ECLI:NL:RBLIM:2024:6030

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
6 september 2024
Zaaknummer
C/03/318799 / HA ZA 23-254
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en reconventie in een aannemingsovereenkomst met gebrekkig werk

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 26 juni 2024, hebben eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.L. Stegeman, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.J.P. Penners, wegens wanprestatie in het kader van een aannemingsovereenkomst. Eisers hebben een overeenkomst gesloten met gedaagde voor verbouwingswerkzaamheden ter waarde van € 29.825,00. Na betaling van een deel van het bedrag, hebben eisers gebreken geconstateerd in het uitgevoerde werk, wat heeft geleid tot een deskundigenonderzoek. De deskundige heeft 14 gebreken vastgesteld, met herstelkosten begroot op € 7.560,20. Eisers hebben gedaagde gesommeerd om de gebreken te herstellen, maar dit is niet gebeurd, waarna eisers hun vordering hebben omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde in verzuim is geraakt en heeft de vordering tot schadevergoeding deels toegewezen, evenals de kosten van de partijdeskundige. In reconventie heeft gedaagde vorderingen ingesteld voor onbetaalde facturen en meerwerk, maar deze zijn afgewezen omdat gedaagde niet heeft voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het in rekening brengen van meerwerk. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rolnummer : C/03/318799 / HA ZA 23-254
Vonnis van 26 juni 2024
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. A.L. Stegeman te Heerlen,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende en kantoorhoudende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.M.J.P. Penners te Sittard, gemeente Sittard-Geleen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 13,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens inhoudende eis in reconventie met producties 1 tot en met 5,
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging van eis in conventie, tevens akte overlegging van producties 14 tot en met 28,
- de productielijst van [eisers] ,
- de brief waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- het B16-formulier niet geregeld verzoek van [gedaagde] met producties 6 tot en met 14,
- de spreekaantekeningen van [eisers] , die zijn overgelegd tijdens de mondelinge behandeling van 2 april 2024,
- de spreekaantekeningen van [gedaagde] , die zijn overgelegd tijdens de mondelinge behandeling van 2 april 2024,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 april 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1.
[eisers] hebben ingestemd met de door [gedaagde] op 29 maart 2022 uitgebrachte offerte ten bedrage van € 29.825,00 inzake verbouwingswerkzaamheden. Daarmee is tussen partijen een overeenkomst van aanneming van werk gesloten.
2.2.
[gedaagde] heeft drie facturen aan [eisers] gestuurd voor een totaalbedrag van
€ 29.825,00. Door [eisers] is een bedrag van € 26.093,32 middels overboeking op de bankrekening van [gedaagde] voldaan.
2.3.
Op 26 september 2022 hebben [eisers] een deskundigenonderzoek laten uitvoeren door de heer [naam deskundige] (hierna: “de partijdeskundige”) van [naam bedrijf] . De partijdeskundige heeft in zijn deskundigenrapport van 3 februari 2023 (hierna: “het partijdeskundigenrapport”), onder meer, het volgende vermeld:
“(…)
1. Welke gebreken treft u aan?
De gereclameerde gebreken zijn in het vorige hoofdstuk beschreven en toegelicht.
Samengevat betreft het:

Onvolledig uitgevoerd stucwerk aan meerdere wanden;

Gestukadoorde vensterbanken niet naar behoren afgewerkt;

Gescheurd kitwerk bij overgangen wanden - plafonds;

Gescheurd kitwerk c.q. scheurvorming bij overgangen wanden - kozijnen;

Scheurvorming in de nieuwe scheidingswand slaapkamer linksvoor en bij
achterzijde meterkast;

Onvollédig schilderwerk aan meerdere wanden en plafonds;

Kleurverschil in schilderwerk op overloop;

Niet volledig afgewerkte plinten;

Niet afgewerkt plafond badkamer en beschadigde tegel niet vervangen;

Enige ongelijkheden in wand- en plafondstucwerk en putvorming in wand
slaapkamer linksachter;

Niet afgewerkte richel onder zoldertrap;

Ontbrekende vloerafwerking en dorpel bij kelderdeur/keldertrap;

