ECLI:NL:RBLIM:2024:6323

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
ROE 23/993
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een persoonsgebonden budget voor individuele begeleiding en de toepassing van diploma-eisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 17 september 2024, in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, wordt de toekenning van een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college om het pgb te baseren op het uurtarief voor informele ondersteuning, in plaats van het hogere tarief voor professionele ondersteuning. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de diploma-eisen heeft gehanteerd om de kwalificatie van de zorgverlener, [naam 1], te bepalen. De rechtbank stelt vast dat de diploma-eisen onevenredig uitpakken voor zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) die, ondanks het ontbreken van specifieke diploma's, wel voldoen aan de kwaliteitseisen door jarenlange ervaring. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het college en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/993

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.F. Vermaat),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen,het college(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het college aan het persoonsgebonden budget (pgb), dat aan eiseres voor een maatwerkvoorziening individuele begeleiding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is toegekend, terecht het uurtarief voor informele ondersteuning heeft verbonden. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of het college de einddatum van de toegekende individuele begeleiding voldoende heeft gemotiveerd.
1.1.
Bij besluit van 12 oktober 2022 (het primaire besluit) is aan eiseres voor 390 minuten per week individuele begeleiding toegekend voor de periode van 1 mei 2022 tot en met 31 oktober 2022. Deze begeleiding is toegekend in de vorm van een pgb met het uurtarief dat geldt voor informele ondersteuning (€ 37,25). Daarnaast heeft het college eiseres de opdracht gegeven om een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) aan te vragen. In verband hiermee is het pgb voor de begeleiding toegekend tot 1 november 2022. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Met het besluit van 21 april 2023 op het bezwaar van eiseres (het bestreden besluit) heeft het college het primaire besluit gedeeltelijk herroepen en de duur van de toegekende begeleiding verlengd tot 12 januari 2023. Het college heeft de verplichting tot het aanvragen van een Wlz-indicatie in het bestreden besluit niet langer gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en zijn kantoorgenoot mr. F.A.L. Leegstra, vergezeld door de zorgverlener van eiseres [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en de gemachtigde van het college. Het beroep is gevoegd behandeld met het beroep met het zaaknummer: ROE 23/1129.
1.6.
De rechtbank heeft op 2 april 2024 het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
1.7.
De meervoudige kamer heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door [naam 1] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. S.L.J.H. Stevenhaagen en door [naam 2] (kwaliteitsmedewerker). Het beroep is wederom gevoegd behandeld met het beroep met het zaaknummer: ROE 23/1129. Na sluiting van het onderzoek, zijn de zaken weer gesplitst en wordt in deze zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is bekend met persoonlijkheidsstoornissen en emotionele problematiek. Als gevolg hiervan ervaart zij beperkingen in de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie en ontvangt zij vanaf 2016 individuele begeleiding van [naam 1] , zijnde een zelfstandige zonder personeel (zzp’er), die wordt bekostigd vanuit een door het college aan eiseres verstrekt pgb.
3. Eiseres ontving tot 1 januari 2022 individuele begeleiding, arrangement 7, in de vorm van een pgb ter hoogte van een maandbedrag van € 1.094,12.
4. Per 1 januari 2022 is de Verordening Wmo gemeente Sittard-Geleen 2022 (hierna: de Verordening) in werking getreden. In deze Verordening wordt voor wat de hoogte van een pgb betreft onderscheid gemaakt tussen professionele en informele ondersteuning. Voor het eerst is de mogelijkheid opgenomen om voor professionele ondersteuning het diploma-vereiste te stellen. In het Besluit Wmo gemeente Sittard-Geleen 2022-1 (hierna: het Besluit) is voor de maatwerkvoorziening individuele begeleiding hiervan gebruik gemaakt. Dat betekent dat wil voor deze maatwerkvoorziening het professionele tarief kunnen gelden, bepaalde diploma’s vereist zijn. Tegelijkertijd heeft het college in het Besluit de wijze waarop de maatwerkvoorziening individuele begeleiding wordt vormgegeven gewijzigd. De toekenning van deze maatvoorziening in arrangementen is verlaten en in de plaats daarvan wordt de maatwerkvoorziening in uren en minuten toegekend.
