ECLI:NL:RBLIM:2024:5944

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
C/03/332340 HA RK 24-123
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris wegens gebrek aan partijdigheid

Op 16 augustus 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van rechter-commissaris mr. C.M. Nollen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.T. van Berge Henegouwen, was ingediend op 27 juni 2024 en betrof vrees voor partijdigheid van de rechter-commissaris naar aanleiding van een beslissing op een vordering ex artikel 190 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Verzoeker stelde dat de rechter-commissaris zonder voorafgaande kennisgeving aan de verdediging had beslist en dat er mogelijk een 'geheim protocol' was gebruikt.

De rechter-commissaris heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat haar beslissing geen blijk geeft van partijdigheid. De officier van justitie heeft eveneens gereageerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 augustus 2024 heeft de wrakingskamer de argumenten van verzoeker en de reacties van de rechter-commissaris en de officier van justitie gehoord.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de feiten en omstandigheden die door verzoeker zijn aangevoerd, niet voldoende zijn om te concluderen dat de rechter-commissaris partijdig zou zijn. De wrakingskamer heeft benadrukt dat de rechter-commissaris op grond van artikel 190 lid 3 Sv een procesbeslissing heeft genomen en dat dergelijke beslissingen niet grond voor wraking kunnen opleveren, tenzij er objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking dan ook ongegrond verklaard.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: 332340 / HA RK 24-123
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken van 16 augustus 2024
op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonend te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht,
dat strekt tot wraking van mr. C.M. Nollen, rechter-commissaris belast met strafzaken van de rechtbank Limburg, hierna: de rechter-commissaris.

1.De procedure

1.1.
Namens verzoeker is op 27 juni 2024 een verzoekschrift tot wraking (met bijlagen) van de rechter-commissaris bij de rechtbank ingediend.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft op 8 juli 2024 een schriftelijke reactie ingediend. Verzoeker heeft hiervan een afschrift ontvangen.
1.3.
De officier van justitie heeft bij e-mail van 31 juli 2024 (met bijlagen) zijn standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek gegeven.
1.4
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 8 augustus 2024, waarbij mr. S.T. van Berge Henegouwen namens verzoeker is verschenen. Hij heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.5
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de wrakingskamer het onderzoek gesloten en meegedeeld dat de wrakingskamer uiterlijk op 22 augustus 2024 uitspraak zal doen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Namens verzoeker is aangevoerd dat hij op grond van de door hem in het verzoek beschreven handelingen van de rechter-commissaris naar aanleiding van een vordering op grond van artikel 190 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) moet vrezen voor partijdigheid en/of vooringenomenheid en/ of een gebrek in de onafhankelijkheid van de rechter-commissaris. Verzoeker voert onder meer aan dat de rechter-commissaris heeft beslist zonder de verdediging op voorhand op de hoogte te stellen van de vordering en in de gelegenheid te stellen hierop te reageren. Bovendien zijn dezelfde getuigen eerder (in dezelfde strafzaak) ook gehoord, waarbij de (toenmalige) rechter-commissaris ook artikel 190 lid 3 Sv heeft toegepast, maar - zo begrijpt de wrakingskamer - met minder vergaande maatregelen. De rechter-commissaris heeft verder de begeleidende correspondentie tussen haar en de officier van justitie niet overgelegd. Verzoeker vreest dat de officier van justitie wellicht een deel van de argumenten die ten grondslag liggen aan de vordering in de begeleidende correspondentie in plaats van in de vordering heeft opgenomen, waardoor de verdediging daarvan geen kennis heeft kunnen nemen. Verder vermoedt verzoeker dat door de rechter-commissaris gebruik is gemaakt van een ‘geheim protocol’.

3.Het standpunt van de rechter-commissaris

3.1.
De rechter-commissaris heeft aangevoerd dat zij op grond van artikel 190 lid 3 Sv een procesbeslissing heeft genomen en dat haar beslissing geen blijk geeft van partijdigheid.

4.Het standpunt van de officier van justitie

4.1.
De officier van justitie heeft uitvoerig gereageerd op het wrakingsverzoek en geconcludeerd tot afwijzing hiervan. Hij acht het tevens aangewezen dat de wrakingskamer gebruik maakt van haar bevoegdheid op grond van artikel 515 lid 4 Sv te bepalen dat een volgend (wrakings)verzoek niet in behandeling wordt genomen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ontvankelijkheid
5.2.
Op grond van artikel 513 lid 1 Sv wordt een wrakingsverzoek gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
5.3.
Uit de stukken volgt dat de beslissing van de rechter-commissaris op de vordering ex artikel 190 lid 3 Sv dateert van 27 mei 2024, welke beslissing op 3 juni 2024 aan de raadsman van de verdachte in de strafzaak (tevens advocaat van de verzoeker) is verstuurd. Vervolgens heeft er nog correspondentie tussen de raadsman en de rechter-commissaris plaatsgevonden over voornoemde beslissing. De laatste correspondentie tussen de rechter-commissaris en de raadsman dateert van 25 juni 2024. Het wrakingsverzoek is ingediend op 27 juni 2024, zodat – naar het oordeel van de wrakingskamer – het verzoek tijdig is gedaan.
Inhoudelijke beoordeling
5.4.
Uitgangspunt bij artikel 512 Sv is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat hij of zij jegens een partij een vooringenomenheid koestert, of dat de bij verzoeker daarover bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve oordeel van de verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
5.5.
De wrakingskamer overweegt dat een rechter-commissaris de orde en de gang van zaken tijdens het door hem of haar af te nemen verhoor van een getuige bepaalt. Beslissingen dienaangaande zijn dan ook voorbehouden aan de rechter-commissaris. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat dergelijke beslissingen geen grond voor wraking kunnen opleveren (zie het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). De vraag of een dergelijke beslissing van de rechter-commissaris inhoudelijk al of niet juist moet worden geacht, leent zich dus niet voor een oordeel door de wrakingskamer en kan slechts tijdens de inhoudelijke behandeling van de strafzaak worden getoetst. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de beslissing van de rechter-commissaris in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat daarvan niet is gebleken.
5.6.
De beslissing van de rechter-commissaris is als volgt gemotiveerd.