Niet afgewerkte naad tussen vloer en dorpel tuindeur;

Geen rechte hoeken bij keukenraam en onvolledige afwerking betonciré.
2. Wat is de oorzaak van die gebreken c.q. zijn de gebreken aan
[handelsnaam] toerekenbaar?
Het merendeel van de gebreken vindt zijn oorzaak in een onjuiste en/of onvolledige
uitvoering. (…)
(…)”
2.4.
De herstelkosten zijn door de partijdeskundige begroot op een bedrag van
€ 7.560,20.
2.5.
Op 17 februari 2023 hebben [eisers] [gedaagde] schriftelijk gesommeerd om de door de partijdeskundige geconstateerde gebreken te herstellen binnen een termijn van drie weken na dagtekening van de brief. Binnen deze termijn is geen herstel uitgevoerd. Op 22 maart 2023 hebben [eisers] de vordering tot nakoming schriftelijk omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eisers] vorderen – na zowel vermeerdering als vermindering van eis – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen:
het bedrag ad € 45.910,96 wegens schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
het bedrag ad € 1.085,71 wegens buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
een vergoeding voor de nakosten, te weten € 173,00 zonder betekening en € 263,00 indien betekening plaatsvindt, welk bedrag te vermeerderen is met de wettelijke rente daarover vanaf de tweede dag na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
een vergoeding voor de proceskosten van deze procedure, salaris raadsman daaronder begrepen, welk bedrag te vermeerderen is met de wettelijke rente daarover vanaf de tweede dag na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eisers] hoofdelijk veroordeelt, des de een betalend de ander zal zijn gekweten, om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen:
€ 18.516,90 zulks ten titel van de hoofdsom;
€ 960,17 ten titel van buitengerechtelijke incassokosten;
De onder 1. en 2. genoemde bedragen te verhogen met de wettelijke rente, zulks vanaf de dag van verzuim, althans vanaf de dag van sommatie, althans vanaf de dag der dagvaarding, zulks tot en met de dag der algehele voldoening;
de proceskosten, waaronder het salaris van de advocaat van [gedaagde] , alsmede het griffierecht en de nakosten.
3.5.
[eisers] voeren verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
Is er sprake van gebrekkig werk?
4.1.
[eisers] stellen dat de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden gebrekkig zijn en niet zijn opgeleverd. Zij onderbouwen hun stelling met het partijdeskundigenrapport. De partijdeskundige heeft blijkens het rapport 14 gebreken geconstateerd (zie rov. 2.3.).
4.2.
[gedaagde] betwist de stelling van [eisers] en voert aan dat hij kwalitatief goed werk heeft uitgevoerd. [gedaagde] erkent wel dat er mogelijk nog afwerkpunten waren. Die punten kon hij niet meer afhandelen omdat hij door [eisers] niet meer werd toegelaten tot de woning, aldus [gedaagde] . Daarnaast voert [gedaagde] aan dat hij het partijdeskundigenrapport niet in concept heeft ontvangen van de partijdeskundige, maar slechts als definitieve versie via mr. Stegeman.
4.3.
Naar oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde] de inhoud van het partijdeskundigenrapport onvoldoende betwist. [gedaagde] heeft immers slechts aangevoerd dat de door de partijdeskundige geconstateerde gebreken afwerkpunten betreffen, maar hij heeft de conclusies van de partijdeskundige inhoudelijk niet betwist. Daarnaast acht de rechtbank het niet relevant dat de partijdeskundige het rapport enkel aan [eisers] heeft toegestuurd. Dat [gedaagde] het partijdeskundigenrapport niet in concept heeft ontvangen vormt namelijk onvoldoende onderbouwing voor zijn betwisting van het rapport. [gedaagde] had immers na ontvangst van het rapport bij [eisers] inhoudelijk kunnen protesteren tegen de bevindingen van de partijdeskundige. Niet is gesteld of gebleken dat dat is gebeurd voorafgaand aan deze procedure en in deze procedure deed [gedaagde] dat ook niet.
4.4.