5. Bij besluit van 3 december 2021 is eiseres meegedeeld dat bij wijze van overgangsregeling tot 1 april 2022 haar een pgb wordt toegekend van gelijke hoogte als tot dan toe. Bij besluit van 7 januari 2022 is aan eiseres een indicatie Begeleiding Ontwikkeling 3 voor 300 minuten per week toegekend voor de maand april 2022. Tot 1 mei 2022 ontvangt eiseres een pgb tegen een uurtarief van € 53,74, zijnde € 1.167,57 per maand. Het pgb over de eerste drie maanden van 2022 wordt tot dit bedrag aangevuld.
6. Op 13 april 2022 heeft eiseres een melding gedaan en verzocht om de indicatie voor individuele begeleiding te verlengen en om te zetten naar Begeleiding Ontwikkeling 4.
7. In verband met de bepaling van de hoogte van het pgb uurtarief volgens de onder 4 genoemde nieuwe regelgeving, heeft het college het opleidingsniveau en de diploma’s van [naam 1] opgevraagd. Op 16 augustus 2022 heeft [naam 1] kopieën van de inschrijving bij de Kamer van Koophandel, diploma’s en certificaten overgelegd van yogaleraar, meditatietraining, basisopleiding mindfulness, en mindfulness trainer. Per e-mail van 17 augustus 2022 heeft het college laten weten dat deze documenten niet voldoen om voor een ander tarief dan het uurtarief voor informele ondersteuning in aanmerking te komen.
8. Bij het primaire besluit heeft het college de indicatie voor individuele begeleiding verlengd en de omvang daarvan gewijzigd (verhoogd) naar 390 minuten per week (Begeleiding Behoud 4 ) en het pgb uurtarief (lager) vastgesteld naar het uurtarief dat geldt voor informele ondersteuning (€ 37,25), hetgeen een pgb-maandbedrag betekent van € 1.052,09. Gelet op de omvang van deze indicatie wordt een bepaald deskundigheidsniveau van de begeleider verwacht, namelijk minstens HBO-niveau binnen een opleiding Zorg en Welzijn. Omdat de diploma’s en certificaten van [naam 1] niet voldoen aan dit opleidingsniveau, krijgt eiseres een pgb gebaseerd op een uurtarief voor informele ondersteuning toegekend (50% van het uurtarief zorg in natura in de plaats van 80% van het uurtarief voor een professionele ondersteuner). [1] De indicatie is toegekend van 1 mei 2022 tot 1 november 2022 in verband met het feit dat het college aan eiseres de verplichting heeft opgelegd een Wlz-indicatie aan te vragen.
9. Bij het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit deels herroepen en de duur van de indicatie verlengd tot 12 januari 2023. De verplichting om een Wlz-aanvraag in te dienen is niet langer gehandhaafd.

Het standpunt van eiseres

10. Eiseres heeft aangevoerd het niet eens te zijn met de toekenning van een pgb gebaseerd op een uurtarief voor informele ondersteuning. De ondersteuning van [naam 1] voldoet aan de kwaliteit waaraan het moet voldoen en daar moet [naam 1] ook naar betaald worden. Het is onterecht dat het college deze ondersteuning als ondersteuning uit het sociaal netwerk betaalt, omdat [naam 1] de vereiste diploma’s niet zou hebben behaald. [naam 1] is niet iemand uit het sociaal netwerk, maar een professioneel zzp’er. Het gaat er om of zijn ondersteuning gelet op het doel toereikend is en of de geboden ondersteuning van vergelijkbare goede kwaliteit is. Eiseres is gebaat bij die ondersteuning en dat heeft de GGD ook bevestigd in een advies van 6 november 2023. Het college heeft niet onderbouwd waarom het gestelde opleidingsniveau wordt verwacht en alleen een (beperkte) vergelijking op basis van diploma’s gemaakt en daarbij een grote nadruk gelegd op de duur van de opleiding. Het gaat er echter volgens eiseres niet louter om dat het hebben van specifieke diploma’s wordt beloond, maar of de geboden ondersteuning van vergelijkbare goede kwaliteit is. [naam 1] is voldoende gekwalificeerd om aan eiseres de benodigde ondersteuning te bieden, anders zou hij als zorgverlener geweigerd zijn. Er wordt alleen een lager uurtarief toegekend, omdat hij niet over precies dezelfde kwalificaties beschikt als een zorgaanbieder in natura en daaruit wordt dan weer de conclusie van een lagere kwaliteit getrokken. Door louter naar de vereiste diploma’s te kijken en geen oog te hebben voor de overige omstandigheden van het geval, handelt het college in strijd met de eisen van een zorgvuldige belangenafweging. Tevens handelt het college in strijd met de bedoeling van de wetgever, namelijk dat aan een ondersteuner die met een pgb wordt ingekocht niet dezelfde kwaliteitseisen mogen worden gesteld als aan een zorgaanbieder in natura. Verder heeft eiseres een beroep gedaan op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake de hoogte van het pgb-uurtarief voor individuele begeleiding door een persoon uit het sociaal netwerk. [2]
Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat het redelijk zou zijn om de einddatum van de indicatie, die nu ruim vóór de datum van het bestreden besluit ligt, op zes weken na de beslissing op bezwaar te stellen.

