en curator

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 25 september 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de curator van GSV Services B.V. en AdvocatenGroep Heerlen B.V. GSV Services B.V. was failliet verklaard en de curator vorderde de terugbetaling van onverschuldigde betalingen die door GSV aan AGH waren gedaan voordat het faillissement werd uitgesproken. De curator stelde dat deze betalingen onverplicht waren en dat ze de schuldeisers van GSV benadeelden. AGH voerde aan dat de betalingen rechtmatig waren, omdat GSV mede-opdrachtgever was en dat er geen sprake was van benadeling.

De kantonrechter oordeelde dat de curator terecht de betalingen had vernietigd op basis van artikel 42 van de Faillissementswet. De rechter concludeerde dat de betalingen aan AGH onverplicht waren, omdat GSV geen rechtsplicht had om deze betalingen te doen. Bovendien was er sprake van benadeling van de schuldeisers, aangezien de betalingen de activa van GSV verminderden. De rechter stelde vast dat zowel GSV als AGH zich bewust waren van de slechte financiële situatie van GSV en dat de betalingen benadelend waren voor de schuldeisers. De vorderingen van de curator werden toegewezen, en AGH werd veroordeeld tot betaling van € 7.382,60 aan de boedel, vermeerderd met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten van € 1.196,97.

Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat AGH onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 11050352 CV EXPL 24-1908
Vonnis van de kantonrechter van 25 september 2024
in de zaak van:
[eiser] ,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van GSV Services BV,
te [vestigingsplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. G.E.R. Ummelen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AdvocatenGroep Heerlen B.V.,
te Heerlen,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.L. Stegeman.
Partijen worden hierna ‘de curator’ en ‘AGH’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 april 2024 met producties,
  • de conclusie van antwoord,
  • de conclusie van repliek met producties,
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De kern van het geschil

2.1.
GSV Services B.V. (verder: GSV) is failliet gegaan. De curator vindt dat GSV voordat zij failliet ging onverplicht nota’s van AGH voor werkzaamheden voor [naam bv] heeft voldaan waardoor schuldeisers van GSV zijn benadeeld. De curator vordert het door GSV aan AGH betaalde bedrag terug van AGH. AGH vindt dat GSV de nota’s wel aan haar mocht voldoen. De kantonrechter wijst de vorderingen van de curator toe. Hieronder wordt uitgelegd waarom.

3.De beoordeling

Wat is er gebeurd?
3.1.
[naam bestuurder] is bestuurder en enig aandeelhouder van [naam bv] (verder: [naam bv] ), welke vennootschap op haar beurt bestuurder en enig aandelenhouder was van vennootschap GSV Paneelbouw B.V. (verder: “GSV Paneelbouw”). GSV Paneelbouw is gefailleerd en na een doorstart in 2019 verdergegaan als GSV. GSV Paneelbouw heeft een (forse) schuld aan ING achtergelaten.
3.2.
Op 8 december 2021 is GSV opgeroepen om te verschijnen op een faillissementszitting die op 4 januari 2022 heeft plaatsgevonden.
3.3.
Op 6 mei 2022 heeft ING-bank [naam bestuurder] en [naam bv] gedagvaard en, in verband met de schuld van het gefailleerde GSV Paneelbouw aan ING-bank, van hen bedragen van respectievelijk € 153.780,00 en € 372.569,91 gevorderd. De vorderingen van ING-bank zijn gebaseerd op zekerheidstellingen voor de verleende kredietfaciliteit. AGH heeft zich in die procedure op 1 juni 2022 namens [naam bestuurder] en [naam bv] gesteld. Bij vonnis van deze rechtbank van 17 januari 2024 zijn de vorderingen van ING-bank toegewezen.
3.4.
Op 10 mei 2022 heeft AGH een factuur voor een bedrag van € 5.737,00 aan [naam bv] gestuurd. Op de factuur staat dat het gaat om de zaak Gieben/ING en dat het griffierecht betreft.