Nu [eisers] middels het partijdeskundigenrapport voldoende hebben gesteld en onderbouwd dat het aangenomen werk gebrekkig is uitgevoerd en [gedaagde] deze stelling onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, gaat de rechtbank er vanuit dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de aannemingsovereenkomst aan de zijde van [gedaagde] .
4.5.
Daarnaast is [gedaagde] in verzuim geraakt. Uit het procesdossier volgt dat [eisers] aan [gedaagde] de gelegenheid hebben geboden om de door de partijdeskundige geconstateerde gebreken te herstellen binnen een redelijke termijn van drie weken (productie 8 aan de zijde van [eisers] ). Ondanks dat [gedaagde] aangaf dat hij bereid was om te herstellen, is hij niet tijdig tot herstel overgegaan, beweerdelijk vanwege medische problemen. [gedaagde] voert tevens aan dat het rapport hem overviel omdat hij op voorhand geen concept had ontvangen. De rechtbank overweegt dat [gedaagde] vanaf het moment van het deskundigenonderzoek, waarbij hij zelf aanwezig was, rekening moest houden met de omstandigheid dat de partijdeskundige een rapport zou opstellen waaruit kon volgen dat er sprake was van gebrekkig werk dat hersteld diende te worden. Dat [gedaagde] niet kon voldoen aan de sommatie tot herstel komt voor zijn eigen risico. De rechtbank constateert dat [gedaagde] , na het verstrijken van de door [eisers] gestelde termijn van drie weken, in verzuim is geraakt op grond van artikel 6:82 lid 1 BW voor wat betreft de gebreken die voortvloeien uit het partijdeskundigenrapport. In dit licht stond het [eisers] vrij om hun vordering tot nakoming om te zetten in een vordering tot vervangende schadevergoeding op grond van artikel 6:87 lid 1 BW.
Herstelkosten
4.6.
De kosten van herstel zijn door de partijdeskundige begroot op een bedrag van
€ 7.560,20. [eisers] stellen dat de herstelkosten in de praktijk echter € 17.000,00 bedragen en om die reden hebben zij bij conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging van eis in conventie, hun eis vermeerderd.
4.7.
[gedaagde] betwist de hoogte van de door de partijdeskundige begrote herstelkosten, met als argument dat het door de partijdeskundige gehanteerde uurtarief te hoog is en niet marktconform.
4.8.
De rechtbank overweegt inzake het gevorderde bedrag van € 17.000,00 dat [eisers] ter onderbouwing hiervan slechts een e-mail van Aka bouwbedrijf B.V. hebben overgelegd (productie 28 van de zijde van [eisers] ). Uit die e-mail volgt een offertebedrag, maar het is onduidelijk of dat bedrag enkel en alleen ziet op de gebreken die door de partijdeskundige zijn vastgesteld. Daarnaast is niet inzichtelijk gemaakt wat de vraagstelling vanuit [eisers] aan het bouwbedrijf was. De rechtbank overweegt daarbij ook dat, zoals blijkt uit pagina 17 van diens rapport, de partijdeskundige wel een onderbouwde en op de vastgestelde gebreken toegesneden kostenraming heeft gemaakt. De stelling van [eisers] dat de herstelkosten hoger zijn acht de rechtbank dan ook onvoldoende onderbouwd.
4.9.
Het bedrag aan herstelkosten ad € 7.560,20 zal wel worden toegewezen, nu deze voortvloeit uit het partijdeskundigenrapport en [gedaagde] deze kosten onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De enkele stelling dat het gehanteerde uurtarief te hoog is, kan immers niet gelden als deugdelijke betwisting van het partijdeskundigenrapport op dit punt.
Minderwerk vloerverwarming
4.10.