Beoordeling door de rechtbank

11. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden het pgb uurtarief voor informele ondersteuning (€ 37,25) heeft toegekend of dat het college het door eiseres gevraagde zzp-uurtarief voor professionele ondersteuning (€ 59,59) had moeten toekennen. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of het college 12 januari 2023 als einddatum van de indicatie heeft kunnen vaststellen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
12. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het onderscheid tussen professionele ondersteuning en informele ondersteuning
13 Ingevolge artikel 2.1.3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wmo 2015 wordt in de Verordening in ieder geval bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte van het pgb toereikend moet zijn.
13.1.
In artikel 14, eerste lid, van de Verordening is bepaald dat bij het vaststellen van de hoogte van het pgb voor diensten onderscheid wordt gemaakt tussen professionele ondersteuning en informele ondersteuning.
13.2.
In artikel 14, tweede lid, aanhef en onder c, van de Verordening is – voor zover van belang – bepaald dat sprake is van professionele ondersteuning als de ondersteuning verleend wordt door personen die aangemerkt zijn als zelfstandigen zonder personeel (zzp) die:
ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister;
beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken;
werken conform de beroepscode van de beroepsgroep, waarbij het werken conform een erkende/geldende methodiek onderdeel is;
voldoen aan de overige kwaliteitseisen die voor de betreffende dienst in natura worden gesteld of door het college is vastgesteld dat de kwaliteit van de geboden dienstverlening daaraan gelijkwaardig is.
13.3.
In artikel 14, derde lid, aanhef en onder a, van de Verordening is bepaald – voor zover van belang – dat informele ondersteuning de ondersteuning is die geboden wordt door personen, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2.
13.4.
Artikel 28, eerste lid, van de Verordening bevat een hardheidsclausule die inhoudt dat het college in bijzondere gevallen kan afwijken van de bepalingen van de Verordening als toepassing ervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
13.5.
In bijlage 7 bij het Besluit, met de titel Kwaliteitseisen maatwerkvoorziening Begeleiding, Groepsbegeleiding, Bereikbaarheid en Beschikbaarheid, Intramuraal Wonen en Kortdurend Verblijf, worden indicatieprofielen onderscheiden. Voor het indicatieprofiel: Begeleiding Behoud 4 dat aan eiseres is toegekend, [3] wordt voor de uitvoering van de begeleiding door een professional als eis gesteld een afgeronde HBO-opleiding Zorg en Welzijn, waaronder wordt verstaan: Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH), Social Work (SW), Sociaal Verpleegkundige (SV), Sociaal Psychiatrische Verpleegkundige (SPV), Orthopedagogiek of gelijkwaardig.
14. De rechtbank overweegt dat zij het standpunt van het college kan billijken dat de door [naam 1] afgeronde opleidingen niet overeenkomen met en evenmin gelijkwaardig zijn aan de diploma’s die op grond van bijlage 7 bij het Besluit in het onderhavige geval vereist zijn voor een professional. Hetgeen eiseres in dit kader naar voren heeft gebracht volgt de rechtbank niet.
15. De beroepsgrond van eiseres dat het college, door voor de hoogte van het pgb ten onrechte alleen te kijken naar de vereiste diploma’s en geen oog te hebben voor de kwaliteit van de geboden ondersteuning, in strijd handelt met de eisen van een zorgvuldige belangenafweging, heeft de rechtbank opgevat als een beroep op het evenredigheidsbeginsel dat strekt tot exceptieve dan wel rechtstreekse toetsing [4] van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder c, van de Verordening. De rechtbank heeft dan ook aanleiding gezien zich te buigen over de vraag wat met het bepaalde in artikel 14 van de Verordening wordt beoogd. Het bestreden besluit is immers gebaseerd op dit artikel, dat de kwalificatie van de ondersteuning als professioneel en daarmee de hoogte van het uurtarief [5] afhankelijk stelt van het beschikken over relevante diploma’s.
