ECLI:NL:RBLIM:2024:6008

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
03/161354-23 en 03/866088-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van medeplegen van grootschalige hennepteelt met diefstal van elektriciteit en water

Op 4 september 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van grootschalige hennepteelt, diefstal van elektriciteit en water, en het voorhanden hebben van voorwerpen bestemd voor hennepteelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte een grote hoeveelheid hennepplanten heeft geteeld en elektriciteit en water heeft gestolen. De verdachte heeft de feiten tijdens de zitting op 14 augustus 2024 bekend, maar de verdediging heeft betoogd dat de hennepteelt pas in september 2017 is begonnen, na een verbouwing van de loods. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte als bewijs gebruikt, maar heeft ook andere bewijsmiddelen in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en heeft een taakstraf van 240 uren opgelegd, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van bijna vier jaren, wat heeft geleid tot de beslissing om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast is de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke gevangenisstraf afgewezen, omdat de verdachte zich niet schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit binnen de proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers : 03/161354-23 en 03/866088-17 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 september 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1986,
wonende te [adres 1]
,
hierna: de verdachte.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.M. Rus, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 augustus 2024. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Op 21 augustus 2024 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
Deze zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] met de respectievelijke parketnummers 03/161352-23, 03/161353-23, 03/161349-23 en 03/161350-23.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:alleen of samen met anderen een grote hoeveelheid hennepplanten opzettelijk heeft geteeld en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 2:alleen of samen met anderen een hoeveelheid elektriciteit toebehorend aan [naam 1] heeft weggenomen door middel van verbreking;
Feit 3:alleen of samen met anderen een hoeveelheid water toebehorend aan [naam 2] heeft weggenomen door middel van verbreking;
Feit 4:voorwerpen ter voorbereiding van illegale hennepteelt voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten en daarbij verwezen naar de bevindingen van de politie en de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de periode die onder de feiten 2 en 3 ten laste is gelegd. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat als begindatum 1 september 2017 moet worden gehanteerd omdat in mei 2017 is begonnen met het bouwen van de hennepplantage in de loods aan de [adres 2] in Voerendaal. Het telen van hennep is echter pas in september 2017 gestart, omdat de kwekerij niet eerder gereed was voor gebruik.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Aangezien de verdachte de feiten ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen:
Alle feiten:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 14 augustus 2024;
Feiten 1, 2 en 3:
  • het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] van 23 januari 2018, pagina’s 151 en 152;
  • de rapportage bevindingen positieve netmeting van [naam 1] van 23 januari 2018, pagina 154;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2018, pagina’s 176 en 177;
  • het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij van 15 februari 2018, pagina’s 164 tot en met 169;
Feit 2:
- de aangifte diefstal elektriciteit van [naam 1] van 8 februari 2018, pagina’s 324 tot en met 329;
Feit 3:
- de aangifte van [naam 3] namens [naam 2] van 24 januari 2028, pagina’s 376 en 377;
Feit 4:
  • het proces-verbaal binnentreden woning van 17 oktober 2018, pagina’s 919 tot en met 922;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 18 oktober 2018, pagina’s 952 en 953.
Partiële vrijspraak
Periode feiten 2 en 3
De huurovereenkomst met betrekking tot de loods aan de [adres 2] in Voerendaal is ingegaan op 1 mei 2017. Die datum is in de tenlastelegging als begindatum opgenomen van de periode waarin elektriciteit en water zijn weggenomen ten behoeve van de hennepteelt. De rechtbank volgt de verdediging deels in de redenering dat de hennepteelt niet meteen is gestart, omdat eerst een verbouwing van de loods heeft plaatsgevonden alvorens de hennepkwekerij is opgebouwd. Dat deze verbouwing zo lang zou hebben geduurd dat de hennepteelt eerst in september 2017 is gestart, heeft de verdediging naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende onderbouwd. De verbouwing zoals die uit het dossier blijkt, is naar het oordeel van de rechtbank niet zo omvangrijk of ingewikkeld dat daar vier maanden voor nodig waren. Gelet op de huurprijs van € 1.950,- ligt het bovendien voor de hand dat de hennepteelt zo snel als mogelijk van start is gegaan. De rechtbank zal
1 juni 2017 als begindatum nemen van de periode waarin elektriciteit en stroom zijn weggenomen ten behoeve van de hennepteelt en zal de verdachte van de resterende periode (van 1 mei 2017 tot 1 juni 2017) vrijspreken.