[eisers] stellen dat zij € 5.808,00 minder hoeven te betalen dan in de geaccordeerde offerte is vermeld omdat er sprake is van minderwerk ter zake van de vloerverwarming, aangezien deze werkzaamheden volgens hen uit de opdracht zijn gehaald nadat zij de offerte hadden geaccepteerd. De vloerverwarming is volgens [eisers] door een derde - ene ‘ [naam] ’ - gelegd die daarvoor van hen opdracht zou hebben gekregen. [eisers] stellen dat zij deze ‘ [naam] ’ ook hebben betaald. Dat het niet verrichten van de werkzaamheden voor de vloerverwarming als minderwerk door [gedaagde] is erkend volgt ook uit het feit dat hij heeft toegezegd een creditfactuur te sturen, aldus [eisers] Zij verwijzen daartoe naar whatsappcorrespondentie van hen aan [gedaagde] waarin zij vragen om een toegezegde creditfactuur van € 4.800,00, zijnde het bedrag dat in de offerte van [gedaagde] was opgenomen voor de vloerverwarming (exclusief BTW) en stellen dat [gedaagde] daarop nimmer heeft laten weten dat hij het daarmee niet eens was. In het verlengde daarvan doen [eisers] een beroep op hetgeen mr. Penners namens [gedaagde] heeft geschreven in zijn brief van 25 juli 2022 aan mr. Stegeman (productie 6 van [eisers] ), namelijk: ‘
Partijen zijn overeengekomen dat er een bedrag ad € 4.825,- gecrediteerd zou worden, met dien verstande dat uw cliënten wel nog de kosten van het onderstaande meerwerk aan mijn cliënt zouden moeten betalen (...).’ [eisers] wijzen erop dat het genoemde bedrag van € 4.825,- nagenoeg overeenkomt met het bedrag van € 4.800,00 en dat dit bedrag door [gedaagde] niet anders is geduid, terwijl zij betwisten dat er een afspraak gold die inhield dat er alleen werd gecrediteerd als zij voor meerwerk zouden betalen.
4.11.
[gedaagde] betwist dat het leggen van de vloerverwarming uit de opdracht is gehaald en voert aan dat hij samen met zijn onderaannemer - ‘ [naam] ’- de vloerverwarming heeft gelegd. Volgens [gedaagde] bestaat dan ook richting hem een betalingsverplichting voor [eisers] voor het leggen van de vloerverwarming. [gedaagde] betwist daarnaast dat hij een creditfactuur zou sturen, maar voert aan dat hij wel een korting heeft aangeboden ten bedrage van € 4.825,00 excl. BTW. Die korting zou aan [eisers] worden verleend als zij het meerwerk ten bedrage van € 4.890,00 excl. BTW zouden betalen.
4.12.
Ter zitting hebben [eisers] de stelling van [gedaagde] inzake de korting nader betwist. Zij voerden daarbij aan dat partijen altijd hebben gesproken over een creditfactuur en niet over een korting, zoals volgens hen ook blijkt uit de gevoerde whatsappcorrespondentie.
4.13.
Nu [gedaagde] stelt dat [eisers] aan hem betaling verschuldigd zijn inzake de vloerverwarming, rust de stelplicht en bewijslast van deze stelling op [gedaagde] . Niet in geschil is immers dat [eisers] uit hoofde van nakoming van de aannemingsovereenkomst enkel hoeven te betalen voor werk dat is verricht. [eisers] hebben de stellingen van [gedaagde] gemotiveerd betwist, waartoe de rechtbank verwijst naar rov. 4.10. en 4.12. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] daartegenover onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat hij de vloerverwarming heeft gelegd. Hij is immers niet concreet ingegaan op de argumenten van [eisers] De rechtbank neemt dan ook aan dat sprake is van minderwerk voor de vloerverwarming en dat het aangeboden bedrag van € 4.825,00 excl. BTW een creditfactuur betreft.
4.14.
Vast is komen te staan dat [eisers] reeds zelf een bedrag van in totaal € 5.000,00 hebben verrekend met de aanneemsom voor het minderwerk. Gelet op het gefactureerde bedrag voor de vloerverwarming van € 5.808,00 (inclusief BTW), betekent dit dat [eisers] een bedrag van € 808,00 te veel hebben betaald aan [gedaagde] . De vordering van [eisers] die strekt tot betaling van dit bedrag zal dus worden toegewezen.
Minderwerk laminaatvloer
4.15.
Ter zitting werd duidelijk dat [gedaagde] de laminaatvloer in de woning van [eisers] heeft gelegd. [eisers] hebben tijdens de mondelinge behandeling hun stelling over het minderwerk voor de laminaatvloer verder ontwikkeld. Zij stellen dat zij zelf het materiaal voor de laminaatvloer hebben aangekocht en dat dit in mindering moet worden gebracht op de aanneemsom, omdat dit volgens hun bij het door [gedaagde] aangenomen werk behoorde.
4.16.
[gedaagde] betwist niet dat [eisers] de materialen zelf hebben gekocht, maar hij betwist wel dat dit bedrag in mindering zou moeten worden gebracht op de aanneemsom.