16. De mogelijkheid om in de Verordening differentiatie aan te brengen in de hoogte van pgb-tarieven is ontleend aan de memorie van toelichting bij de Wmo 2015. [6] Daarin is op pagina 39 vermeld:
De gemeente moet in de verordening opnemen op welke wijze de hoogte van het persoonsgebonden budget in de gemeente wordt vastgesteld. Zo kan de gemeente bijvoorbeeld bepalen dat het persoonsgebonden budget niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het persoonsgebonden budget. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en door hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.)
17. In de Toelichting bij artikel 14 van de Verordening wordt niet expliciet ingegaan op het diploma-vereiste. Er wordt volstaan met de vermelding dat voor professionele ondersteuning hogere pgb-tarieven gelden en voor informele ondersteuning een lager tarief. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg en Zorgverzekeringswet wordt gehanteerd, zo wordt gesteld. Van professionele ondersteuning is sprake volgens de toelichting als de ondersteuning verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep en die voldoet aan de overige genoemde eisen. De ondersteuning wordt dan verleend door een zorgaanbieder of door zelfstandigen zonder personeel (zzp).
17. Welke relevante diploma’s met het diplomavereiste in artikel 14, tweede lid, onder c, sub ii, van de Verordening worden bedoeld, is opgenomen in bijlage 7 bij het Besluit. Desgevraagd heeft de gemachtigde van het college ter zitting van 18 juni 2024 aangegeven dat het diplomavereiste is opgenomen uit oogpunt van kwaliteit. De rechtbank stelt dat dit doel overeenkomt met hetgeen in de memorie van toelichting wordt genoemd als doel van tariefdifferentiatie. Het diplomavereiste kan dan ook in beginsel als een geschikt middel worden beschouwd om dit doel te bereiken.
19. De consequentie van onverkorte toepassing van het diplomavereiste voor zzp’ers die al een geruim aantal jaren als zzp’er beroepsmatig werkzaam zijn als zorgverlener en daarmee beschikken over ruime werkervaring, is dat zij bij het ontbreken van een relevant diploma niet voor het uurtarief voor professionele ondersteuning in aanmerking kunnen komen. Dit klemt, gelet op het bovengenoemde doel van het diplomavereiste, temeer nu in artikel 14, tweede lid, onder c, sub iv, van de Verordening eveneens een vereiste is opgenomen om de kwaliteit van de door een professioneel ondersteuner geboden zorgverlening te waarborgen. Op basis van dit vereiste moet een zzp’er om als professioneel ondersteuner te worden aangemerkt ook voldoen aan de overige kwaliteitseisen die voor de betreffende dienst in natura worden gesteld, dan wel moet sprake zijn van kwalitatief gelijkwaardige dienstverlening. Deze overige kwaliteitseisen zijn neergelegd in bijlage 7 van het Besluit, zo gaf de gemachtigde van het college ter zitting van 18 juni 2024 te kennen. Dit betekent dat een zzp’er zonder relevant diploma, ondanks dat hij voldoet aan de kwaliteitseisen voor een zorgverlener in natura, dan wel kwalitatief gelijkwaardige zorg verleent, toch niet betaald kan worden conform het professionele tarief. De rechtbank is van oordeel dat onverkorte toepassing van het diplomavereiste voor deze groep zzp’ers daarom onevenredig uitpakt.
20. Van belang voor dit oordeel is dat in de Verordening geen mogelijkheid is opgenomen om in gevallen waarin door een zzp’er niet aan het diplomavereiste is voldaan, toch voor het professionele tarief in aanmerking te komen. De enige afwijkingsmogelijkheid is gelegen in de hardheidsclausule, die in artikel 28 van de Verordening is opgenomen. Deze hardheidsclausule is echter naar zijn aard beperkt tot bijzondere gevallen, indien de toepassing van de Verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gevallen, waarin middels een pgb zorg wordt ingekocht van een zorgverlener, zijnde een zzp’er met ruime werkervaring, die aan de materiele kwaliteitseisen voldoet, niet als zodanige bijzondere gevallen worden aangemerkt. Voor de rechtbank geeft daarbij de doorslag dat het (potentieel) gaat om een groep zorgverleners voor wie het diplomavereiste onevenredig uitpakt en niet om een individuele zorgverlener ( [naam 1] ) ten aanzien van wie er sprake is van een bijzondere situatie.
