13.5.In bijlage 7 bij het Besluit, met de titel Kwaliteitseisen maatwerkvoorziening Begeleiding, Groepsbegeleiding, Bereikbaarheid en Beschikbaarheid, Intramuraal Wonen en Kortdurend Verblijf, worden indicatieprofielen onderscheiden. Voor het indicatieprofiel: Begeleiding Behoud 4 dat aan eiseres is toegekend,wordt voor de uitvoering van de begeleiding door een professional als eis gesteld een afgeronde HBO-opleiding Zorg en Welzijn, waaronder wordt verstaan: Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH), Social Work (SW), Sociaal Verpleegkundige (SV), Sociaal Psychiatrische Verpleegkundige (SPV), Orthopedagogiek of gelijkwaardig.
14. De rechtbank overweegt dat zij het standpunt van het college kan billijken dat de door [naam 1] afgeronde opleidingen niet overeenkomen met en evenmin gelijkwaardig zijn aan de diploma’s die op grond van bijlage 7 bij het Besluit in het onderhavige geval vereist zijn voor een professional. Hetgeen eiseres in dit kader naar voren heeft gebracht volgt de rechtbank niet.
15. De beroepsgrond van eiseres dat het college, door voor de hoogte van het pgb ten onrechte alleen te kijken naar de vereiste diploma’s en geen oog te hebben voor de kwaliteit van de geboden ondersteuning, in strijd handelt met de eisen van een zorgvuldige belangenafweging, heeft de rechtbank opgevat als een beroep op het evenredigheidsbeginsel dat strekt tot exceptieve dan wel rechtstreekse toetsingvan artikel 14, tweede lid, aanhef en onder c, van de Verordening. De rechtbank heeft dan ook aanleiding gezien zich te buigen over de vraag wat met het bepaalde in artikel 14 van de Verordening wordt beoogd. Het bestreden besluit is immers gebaseerd op dit artikel, dat de kwalificatie van de ondersteuning als professioneel en daarmee de hoogte van het uurtariefafhankelijk stelt van het beschikken over relevante diploma’s.
16. De mogelijkheid om in de Verordening differentiatie aan te brengen in de hoogte van pgb-tarieven is ontleend aan de memorie van toelichting bij de Wmo 2015.Daarin is op pagina 39 vermeld:
De gemeente moet in de verordening opnemen op welke wijze de hoogte van het persoonsgebonden budget in de gemeente wordt vastgesteld. Zo kan de gemeente bijvoorbeeld bepalen dat het persoonsgebonden budget niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het persoonsgebonden budget. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en door hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.)
17. In de Toelichting bij artikel 14 van de Verordening wordt niet expliciet ingegaan op het diploma-vereiste. Er wordt volstaan met de vermelding dat voor professionele ondersteuning hogere pgb-tarieven gelden en voor informele ondersteuning een lager tarief. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg en Zorgverzekeringswet wordt gehanteerd, zo wordt gesteld. Van professionele ondersteuning is sprake volgens de toelichting als de ondersteuning verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep en die voldoet aan de overige genoemde eisen. De ondersteuning wordt dan verleend door een zorgaanbieder of door zelfstandigen zonder personeel (zzp).
17. Welke relevante diploma’s met het diplomavereiste in artikel 14, tweede lid, onder c, sub ii, van de Verordening worden bedoeld, is opgenomen in bijlage 7 bij het Besluit. Desgevraagd heeft de gemachtigde van het college ter zitting van 18 juni 2024 aangegeven dat het diplomavereiste is opgenomen uit oogpunt van kwaliteit. De rechtbank stelt dat dit doel overeenkomt met hetgeen in de memorie van toelichting wordt genoemd als doel van tariefdifferentiatie. Het diplomavereiste kan dan ook in beginsel als een geschikt middel worden beschouwd om dit doel te bereiken.