4.17.
In de offerte van [gedaagde] van 29 maart 2022 wordt het volgende vermeld met betrekking tot de laminaatvloer:
“(…)
Omschrijving Bedrag Totaal Btw
(…)
1 Laminaat aanbrengen bovenverdieping € 1.750,000 € 1.750,00 21%
(…)”
4.18.
De rechtbank overweegt dat uit de offerte slechts volgt dat [gedaagde] de laminaatvloer zou aanbrengen tegen een bedrag van € 1.750,00 excl. BTW. Het is niet gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat het aangenomen werk tevens de aanschaf van materiaal omvat. De stelling van [eisers] is daarnaast onwaarschijnlijk omdat de materiaalkosten van de laminaatvloer € 1.726,98 bedragen en dit bedrag bijna gelijk is aan het geoffreerde bedrag exclusief BTW, terwijl in ieder geval het aanbrengen van de vloer in het geoffreerde bedrag is opgenomen. Naar oordeel van de rechtbank hebben [eisers] met betrekking tot deze vordering onvoldoende gesteld en zal deze daarom worden afgewezen.
Minderwerk overig
4.19.
[eisers] vorderen als “erkend overig minderwerk” een bedrag van
€ 5.838,25 van [gedaagde] . De rechtbank stelt vast dat dit bedrag betrekking heeft op het minderwerk inzake de vloerverwarming. Aangezien dit reeds apart is verrekend en - voor een bedrag van € 808,00 - gevorderd door [eisers] als “minderwerk vloerverwarming” en de vordering wordt toegewezen, kan dit bedrag niet nogmaals gevorderd worden (zie rov. 4.14.). Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
Immateriële schadevergoeding
4.20.
[eisers] maken aanspraak op immateriële schadevergoeding. In de dagvaarding stellen zij dat er sprake is van smart, verdriet, verminderde levensvreugde en geestelijk leed als gevolg van het feit dat zij geruime tijd wonen in een woning die niet af is, er sprake is van verminderd wooncomfort, zij geen bezoek durven te ontvangen en het gevoel hebben dat hun leven stilstaat. Tijdens de mondelinge behandeling is aanvullend gesteld dat eiser in conventie sub 1 arbeidsongeschikt is vanwege psychische klachten die te wijten zijn ‘aan de toestand met’ [gedaagde] .
4.21.
[gedaagde] betwist deze vordering en voert aan dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een aanspraak op immateriële schadevergoeding. De door de heer Major gestelde psychische klachten zouden volgens [gedaagde] bovendien reeds vóór de verbouwing al hebben bestaan en zijn niet het gevolg van de verbouwing.
4.22.
De rechtbank begrijpt dat [eisers] met het gestelde geestelijk letsel doelen op aantasting “op andere wijze in hun persoon” in de zin van artikel 6:106 sub b BW. Hetgeen [eisers] in de dagvaarding hebben gesteld ten aanzien van de immateriële gevolgen die zij ondervinden van - naar de rechtbank begrijpt - het feit dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst, betreft ongemakken en ergernissen die zich zonder meer voorgedaan zullen kunnen hebben. Ook daarvan uitgaande, kan dat echter niet leiden tot toewijzing van een vordering ter zake omdat dit soort gevolgen - te duiden als meer of minder sterk psychisch onbehagen - onvoldoende zijn om te worden aangemerkt als geestelijk letsel in de zin van artikel 6:106 sub b BW. De ter zitting gestelde depressieve klachten van eiser in conventie sub 1 kunnen evenmin leiden tot toewijzing van (een deel van) de vordering, ook als wordt aangenomen dat hij daadwerkelijk aan een depressie lijdt. De stelling dat er een verband is met de tekortkoming in de nakoming van de aannemingsovereenkomst door [gedaagde] is immers in het geheel niet onderbouwd.
Mr. Stegeman heeft tijdens de zitting nog gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 19 juli 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1278) waarin is geoordeeld dat aantasting van het woongenot van een ander door overlast of hinder, onrechtmatig is als de overlast of hinder wat hevigheid betreft boven een bepaald niveau uitkomt. Een vergelijking met die situatie gaat niet op, omdat in onderhavige zaak geen sprake is van onrechtmatige hinder of overlast. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Kosten partijdeskundige
