Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.[gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
3.
[gedaagde sub 3],
4.
[gedaagde sub 4],
1.De procedure
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van [broer 3]
- de conclusie van antwoord in reconventie van [broer 1]
2.De feiten
3.Het geschil
- voor recht verklaart dat [broer 3] de nalatenschap van vader zuiver heeft aanvaard;
- de verdeling van de nalatenschap van vader vaststelt en daarbij bepaalt dat:
€ 14.113,53 heeft aan (de nalatenschap van) erflater en dat deze schuld aan hem wordt toegerekend bij de verdeling op basis van gedwongen schuldtoerekening ex artikel 3:185 lid 1 BW [
rb: bedoeld is 3:184 lid 1 BW]
4.De verdere beoordeling
Een eenmaal gedane keuze is onherroepelijk en werkt terug tot het ogenblik van het openvallen der nalatenschap. Een aanvaarding of verwerping kan niet op grond van dwaling, noch op grond van benadeling van een of meer schuldeisers worden vernietigd.’
Een erfgenaam die zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt doordat hij overeenkomsten aangaat strekkende tot vervreemding of bezwaring van goederen van de nalatenschap of deze op andere wijze aan het verhaal van schuldeisers onttrekt, aanvaardt daardoor de nalatenschap zuiver, tenzij hij zijn keuze reeds eerder heeft gedaan.’
tegenhem een beroep op die bepaling worden gedaan. De rechtbank overweegt dat aanvaarding van een nalatenschap een eenzijdige ongerichte rechtshandeling is. Of een erfgenaam zich ondubbelzinnig en zonder voorbehoud als een zuiver aanvaard hebbende erfgenaam heeft gedragen in de zin van art. 4:192 lid 1 BW en daarmee de nalatenschap zuiver heeft aanvaard, dient objectief te worden uitgelegd. De interne wil van de erfgenaam is dus niet allesbepalend. Van belang zijn de gedragingen naar buiten toe. Niet in te zien valt derhalve waarom degene die stelt dan wel vermoedt gedragingen te hebben verricht die zuivere aanvaarding van de nalatenschap tot gevolg hebben niet bevoegd zou zijn om zijn handelen ter toetsing aan de rechter voor te leggen. De rechtsgevolgen van de gedragingen in de zin van art. 4:192 lid 1 BW treden immers van rechtswege in. [broer 3] had ook een negatieve verklaring voor recht kunnen vorderen dat hij de nalatenschap niet zuiver heeft aanvaard. Voor de beoordeling had dat geen enkel verschil gemaakt. Het gaat immers niet om ‘een beroep op’ art. 4:192 lid 1 BW, maar om het toetsen van de gedragingen aan de norm zoals omschreven in voornoemd artikel.
- de nalatenschap van vader circa € 192.187,00 bedraagt,
- de erfdelen uit de nalatenschap van moeder ieder € 18.187,84 bedragen,
- de verstrekte voorschotten in mindering moeten komen op de aandelen in de nalatenschap(pen) waartoe de erfgenamen gerechtigd zijn.
€ 18.187,84.
5.De beslissing
€ 18.187,84,