19. De consequentie van onverkorte toepassing van het diplomavereiste voor zzp’ers die al een geruim aantal jaren als zzp’er beroepsmatig werkzaam zijn als zorgverlener en daarmee beschikken over ruime werkervaring, is dat zij bij het ontbreken van een relevant diploma niet voor het uurtarief voor professionele ondersteuning in aanmerking kunnen komen. Dit klemt, gelet op het bovengenoemde doel van het diplomavereiste, temeer nu in artikel 14, tweede lid, onder c, sub iv, van de Verordening eveneens een vereiste is opgenomen om de kwaliteit van de door een professioneel ondersteuner geboden zorgverlening te waarborgen. Op basis van dit vereiste moet een zzp’er om als professioneel ondersteuner te worden aangemerkt ook voldoen aan de overige kwaliteitseisen die voor de betreffende dienst in natura worden gesteld, dan wel moet sprake zijn van kwalitatief gelijkwaardige dienstverlening. Deze overige kwaliteitseisen zijn neergelegd in bijlage 7 van het Besluit, zo gaf de gemachtigde van het college ter zitting van 18 juni 2024 te kennen. Dit betekent dat een zzp’er zonder relevant diploma, ondanks dat hij voldoet aan de kwaliteitseisen voor een zorgverlener in natura, dan wel kwalitatief gelijkwaardige zorg verleent, toch niet betaald kan worden conform het professionele tarief. De rechtbank is van oordeel dat onverkorte toepassing van het diplomavereiste voor deze groep zzp’ers daarom onevenredig uitpakt.
20. Van belang voor dit oordeel is dat in de Verordening geen mogelijkheid is opgenomen om in gevallen waarin door een zzp’er niet aan het diplomavereiste is voldaan, toch voor het professionele tarief in aanmerking te komen. De enige afwijkingsmogelijkheid is gelegen in de hardheidsclausule, die in artikel 28 van de Verordening is opgenomen. Deze hardheidsclausule is echter naar zijn aard beperkt tot bijzondere gevallen, indien de toepassing van de Verordening leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gevallen, waarin middels een pgb zorg wordt ingekocht van een zorgverlener, zijnde een zzp’er met ruime werkervaring, die aan de materiele kwaliteitseisen voldoet, niet als zodanige bijzondere gevallen worden aangemerkt. Voor de rechtbank geeft daarbij de doorslag dat het (potentieel) gaat om een groep zorgverleners voor wie het diplomavereiste onevenredig uitpakt en niet om een individuele zorgverlener ( [naam 1] ) ten aanzien van wie er sprake is van een bijzondere situatie.
21. Er ontbreekt in de Verordening in de bepalingen inzake de tariefdifferentiatie dus een voorziening voor die zzp’ers die met uitzondering van het diplomavereiste voldoen aan de vereisten uit artikel 14, tweede lid, onder c, van de Verordening en wel op grond van hun jarenlange werkervaring als zorgverlener. De rechtbank acht dit in strijd met het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [naam 1] behoort tot deze groep zzp’ers. De kwaliteit van de door [naam 1] aan eiseres geleverde zorg staat namelijk niet ter discussie en [naam 1] levert deze zorg ook al jaren aan eiseres. De rechtbank ziet dan ook reden om het diplomavereiste zoals neergelegd in artikel 14, tweede lid, onder c, sub ii, van de Verordening buiten toepassing te laten. Het gevolg hiervan is dat het bestreden besluit daarop niet kan worden gebaseerden het college [naam 1] dus niet op basis van het diplomavereiste heeft mogen uitsluiten van de categorie professionele ondersteuning. De beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit kan in zoverre geen stand houden.
De einddatum van de indicatie
22. De rechtbank overweegt dat de Wmo 2015 geen minimumduur voor het toekennen van een maatwerkvoorziening voorschrijft. In artikel 4 van het Besluit is hierover bepaald dat een beschikking voor onder meer de maatwerkvoorziening begeleiding, maximaal voor onbepaalde tijd wordt afgegeven en dat periodiek heronderzoek zal plaatsvinden.