4.23.
[eisers] vorderen een vergoeding van € 1.033,53 voor de kosten van de partijdeskundige. Deze kosten worden door [gedaagde] betwist met als argument dat de partijdeskundige eenzijdig is ingeschakeld door [eisers] en daarom niet voor zijn rekening kunnen komen. Dit argument kan niet slagen. Deskundigenkosten kunnen worden gekwalificeerd als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en komen, indien zij redelijk zijn, op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking. Uit vaste rechtspraak volgt voorts dat een conditio sine qua non-verband dient te bestaan tussen de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis en de kosten en dat de kosten in zodanig verband staan met die gebeurtenis dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, aan de aansprakelijke persoon kunnen worden toegerekend. Daarnaast moet het redelijk zijn geweest om in verband met een onderzoek naar de mogelijke gevolgen van die gebeurtenis deskundige bijstand in te roepen (Hoge Raad 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:586). Nu naar oordeel van de rechtbank is voldaan aan voornoemde voorwaarden, zal dit gedeelte van de vordering worden toegewezen.
Tegelvloer
4.24.
[eisers] stellen dat de door [gedaagde] gelegde tegelvloer gebrekkig is en geheel opnieuw moet worden gelegd. Dit is volgens [eisers] pas aan het licht gekomen bij het vervangen van het toilet op de begane grond, nadat het onderzoek van de partijdeskundige al had plaatsgevonden. Ook stellen [eisers] dat er sprake is van verzuim en vorderen zij om die reden schadevergoeding.
4.25.
[gedaagde] betwist dat de tegelvloer gebrekkig zou zijn en voert aan dat een onderbouwing van de gestelde gebrekkigheid geheel ontbreekt.
4.26.
De rechtbank is het niet eens met de door [eisers] ingenomen stelling dat verzuim is ingetreden omdat nakoming blijvend onmogelijk was. Indien en voor zover zou komen vast te staan dat de tegelvloer gebrekkig is, dan is herstel van de tegelvloer nog mogelijk. Daarbij kan in het midden worden gelaten uit welke werkzaamheden herstel zou bestaan. De rechtbank overweegt dat [eisers] , na constatering van het gestelde gebrek aan de tegelvloer, [gedaagde] in gebreke hadden moeten stellen. Niet is gesteld of gebleken dat dit gebeurd is. De rechtbank overweegt dat dit van [eisers] verlangd kon worden, omdat zij [gedaagde] zelfs na de gestelde bedreiging in juni 2022 nog in de gelegenheid hebben gesteld tot het uitvoeren van herstelwerkzaamheden. In onderhavig geval is voorts geen sprake van een situatie waarin verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden. Een verplichting tot betaling van schadevergoeding bestaat pas op het moment dat de wederpartij in verzuim is. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat [gedaagde] in verzuim is geraakt met betrekking tot het gestelde gebrek aan de tegelvloer, zal deze vordering niet worden toegewezen. De rechtbank merkt tevens op dat de vordering enkel ziet op schadevergoeding en niet op herstel, zodat [gedaagde] ook niet tot herstel kan worden veroordeeld, nog los van de vraag of de tegelvloer gebrekkig is.
Tussenconclusie
4.27.
De rechtbank heeft in het voorgaande vastgesteld dat [gedaagde] een bedrag van
€ 9.401,73 aan [eisers] dient te betalen inzake herstelkosten, minderwerk van de vloerverwarming en deskundigenkosten. De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal, zoals gevorderd blijkens het petitum van de dagvaarding, worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
Kosten rechtsbijstand en buitengerechtelijke kosten
4.28.
[eisers] vorderen een bedrag van € 2.904,00 aan kosten voor rechtsbijstand door hun advocaat. [gedaagde] betwist de verschuldigdheid van deze kosten, met als argument dat een wettelijke basis hiervoor ontbreekt. Daarnaast vorderen [eisers] buitengerechtelijke kosten ad € 1.085,71.