21. Er ontbreekt in de Verordening in de bepalingen inzake de tariefdifferentiatie dus een voorziening voor die zzp’ers die met uitzondering van het diplomavereiste voldoen aan de vereisten uit artikel 14, tweede lid, onder c, van de Verordening en wel op grond van hun jarenlange werkervaring als zorgverlener. De rechtbank acht dit in strijd met het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [naam 1] behoort tot deze groep zzp’ers. De kwaliteit van de door [naam 1] aan eiseres geleverde zorg staat namelijk niet ter discussie en [naam 1] levert deze zorg ook al jaren aan eiseres. De rechtbank ziet dan ook reden om het diplomavereiste zoals neergelegd in artikel 14, tweede lid, onder c, sub ii, van de Verordening buiten toepassing te laten. Het gevolg hiervan is dat het bestreden besluit daarop niet kan worden gebaseerd [7] en het college [naam 1] dus niet op basis van het diplomavereiste heeft mogen uitsluiten van de categorie professionele ondersteuning. De beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit kan in zoverre geen stand houden.
De einddatum van de indicatie
22. De rechtbank overweegt dat de Wmo 2015 geen minimumduur voor het toekennen van een maatwerkvoorziening voorschrijft. In artikel 4 van het Besluit is hierover bepaald dat een beschikking voor onder meer de maatwerkvoorziening begeleiding, maximaal voor onbepaalde tijd wordt afgegeven en dat periodiek heronderzoek zal plaatsvinden.
22.1.
Uit de processtukken blijkt dat de vastgestelde einddatum van 12 januari 2023 samenhangt met het eerdere standpunt van het college dat eiseres een Wlz-indicatie dient aan te vragen.
22.2.
Ter zitting van 12 maart 2024 heeft het college desgevraagd aangegeven dat de keuze voor deze einddatum niet meer opgaat, nu het college in het bestreden besluit de verplichting om een Wlz-aanvraag in te dienen niet langer heeft gehandhaafd. Hieruit volgt dat het college de einddatum van de indicatie in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit kan in zoverre evenmin stand houden.

Conclusie en gevolgen

23. Wat hiervoor is overwogen, leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Dat betekent dat het college op onjuiste gronden aan eiseres een pgb heeft toegekend tegen het uurtarief voor informele ondersteuning en ten onrechte 12 januari 2023 als einddatum van de indicatie heeft vastgesteld.
23.1.
De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, voor zover het betrekking heeft op de einddatum van de indicatie en de hoogte van het pgb uurtarief
.De rechtbank voorziet niet zelf in de zaak, maar draagt het college op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op in zoverre een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank kiest hiervoor, omdat het college na 12 januari 2023 een of meer besluiten heeft genomen, waarbij aan eiseres wederom een pgb voor individuele begeleiding tegen het uurtarief voor informele ondersteuning is toegekend, waartegen door eiseres bezwaar is gemaakt en waarop nog niet is beslist. Het is dan ook aan het college om de te nemen besluiten op bezwaar de eind- en begindata van de diverse indicaties op elkaar af te stemmen.
23.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten die zij in beroep heeft gemaakt voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op
€ 2.625,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en twee punten voor het bijwonen van de zittingen van de rechtbank, met een waarde van € 875,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 21 april 2023, voor zover het besluit betrekking heeft op de einddatum van de indicatie en de hoogte van het pgb uurtarief;
  • draagt het college op om in zoverre een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiseres;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, voorzitter, mr. M.M.L. Goofers, rechter en mr. S.A. Lemmens, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H.C. Schroeten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2024
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de artikelen 14, derde lid, en artikel 15, tweede lid, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Sittard-Geleen 2022 in combinatie met de bijlagen 5 en 7 van het Besluit Wmo gemeente Sittard-Geleen 2022.
3.Dat valt onder Begeleiding Specialistisch (profiel 4), als vermeld in bijlage 7 bij het Besluit.
4.Exceptieve toetsing houdt in dat de bestuursrechter, in het kader van een beroep tegen een besluit, de rechtmatigheid van dat algemeen verbindende voorschrift of die beleidsregel toetst aan hoger recht of algemene rechtsbeginselen, waaronder het evenredigheidsbeginsel. Met rechtstreekse toetsing (van het bestreden besluit) wordt bedoeld de beoordeling of een, al dan niet na exceptieve toetsing, niet onrechtmatig bevonden wettelijk voorschrift in het voorliggende geval toch geen toepassing kan vinden. Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, r.o. 9.
5.Op grond van artikel 15 van de Verordening.
6.
7.Vgl. de uitspraak van het CBb van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, rov. 6.8.