Medeplegen
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte de feiten 1 tot en met 3 tezamen met [medeverdachte 1] heeft gepleegd. Van het medeplegen met de overige in de tenlastelegging genoemde personen zal de rechtbank de verdachte daarom vrijspreken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1
op 24 januari 2018 te Voerendaal tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] opzettelijk heeft geteeld een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te
weten ongeveer 1723 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
in de periode van 1 juni 2017 tot en met 24 januari 2018 te Voerendaal
tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] een hoeveelheid elektriciteit, toebehorend aan
[naam 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking;
3
in de periode van 1 juni 2017 tot en met 24 januari 2018 te Voerendaal
tezamen en in vereniging met [medeverdachte 1] een hoeveelheid water, toebehorend aan [naam 2] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader dat weg te nemen goed onder hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking;
4
op 17 oktober 2018 te Heerlen voorwerpen voorhanden heeft gehad, te weten
- 1 tijdschakelaar en;
- 5 transformatoren en;
- 1 koppelstuk en;
- 1 koolstoffilter en;
- 1 groeitent en;
- 77 plantenpotten;
waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
Feit 2
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Feit 3
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Feit 4
Voorwerpen voorhanden hebben waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf van twaalf maanden op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit rekening te houden met een forse overschrijding van de redelijke termijn (van bijna vier jaren) en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De jarenlange onzekerheid heeft de verdachte veel stress opgeleverd. Hij slikt antidepressiva en bètablokkers om beter te kunnen functioneren. Voor het overige heeft de verdachte zijn leven goed op orde: hij werkt als schilder en heeft een gezin.
De verdediging verzoekt te volstaan met het opleggen van een taakstraf, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Hoewel de rechtbank haar bewezenverklaring gedeeltelijk baseert op de bekennende verklaring van de verdachte, overtuigt het bewijsmateriaal haar van een grotere rol dan de verdachte in die bekentenis toegeeft. De rechtbank gelooft meer specifiek niet dat de verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, een investeerder had die alles betaalde: de huur van de loods, de verbouwing van de loods en de opbouw van de hennepkwekerij. Opmerkelijk hierbij is dat de verdachte niet eerder dan ter terechtzitting over deze investeerder heeft verklaard, en desgevraagd geen naam, contactgegevens, signalement of andere informatie heeft willen geven. Uit het dossier blijkt verder ook niet van enige rechtstreekse betrokkenheid van anderen dan de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] bij de opbouw en het runnen van de kwekerij, zodat de rechtbank hem hiervoor volledig verantwoordelijk houdt.
De kwekerij in Voerendaal was buitengewoon professioneel en grootschalig, en is ongeveer acht maanden in bedrijf geweest. Ten behoeve van de kwekerij werd illegaal stroom en water afgenomen.
Uit het strafblad van de verdachte blijkt bovendien dat hij al eerder is veroordeeld voor het telen van hennep. De verdachte is kennelijk niets gelegen aan het feit dat de consumptie van hennep negatieve gevolgen heeft voor de gezondheid van met name jeugdige gebruikers, en dat de zwarte geldstromen die met de handel in hennep gepaard gaan de legale economie ondermijnen. Hij is kennelijk slechts uit geweest op eigen financieel gewin, en heeft die negatieve gevolgen voor de samenleving, waarvan ook hijzelf deel uitmaakt, voor lief genomen.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is neergelegd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft volgens de uitleg die de Hoge Raad aan de redelijke termijn heeft gegeven, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op het moment van het verhoor en de inverzekeringstelling van de verdachte op 18 oktober 2018. Met betrekking tot het procesverloop constateert de rechtbank geen bijzondere omstandigheden. Derhalve is de redelijke termijn op het moment van de uitspraak van dit vonnis met bijna vier jaren overschreden.