4.29.
De buitengerechtelijke kosten betreffen kosten die een partij maakt om zijn of haar vordering buitengerechtelijk te verhalen op de tegenpartij. Voor deze kosten bestaat een forfaitaire vergoeding conform het Rapport BGK-Integraal (hierna: “het Rapport”). De rechtbank overweegt dat de kosten voor rechtsbijstand in de buitengerechtelijke fase, zoals door [eisers] worden gevorderd, behoren tot de buitengerechtelijke kosten. Een grondslag of toelichting om deze kosten apart te kunnen vorderen ontbreekt. Dit bedrag kan niet apart naast de buitengerechtelijke kosten gevorderd worden en zal daarom worden afgewezen.
4.30.
Aangezien de aansprakelijkheid van [gedaagde] vaststaat, ligt de vordering tot vergoeding van de buitenrechtelijke kosten in beginsel voor toewijzing gereed. Omdat de hoofdsom slechts gedeeltelijk zal worden toegewezen (zie rov. 4.26), komt het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten niet meer overeen met het in het Rapport bepaalde tarief. Nu de toewijsbare buitengerechtelijke kosten conform de berekening volgens het Rapport echter méér bedragen dan hetgeen is gevorderd, zal het mindere worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten zal ook worden toegewezen.
Proces- en nakosten
4.31.
Omdat partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat elke partij zijn eigen kosten draagt.
in reconventie
Onbetaalde facturen
4.32.
[gedaagde] stelt dat [eisers] zijn facturen niet volledig hebben voldaan en dat een bedrag van € 3.731,68 nog openstaat. [eisers] betwisten dat zij nog een bedrag verschuldigd zijn.
4.33.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] middels drie aparte facturen in totaal een bedrag van € 29.825,00 in rekening heeft gebracht bij [eisers] . [eisers] hebben zelf een bedrag van € 5.000,00 verrekend met de aanneemsom voor het minderwerk inzake de vloerverwarming (zie rov. 4.14.). Daarnaast hebben [eisers] een bedrag van
€ 1.268,32 aan [gedaagde] voldaan inzake de door [gedaagde] voorgeschoten materiaalkosten voor de vloerverwarming. De rekensom ten aanzien van hetgeen [eisers] op grond van de aanneemovereenkomst verschuldigd waren, ziet er dan als volgt uit:
Aanneemsom
€ 29.825,00
Minderwerk
€ 5.000,00
Materiaalkosten
€ 1.268,32
+
Totaal
€ 26.093,32
Laatstgenoemd bedrag is door [eisers] aan [gedaagde] betaald middels overboeking op zijn bankrekening.
4.34.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen bedrag meer openstaat dat door [eisers] betaald zou moeten worden. Dit gedeelte van de vordering zal worden afgewezen.
Meerwerk
4.35.
[gedaagde] stelt dat hij meerwerk heeft verricht ten bedrage van € 4.890,00 excl. BTW. [eisers] betwisten deze vordering en voeren aan dat de aannemer niet heeft voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor het in rekening brengen van meerwerk.
4.36.
Aangezien partijen een aannemingsovereenkomst hebben gesloten, is artikel 7:755 BW tussen partijen van toepassing. In dat artikel staat het volgende. Een aannemer kan een verhoging van de prijs vorderen indien de opdrachtgever toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk wenst. De aannemer kan deze prijsverhoging alleen met succes vorderen, als de aannemer de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een uit dit meerwerk voortvloeiende prijsverhoging. Dit is alleen anders als de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. De stelplicht en bewijslast dat aan de hiervoor omschreven waarschuwingsplicht is voldaan, rust op de aannemer. De aannemer zal ook moeten aantonen dat sprake is van een meerwerkopdracht.
4.37.