3.5.
Op 20 mei 2022 heeft GSV de factuur van 10 mei 2022 voldaan.
3.6.
Op 14 juni 2022 hebben [naam bestuurder] , [naam bv] en GSV Paneelbouw enerzijds en AGH anderzijds een mantelovereenkomst gesloten. Daarin staat onder meer het volgende:
“Opdrachtgever(s): {allen hoofdelijk verbonden)
-1) Voor zichzelf: de heer [naam bestuurder]
tevens als (indirect) belanghebbende, deelnemer, aandeelhouder en/of bestuurder
van de navolgende NV, BV, VOF, Maatschap, Stichting of Vereniging:
-2a) [naam bv]
-2b) GSV Paneelbouw B.V.
(…)
Factureren aan: GSV Services B.V.”
3.7.
Op 3 augustus 2022 heeft AGH een factuur voor een bedrag van € 1.645,60 aan [naam bv] gestuurd. Op de factuur staat dat het gaat om de zaak Gieben/ING en dat het honorarium betreft.
3.8.
Op 23 augustus 2022 heeft GSV de factuur van 3 augustus 2022 voldaan.
3.9.
Op 13 november 2022 is het faillissement van GSV aangevraagd. Bij vonnis van 6 december 2022 van deze rechtbank is het faillissement van GSV uitgesproken met benoeming van mr. [eiser] als curator.
3.10.
Op 18 januari 2024 heeft de curator alle rechtshandelingen met betrekking tot de twee betalingen van GSV aan AGH vernietigd.
De vordering van de curator en het verweer van AGH
3.11.
De curator vordert dat AGH wordt veroordeeld om € 7.382,60, vermeerderd met wettelijke rente, aan de boedel te betalen. Ook vordert de curator een vergoeding ter hoogte van € 744,10 voor buitengerechtelijke werkzaamheden. Volgens de curator zijn zowel het aangaan van de mantelovereenkomst (voor zover GSV daarbij partij is) en de betalingen paulianeus omdat zij onverplicht waren en een jaar voor het faillissement hebben plaatsgevonden. Ook is sprake van een onrechtmatige daad.
3.12.
AGH voert verweer. Volgens haar was GSV mede-opdrachtgever en ook op basis van de mantelovereenkomst gehouden om te betalen. Als GSV niet de medecontractant was mocht zij op basis van artikel 6:30 BW betalen. De betaling was niet onverplicht. Verder wist AGH voor 6 december 2022 niets van een dreigend faillissement en is zij niet verrijkt.
3.13.
Op de overige stellingen van partijen wordt, indien relevant voor de beoordeling, nader ingegaan.
Wettelijk kader
3.14.
Artikel 42 van de Faillissementswet (Fw) luidt als volgt:
1. De curator kan ten behoeve van de boedel elke rechtshandeling die de schuldenaar vóór de faillietverklaring onverplicht heeft verricht en waarvan deze bij dit verrichten wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, door een buitengerechtelijke verklaring vernietigen. Artikel 50, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.
2. Een rechtshandeling anders dan om niet, die hetzij meerzijdig is, hetzij eenzijdig en tot een of meer bepaalde personen gericht, kan wegens benadeling slechts worden vernietigd, indien ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn.
3. Wordt een rechtshandeling om niet wegens benadeling vernietigd, dan heeft de vernietiging ten aanzien van de bevoordeelde, die wist noch behoorde te weten dat van de rechtshandeling benadeling van de schuldeisers het gevolg zou zijn, geen werking, voorzover hij aantoont dat hij ten tijde van de faillietverklaring niet ten gevolge van de rechtshandeling gebaat was.
3.15.
Voor een succesvol beroep op artikel 42 Fw moet dus aan drie voorwaarden zijn voldaan: er dient sprake te zijn van (a) een onverplichte rechtshandeling, (b) benadeling van schuldeisers en (c) wetenschap van benadeling.