Gelet op deze forse overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank het niet langer opportuun aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De ernst van de feiten rechtvaardigt de maximale taakstraf. Daarnaast acht de rechtbank het noodzakelijk een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen als stok achter de deur, aangezien de bewezen verklaarde feiten niet als een incident kunnen worden beschouwd.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte een taakstraf opleggen van 240 uren. Daarnaast zal de rechtbank de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.

7.De vordering tenuitvoerlegging 03/866088-17

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van deze rechtbank van 6 maart 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting geconcludeerd tot toewijzing van de vordering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:NL:RBZWB:2024:2729) heeft de verdediging betoogd dat de vordering binnen drie maanden na het verstrijken van de proeftijd ingediend had moeten worden. Deze termijn is bij het vervallen van artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht weliswaar niet overgenomen in artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering, maar dat is een kennelijke omissie van de wetgever. Feit 4 is binnen de proeftijd gepleegd, maar de vordering tenuitvoerlegging is pas op 27 november 2023 ingediend, ruim twee jaren na het verstrijken van de proeftijd, en derhalve buiten de wettelijke termijn.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de veroordeling op 20 maart 2018 onherroepelijk is geworden en dat de proeftijd van drie jaren op 20 maart 2021 is afgelopen. Anders dan de verdediging en de rechtbank Zeeland-West-Brabant ziet deze rechtbank geen aanleiding om uit te gaan van een omissie van de wetgever. Tussentijdse reparaties van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (USB) hebben immers niet geleid tot het alsnog invoeren van een termijn voor het indienen van de vordering tenuitvoerlegging na het verstrijken van de proeftijd, terwijl daarvoor in de parlementaire beraadslagingen wel aandacht is geweest. Derhalve acht de rechtbank de officier van justitie ontvankelijk in haar vordering.
Nu is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke straf op zijn plaats is. Toch zal de rechtbank de vordering afwijzen. De voorwerpen die de politie bij de verdachte op zolder vond in de proeftijd, waren afkomstig van een oude kwekerij en leken niet bedoeld voor een nieuwe teelt. Sinds die vondst zijn bovendien bijna zes jaar verstreken. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank een tenuitvoerlegging niet opportuun.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumwet.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • bepaalt dat de straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Vordering tenuitvoerlegging 03/866088-17
- wijst de vordering tenuitvoerlegging van 27 november 2023 in de zaak met parketnummer 03/866088-17 af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. Witteman, voorzitter, mr. H.E.G. Peters en
mr. N.P.J. van de Pasch , rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Eroktay, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 september 2024.
Buiten staat
Mrs. Peters en Van de Pasch zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 24 januari 2018 te Voerendaal
tezamen en in vereniging met [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2]
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] , althans een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of
vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te
weten ongeveer 1723 hennepplanten,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
( art 11 lid 5 Opiumwet, art 3 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek
van Strafrecht )
2
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 24 januari 2018 te
Voerendaal
tezamen en in vereniging met [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2]
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] , althans een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
[naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk
toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder
zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of
verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
3
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 24 januari 2018 te
Voerendaal
tezamen en in vereniging met [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 2]
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] , althans een of meer anderen, althans alleen,
een hoeveelheid water, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk
geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/haar/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 17 oktober 2018 te Heerlen
stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop
aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden
gehad, te weten
- 1 Tijdschakelaar, althans een aantal tijdschakelaars en/of;
- 5 Transformatoren, althans een aantal transformatoren en/of;
- 1 Koppelstuk, althans een aantal koppelstukken en/of;
- 1 Koolstoffilter, althans een aantal koolstoffilters en/of;
- 1 groeitent, althans een aantal groeitenten en/of;
- 77 plantenpotten, althans een aantal plantenpotten en/of;
waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd
waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de
Opiumwet strafbaar gestelde feiten
( art 11a Opiumwet )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummers 2019062194, 2018005825, 2018012531, 2018158588 en 2018158642, gesloten op 23 april 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1160.