In geschil is of [eisers] opdracht hebben gegeven voor meerwerk. Als door [eisers] gesteld en door [gedaagde] niet betwist staat echter vast dat [gedaagde] [eisers] in ieder geval niet heeft gewaarschuwd voor een prijsverhoging. [gedaagde] heeft ook niet gesteld dat [eisers] een prijsverhoging uit zichzelf hadden moeten begrijpen. Daarmee staat vast dat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 7:755 BW en zal deze vordering worden afgewezen.
Materiaal vloerverwarming
4.38.
[gedaagde] heeft voor een bedrag van € 1.268,32 materiaal ingekocht voor de vloerverwarming en vordert dit terug van [eisers] . [eisers] stellen dat zij dit bedrag reeds aan [gedaagde] hebben betaald door dit te verrekenen met minderwerk.
4.39.
De rechtbank is van oordeel dat [eisers] inzichtelijk hebben gemaakt dat zij dit bedrag bij de verrekening van het minderwerk van de vloerverwarming hebben terugbetaald aan [gedaagde] (zie rov. 4.33.). Nu dit bedrag reeds bij wijze van verrekening aan [gedaagde] is terugbetaald, zal deze vordering worden afgewezen.
Schade aan de bedrijfswagen
4.40.
[gedaagde] stelt dat hij schade aan zijn bedrijfswagen heeft ter hoogte van
€ 4.000,00, door toedoen van [eisers] De hoogte van de schade wordt door [eisers] betwist. Ook stellen zij dat [gedaagde] niet meewerkt aan de afhandeling van de schade door de verzekeraar van [eisers]
4.41.
Los van de discussie tussen partijen over de vraag of [gedaagde] zich heeft ingespannen om informatie over de schade aan te leveren bij de aansprakelijkheidsverzekeraar van [eisers] , is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] de hoogte van de schade onvoldoende heeft onderbouwd. Nergens blijkt uit waar de schade uit bestaat en waarom de schade een bedrag van € 4.000,00 zou bedragen. Deze vordering zal om die reden worden afgewezen.
Inkomstenderving
4.42.
[gedaagde] vordert inkomstenderving omdat hij tijd heeft vrijgehouden in zijn agenda om herstelwerkzaamheden bij [eisers] uit te voeren in maart/april 2023. Deze vordering wordt door [eisers] betwist met als argument dat de gestelde termijn voor herstel verstreken was en [gedaagde] in verzuim was geraakt. Met dit aanbod tot herstel op een later ogenblik hoefden ze niet akkoord te gaan, aldus [eisers] .
4.43.
De rechtbank is van oordeel dat iedere wettelijke grondslag voor deze vordering ontbreekt. Immers valt niet in te zien op basis waarvan [eisers] inkomstenderving aan [gedaagde] verschuldigd zouden zijn. [eisers] hebben per brief van 22 maart 2023 laten weten aan [gedaagde] dat ze vervangende schadevergoeding vorderen in plaats van herstel. Hoewel [eisers] eerder aan [gedaagde] kenbaar had kunnen maken dat ze niet akkoord gingen met de verruiming van de hersteltermijn, is dit niet onrechtmatig. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.44.
De door [gedaagde] gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden afgewezen, omdat er geen rechtsgrond kan worden vastgesteld op basis waarvan [eisers] (mogelijk) gehouden waren aan [gedaagde] te betalen. Artikel 6:96 lid 2 onder c BW - dat gaat over de buitengerechtelijke kosten - biedt geen zelfstandige grondslag voor de aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
Conclusie
4.45.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen van [gedaagde] zullen worden afgewezen.
Proces- en nakosten
4.46.
Aangezien [gedaagde] in reconventie ongelijk krijgt, zal [gedaagde] in de deze kosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in reconventie aan de zijde van [eisers] als volgt vastgesteld:
- salaris advocaat
614,00
(1 punt × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
792,00

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen het bedrag het bedrag ad € 9.401,73 wegens schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen het bedrag € 1.085,71 wegens buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst het gevorderde af,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 792,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.8.
verklaart de proceskostenveroordeling in reconventie uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.
DS