Onverplichte rechtshandeling
3.16.
Volgens vaste rechtspraak is een rechtshandeling onverplicht in de zin van artikel 42 Fw wanneer deze wordt verricht zonder dat daartoe een op de wet of overeenkomst berustende rechtsplicht bestaat. Dat de betaling van een schuld, anders dan door AGH is betoogd, op zichzelf bezien een te vernietigen rechtshandeling betreft volgt uit artikel 47 Fw waar de voldoening van een opeisbare schuld expliciet als een te vernietigen rechtshandeling wordt gekwalificeerd.
3.17.
De kantonrechter oordeelt dat, voor zover al wordt aangenomen dat GSV (en niet GSV Paneelbouw B.V.) partij is bij de mantelovereenkomst, GSV de mantelovereenkomst onverplicht is aangegaan. Uit de door [eiser] gestelde, en door AGH niet of niet voldoende betwiste stellingen, volgt dat de door AGH verzonden facturen zagen op de rechtszaak die liep tussen [naam bv] (en [naam bestuurder] ) en ING-bank. Dat blijkt ook uit de facturen zelf omdat deze gericht zijn aan [naam bv] en als kenmerk Gieben/ING hebben. Er bestond voor GSV geen rechtsplicht om deze mantelovereenkomst aan te gaan. De betalingen die GSV heeft gedaan volgen, voor zover al aangenomen wordt dat GSV partij is bij die overeenkomst, uit deze onverplicht aangegane raamovereenkomst waarbij (ook) GSV zich hoofdelijk zou hebben verbonden tot betaling van schulden van [naam bv] en [naam bestuurder] . Ook die betalingen zijn, indien de raamovereenkomst rechtsgeldig door de curator is vernietigd, dan onverplicht gedaan. Het feit dat de één de schuld van een ander kan voldoen (artikel 6:30 BW), maakt niet dat een dergelijke voldoening niet onverplicht kan zijn.
Benadeling van schuldeisers
3.18.
De toets die wordt aangelegd om te bepalen of sprake is van benadeling volgt uit het arrest van de Hoge Raad van HR 19 oktober 2001 (ECLI:NL:PHR:2001:ZC3654). De vraag of van benadeling sprake is, moet worden beantwoord door de hypothetische situatie waarin de schuldeisers zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling te vergelijken met de situatie waarin zij feitelijk verkeren als die handeling onaangetast blijft. Indien GSV de raamovereenkomst niet had gesloten en de facturen van AGH niet had voldaan, was haar eigen vermogen in bedrijfseconomische zin (activa minus passiva) niet verminderd. De schuldeisers hebben al met al door de onverplichte betaling van GSV minder te verdelen zodat sprake is van benadeling.
Wetenschap van benadeling
3.19.
Voor een geslaagd beroep op art. 42 Fw is vereist dat de schuldenaar wist of behoorde te weten dat benadeling van schuldeisers het gevolg van hun handelen zou zijn. Indien de rechtshandeling een rechtshandeling anders dan om niet betrof, is tevens vereist dat de wederpartij wist of behoorde te weten dat de schuldeisers van de latere failliet door de rechtshandeling benadeeld zouden worden. De kantonrechter zal uitgaan van de stelling van AGH dat GSV baat heeft gehad bij de inspanningen van AGH in de zaak tussen [naam bv] (en [naam bestuurder] ) en ING Bank en dat het dus een rechtshandeling anders dan om niet was (alinea 23 conclusie van antwoord). De wetenschap van benadeling bestaat uit twee onderdelen: ten eerste de wetenschap dat de rechtshandeling benadelend is voor schuldeisers in geval van faillissement en ten tweede de wetenschap van een naderend faillissement van de schuldenaar.
3.20.