De rechter-commissaris constateert dat de getuigen behoren of behoorden tot de Aanhoudings- en ondersteuningsteam Zuid van de landelijke eenheid van de nationale politie. Voor deze mensen is het van groot belang is dat hun identiteit onbekend blijft, omdat er anders ernstige vrees is dat zij overlast zullen ondervinden, gevaar zullen lopen en/of in de uitoefening van hun beroep zullen worden belemmerd. De aard van de werkzaamheden die zij voor de politie verrichten, brengt dit met zich.”.
Uit deze motivering en de daarin gebezigde bewoordingen kan niet geconcludeerd worden dat hieruit van vooringenomenheid van de rechter-commissaris blijkt.
5.7.
Dat de rechter-commissaris in de beslissing van 27 mei 2024 andere maatregelen op grond van artikel 190 lid 3 Sv heeft bepaald, dan een andere rechter-commissaris ten aanzien van dezelfde getuigen in hetzelfde strafproces in een beslissing zeven jaar eerder, maakt evenmin dat hieruit een blijk van vooringenomenheid kan worden afgeleid.
5.8.
Uit de door de verzoeker onder productie 8 overgelegde correspondentie van de rechter-commissaris volgt verder dat haar beslissing is genomen op grond van een vordering van de officier van justitie, welke vordering is meegestuurd. Verder wordt meegedeeld dat er geen andere, inhoudelijke correspondentie is die aan de processtukken zal worden toegevoegd. De wrakingskamer begrijpt hieruit dat er ook geen andere (inhoudelijke) correspondentie is die op de vordering van de officier van justitie ziet en dus ook geen begeleidende correspondentie met inhoudelijke argumenten. In de beslissing van de rechter-commissaris wordt ook verwezen naar de vordering en in de motivering van de beslissing komen evenmin andere argumenten naar voren dan genoemd in de vordering. Van een “geheime” uitwisseling van argumenten tussen de officier van justitie en de rechter-commissaris is de wrakingskamer dan ook niet gebleken.
5.9.
Ook voor het gebruik van een ‘geheim protocol’ bestaan geen aanwijzingen. Op de vraag hierover aan de rechter-commissaris, wordt - zo blijkt uit de door verzoeker overgelegde e-mail onder productie 10 - geantwoord dat de beslissing van de rechter-commissaris is genomen op grond van de vordering van de officier van justitie. De wrakingskamer begrijpt hieruit dat er geen sprake is van toepassing van een ‘geheim protocol’. De officier van justitie heeft bovendien in zijn reactie eveneens aangevoerd dat er geen protocol van toepassing is.
5.10.
Tot slot overweegt de wrakingskamer dat het gegeven dat verzoeker en zijn raadsman niet op voorhand zijn geïnformeerd over de vordering van de officier van justitie evenmin een grond voor wraking van de rechter-commissaris oplevert. De regeling van artikel 190 lid 3 Sv kent niet de eis van voorafgaande verwittiging of consultatie van het openbaar ministerie of de verdediging. Dat de rechter-commissaris de verdediging niet op de hoogte heeft gesteld van de vordering van de officier van justitie getuigt op zichzelf (derhalve) niet van vooringenomenheid, al was dat wellicht wel zorgvuldiger geweest.
5.11.
De wrakingskamer is gelet op het voorgaande van oordeel dat de feiten en omstandigheden die ter onderbouwing van het wrakingsverzoek naar voren zijn gebracht, (ook in onderlinge samenhang bezien) geen grond opleveren voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, en deze vormen derhalve geen grond voor wraking. De wrakingskamer zal het verzoek daarom afwijzen.
5.12.
Op grond van artikel 515 lid 4 Sv kan de wrakingskamer in geval van misbruik bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. De wrakingskamer ziet op dit moment geen aanleiding om aan dit artikellid toepassing te geven.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto, voorzitter, mr. H.M.J. Quaedvlieg en
mr. J. Schreurs-van de Langemheen, rechters, bijgestaan door mr. M.A.W. Graus, griffier, en in het openbaar uitgesproken 16 op augustus 2024.