ECLI:NL:RBZWB:2024:2729

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
02-041804-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke isd-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 april 2024 uitspraak gedaan over de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel tegen een betrokkene die niet als ingezetene in de Basisregistratie Personen is ingeschreven. De officier van justitie had de tenuitvoerlegging gevorderd, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de officier niet-ontvankelijk is in deze vordering. De rechtbank constateert dat de vordering is ingediend op 19 maart 2024, terwijl de proeftijd van de voorwaardelijke maatregel op 9 juni 2023 eindigde. De rechtbank stelt vast dat er geen termijn is genoemd in de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissing (Wet usb) voor het indienen van een vordering tot tenuitvoerlegging, maar dat er voorheen wel een termijn van drie maanden gold. De rechtbank concludeert dat deze termijn niet is komen te vervallen en dat de vordering dus te laat is ingediend. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en een van de rechters niet in de gelegenheid waren om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-041804-20
beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging
In de zaak van de officier van justitie onder het hierboven genoemde parketnummer tegen
[betrokkene]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
niet als ingezetene in de Basisregistratie Personen ingeschreven en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland
hierna ook te noemen: betrokkene

1.De procedure

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van een aan [betrokkene] opgelegde voorwaardelijke isd-maatregel.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 mei
2020;
- de vordering van de officier van justitie van 19 maart 2024;
- de adviezen van de reclassering van 24 januari 2023 en 3 november 2023.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 12 april 2024 is de officier van justitie mr. M.C. Fimerius gehoord. [betrokkene] is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman, mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg.

2.Het oorspronkelijke vonnis

Aan [betrokkene] is bij het hiervoor vermelde vonnis de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: isd-maatregel) gelast voor de duur van twee jaar, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden:
* dat betrokkene zich meldt bij de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig
vindt;
*dat betrokkene zich ambulant laat behandelen bij een forensische psychiatrische polikliniek
of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo
spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de
reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen
die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel
zijn van de behandeling. Bij terugval in overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over
het psychiatrisch toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de
reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor
crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek. Als de voor
indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat
betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die
verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal
zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat betrokkene geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle
gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt
gecontroleerd;
* dat betrokkene meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het
middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek.
(blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt
gecontroleerd.
Daarbij is aan de reclassering opdracht gegeven tot het houden van toezicht op de naleving
van voormelde bijzondere voorwaarden en om betrokkene ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is onherroepelijk geworden op 10 juni 2020.

3.Het advies van de reclassering

De reclassering heeft de officier van justitie geadviseerd om een vervolgbeslissing te nemen over het toezicht, omdat [betrokkene] niet bereikbaar is voor de reclassering, (daardoor) niet meewerkt aan het toezicht en zich niet houdt aan de opgelegde voorwaarden.

4.De beoordeling

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering omdat deze te laat is ingediend. Weliswaar wordt in de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissing (hierna: Wet usb) geen termijn genoemd voor de indiening van een vordering tot tenuitvoerlegging, maar de verdediging gaat ervan uit dat dit berust op een omissie van de wetgever. Vóór de invoering van de Wet usb stond in artikel 14g Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dat de vordering binnen drie maanden na het einde van de proeftijd moest zijn ingediend. Uit niets blijkt dat de wetgever deze termijn uit de wet heeft willen schrappen. Het kan ook niet zo zijn dat de vordering onbeperkt kan worden ingediend.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
Naar aanleiding van het standpunt van de verdediging, heeft de officier van justitie ter zitting aangegeven dat zij het begrijpelijk vindt als de rechtbank haar niet-ontvankelijk verklaart in de vordering.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert dat op de vordering tot tenuitvoerlegging twee verschillende data staan genoemd. Zij gaat ervan uit dat de datum van de stempel, zijnde 19 maart 2024, de datum is waarop de vordering is ingediend. De proeftijd van de voorwaardelijke isd-maatregel liep tot 9 juni 2023. De vordering is dus een aanzienlijke tijd na het verstrijken van de proeftijd ingediend.
De rechtbank dient daarom de vraag te beantwoorden of de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:6:21 Sv geen termijn vermeldt waarbinnen de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden ingediend. Zij constateert dat voorheen in de wet (artikel 14g Sv oud) stond vermeld dat een vordering tot tenuitvoerlegging moet worden ingediend binnen drie maanden na het verstrijken van de proeftijd. De rechtbank ziet in de Memorie van Toelichting bij de Wet usb noch anderszins een aanknopingspunt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad om deze termijn te laten vervallen. Zij gaat daarom uit van een omissie van de wetgever bij de inwerkingtreding van de Wet usb en zal - mede met het oog op de rechtszekerheid - de eerder bij wet geregelde termijn van drie maanden als uitgangspunt nemen.
Zoals hiervoor is overwogen dateert de vordering tot tenuitvoerlegging van 19 maart 2024. De vordering valt daarmee ruim buiten de termijn van drie maanden na het verstrijken van de proeftijd, zodat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering.
Deze beslissing is genomen door mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos, voorzitter, mr. J.C.A.M. Los en mr. P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.C.L.J. Luijten en is direct mondeling uitgesproken ter openbare zitting op 12 april 2024.
Mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. P.A.M. Wijffels zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.