De curator heeft ten aanzien van de wetenschap het volgende gesteld:
‘Op 6 juli 2022 maakte GTR Invest B.V. te Rotterdam haar pandrecht openbaar, dat gevestigd was op alle (bestaande en toekomstige) vorderingen van GSV. Als huisadvocaat wist AGH hiervan. AGH wist ook dat begin 2022 besloten was om met GSV te stoppen. Een faillissement zou (net zoals in 2019) gevolgd worden door een doorstart. GSV werd vanaf 1 mei 2022 stap-voor-stap ontmanteld. AGH kende en begeleidde de hele operatie. AGH wist als geen ander dat GSV 'stil' werd opgedoekt. (…)_. AGH kende de zeer slechte financiële situatie waarin GSV verkeerde en steeds verkeerd had. AGH wist en begreep heel goed dat elke betaling die GSV aan AGH verrichtte nadelig zou uitpakken voor de schuldeisers van GSV. (…) Om de voorbereiding van de doorstart van 'GSV 3.0' niet door ING Bank te laten dwarsbomen, die op 6 mei 2022 reeds de dagvaarding tegen [naam bestuurder] en [naam bv] had uitgebracht, werd ijlings de mantelovereenkomst gesloten. Die is geredigeerd door AGH, de huisadvocaat.’
3.21.
AGH heeft deze feitelijke uiteenzetting niet, althans niet voldoende specifiek, betwist. De kantonrechter gaat dan ook van de juistheid daarvan uit. Bij zowel GSV als AGH was dus begin 2022 duidelijk dat er (andermaal) een faillissement van GSV zou volgen en dat GSV zou worden ontmanteld. Dat strookt ook met de eerste faillissementszitting in januari 2022. De wetenschap van een naderend faillissement was dan ook bij zowel GSV als bij AGH als huisadvocaat van GSV aanwezig. Dat AGH, zoals zij stelt, vóór 6 december 2022 helemaal niets wist van een dreigend faillissement is volstrekt ongeloofwaardig. AGH en dus ook GSV moeten de slechte financiële situatie van GSV hebben gekend. Ook moeten GSV en AGH hebben geweten (of behoren te weten) dat het aangaan van de raamovereenkomst en de daaruit voortvloeiende betalingen door GSV aan AGH benadelend waren voor de schuldeisers van GSV in geval van een faillissement.
3.22.
De conclusie luidt dan, zelfs als aangenomen wordt dat sprake is van een rechtshandeling anders dan om niet en voorts dat geen sprake is van een rechtsvermoeden van benadeling op grond van artikel 43, eerste lid, onder 2 Fw, dat aan de eis van wetenschap van benadeling bij zowel AGH als GSV is voldaan.
3.23.
Aan alle eisen van artikel 42 Fw is voldaan. De curator heeft de raamovereenkomst en de betaling van de facturen door GSV dan ook rechtsgeldig vernietigd. De kantonrechter zal de vorderingen van de curator dan ook toewijzen. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke werkzaamheden wordt niet toegewezen. Niet gesteld is dat, en zo ja welke, buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Deze vordering is dan ook niet toewijsbaar.
proceskosten
3.24.
AGH is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 248,00
- salaris advocaat € 678,00 (2 punt × 339,00)
- nakosten € 135,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
------------------------
Totaal € 1.196,97.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad
3.25.
De veroordelingen tot betaling van € 7.382,60 en € 1.196,97 worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat de veroordeling direct moet worden nagekomen en dat het vonnis haar werking behoudt als hoger beroep wordt ingesteld, totdat de rechter in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt AGH om aan de boedel c.q. de curator te betalen een bedrag van
€ 7.382,60, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 5 april 2024,
4.2.
veroordeelt AGH in de proceskosten van € 1.196,97, te betalen binnen veertien
dagen na aanschrijving daartoe. Als AGH niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het
vonnis daarna wordt betekend, dan moet AGH ook de kosten van betekening betalen,
4.3.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A. Swildens en is in het openbaar uitgesproken door
mr. A.P.A. Bisscheroux op 25 september 2024.