ECLI:NL:RBZWB:2024:2729
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke isd-maatregel
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel tegen een betrokkene die niet als ingezetene in de Basisregistratie Personen is ingeschreven. De officier van justitie had de tenuitvoerlegging gevorderd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de officier niet-ontvankelijk is in deze vordering. De rechtbank constateert dat de vordering is ingediend op 19 maart 2024, terwijl de proeftijd van de voorwaardelijke maatregel op 9 juni 2023 eindigde. De rechtbank stelt vast dat er geen termijn is genoemd in de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissing (Wet usb) voor het indienen van een vordering tot tenuitvoerlegging, maar dat er voorheen wel een termijn van drie maanden gold. De rechtbank concludeert dat deze termijn niet is komen te vervallen en dat de vordering dus te laat is ingediend. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en een van de rechters niet in de gelegenheid waren om de beslissing mede te ondertekenen.