ECLI:NL:RBLIM:2024:5914

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
ROE 23/409
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zorgtoeslag aanvraag door rechtbank Limburg

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor zorgtoeslag over 2021 beoordeeld. Eiser had op 22 september 2022 een aanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat deze aanvraag te laat is ingediend. Volgens de wet had eiser tot 1 september 2022 de tijd om zijn aanvraag in te dienen. De rechtbank erkent de bijzondere omstandigheden die eiser aanvoert, zoals zijn herseninfarct en revalidatie, maar stelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om van de wettelijke termijn af te wijken. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak die stelt dat de wet geen ruimte laat voor afwijkingen van de aanvraagtermijn. Eiser had ook vóór zijn herseninfarct de mogelijkheid om een aanvraag in te dienen, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door de Belastingdienst Toeslagen terecht is en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 2 september 2024 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/409

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor zorgtoeslag over 2021.
1.1.
Verweerder heeft met een besluit van 21 november 2022 de aanvraag van eiser voor zorgtoeslag over 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 30 januari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is met kennisgeving vooraf niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser van 22 september 2022 voor zorgtoeslag over 2021 afgewezen, omdat eiser zijn aanvraag te laat heeft ingediend.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij op grond van bijzondere omstandigheden niet in staat was zijn aanvraag op tijd in te dienen. Eiser heeft in juni (de rechtbank begrijpt dat juni 2022 is bedoeld) namelijk een herseninfarct gehad en heeft na zijn ziekenhuisopname drie maanden in een revalidatiecentrum moeten verblijven. Daarnaast heeft eiser nooit eerder zorgtoeslag aangevraagd en ging hij er van uit dat hij daarvoor zelf een aanvraag moest indienen.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag zorgtoeslag voor 2021 terecht is afgewezen, omdat de aanvraag te laat is ingediend, namelijk op
22 september 2022. Uit de wet [1] volgt dat eiser voor 2021 tot 1 september 2022 een aanvraag kon indienen. Alleen wanneer eiser of zijn partner uitstel voor aangifte inkomstenbelasting 2021 had op het moment van de aanvraag, zou de aanvraagtermijn zijn verlengd. Eiser is geen uitstel verleend. De wet biedt geen mogelijkheid om van de dwingendrechtelijke termijn zoals omschreven in artikel 15, eerste lid, van de Awir af te wijken. [2]
De enige gevallen waarin van deze termijn is afgeweken zijn gevallen waarbij een belanghebbende geen tijdige aanvraag kon doen door bijvoorbeeld het ontbreken van een BSN. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen [4] (Awir) kan een aanvraag voor zorgtoeslag tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen, tenzij door de inspecteur van de inkomstenbelasting tot een latere datum uitstel is verleend voor het doen van aangifte inkomstenbelasting.
6. Uit rechtspraak [5] van de hoogste rechter in dit soort zaken [6] , volgt dat de wet geen ruimte laat om van de wettelijk vastgestelde aanvraagtermijn af te wijken. [7] Dit betekent dat er geen mogelijkheid is om na de uiterste datum alsnog een aanvraag te doen. De reden voor de uiterste aanvraagdatum is dat toeslagen bedoeld zijn als bijdrage in actuele kosten. Het is dus niet de bedoeling die voor een lange tijd geleden aan te vragen. De verantwoordelijkheid voor het aanvragen van die actuele vergoeding ligt bij de persoon die in aanmerking wil komen voor die toeslag. Hoewel eiser geen toeslag kan aanvragen voor een periode die te ver in het verleden ligt, heeft eiser wel een toeslag aan kunnen vragen voor het jaar 2022 om een bijdrage in de actuele kosten te kunnen ontvangen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers aanvraag van
22 september 2022 voor zorgtoeslag voor 2021 terecht afgewezen. Gelet op het voorgaande had eiser tot 1 september 2022 de tijd om de zorgtoeslag voor 2021 aan te vragen. Niet gebleken is dat eiser uitstel is verleend voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting, zodat geen sprake was van eventuele verlenging van de aanvraagtermijn. Hoewel de rechtbank er begrip voor heeft dat eiser zegt dat hij na zijn herseninfarct aan het revalideren was, had eiser ook vóór die tijd al een lange periode een aanvraag kunnen doen. De toeslag die eiser wil hebben is voor 2021. Eiser heeft vóór 2021, in heel 2021 en in 2022 tot aan zijn infarct in juni ook de aanvraag kunnen doen. Door zijn aanvraag pas op 22 september 2023 te doen, heeft eiser de aanvraag te laat ingediend. Van deze termijn kan (en wordt) gelet op vaste rechtspraak (zoals hiervoor ook opgenomen) niet afgeweken.
8. Voor zover eiser op grond van de gevolgen van zijn herseninfarct een beroep doet op de evenredigheid van het bestreden besluit, overweegt de rechtbank het volgende. Zoals in de uitspraak van 16 augustus 2023 [8] uiteen is gezet, is de essentie van een dwingend geformuleerde termijnbepaling dat degenen die niet of niet tijdig hun aanvraag indienen hun rechten verspelen, ook als zij daardoor financieel of anders worden gedupeerd. Die essentie kan de wetgever niet zijn ontgaan, zodat moet worden aangenomen dat hij de gevolgen van de toepassing van een dergelijke termijnbepaling heeft bedoeld en voorzien. Dit wordt ook bevestigd door de wetsgeschiedenis, die duidt op een bewuste keuze van de wetgever voor een harde grens. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een door de wetgever niet meegenomen bijzondere omstandigheid. Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Awir in dit geval zozeer in strijd komt met het evenredigheidsbeginsel dat die toepassing achterwege zou moeten blijven.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2024
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 2 september 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage:
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 13b. Belangenafweging en evenredigheidsbeginsel
1. Bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling weegt de Belastingdienst/Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.
(…)
Artikel 15. Aanvraag tegemoetkoming
1. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt.
(…)
Artikel 47
1. Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat voor bepaalde gevallen of groepen van gevallen beleidsregels te geven om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling mochten voordoen.
2. Onze Minister is bevoegd in overeenstemming met Onze Ministers die het aangaat bij ministeriële regeling voor groepen van gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, die zich bij de toepassing van artikel 7, derde of vierde lid, of bij de toepassing van artikel 2a, eerste lid, van de Wet op de zorgtoeslag of artikel 1, vierde lid, van de Wet op het kindgebonden budget mochten voordoen.
(…)
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Voetnoten

1.Artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:14877.
4.Zie bijlage.
5.Zie de uitspraak van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3125.
6.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.De tekst van artikel 15, eerste lid, van de wet, Awir, is dwingend geformuleerd.