ECLI:NL:RBDHA:2020:6660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
C/09/578977 / HA ZA 19-888
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap van erflater met betrekking tot notariskosten en onttrekkingen

In deze zaak, die op 15 juli 2020 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van erflater, die op 24 januari 2017 is overleden. De partijen, [eiseres] en [gedaagde], zijn de kinderen van erflater en hebben gezamenlijk de nalatenschap aanvaard. De procedure is gestart door [eiseres], die vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap en de betaling van notariskosten. [gedaagde] heeft in reconventie vorderingen ingesteld tot terugbetaling van bedragen die [eiseres] van de bankrekening van erflater zou hebben onttrokken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de notariskosten niet ten laste van de nalatenschap kunnen worden gebracht, omdat partijen gezamenlijk executeurs zijn en de notaris alleen gezamenlijk kon worden aangesteld. De vorderingen van [eiseres] om de notariskosten te betalen zijn afgewezen. Wat betreft de onttrekkingen heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiseres] niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat de bedragen zijn afgeschreven met instemming van erflater. De rechtbank heeft de vorderingen van [gedaagde] tot terugbetaling van deze bedragen afgewezen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij aan beide partijen een gelijk deel toekomt van het saldo op de rekening van erflater bij de ING Bank. [eiseres] is gemachtigd om de bankrekening op te heffen en de verdeling uit te voeren. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zaaknummer / rolnummer: C/09/578977 / HA ZA 19-888
Vonnis van 15 juli 2020
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.H. Rodenburg te Rotterdam,
tegen
[gedaagde]te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.P.G. Bouwman te Naaldwijk, gemeente Westland.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 augustus 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met producties;
  • het tussenvonnis van 13 november 2019, waarin de comparitie van partijen is bevolen;
  • het proces-verbaal van de op 10 februari 2020 gehouden comparitie van partijen en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van 10 februari 2020 is – met hun instemming – buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om op de inhoud van het proces-verbaal te reageren. Zij hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3.
Tijdens de comparitie is de zaak verwezen naar de rol van 11 maart 2020 voor het nemen van een akte door [gedaagde] naar aanleiding van de overgelegde administratie, waarna [eiseres] op de rol van 25 maart 2020 een antwoordakte mocht nemen.
1.4.
Vervolgens heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
 de akte van 11 maart 2020 namens [gedaagde] , met producties;
 de antwoordakte van 25 maart 2020 namens [eiseres] , met producties.
1.5.
De op 2 april 2020 geplande voortzetting van de comparitie heeft vanwege de uitbraak van het corona-virus geen doorgang gevonden. Partijen hebben vervolgens bij rolbericht van 6 mei 2020 vonnis gevraagd. Bij rolbeschikking van 13 mei 2020 is de zaak abusievelijk verwezen naar de rol van 24 juni 2020 voor het indienen van schriftelijke toelichtingen door partijen. Dit is op de rol van 3 juni 2020 hersteld en daarbij heeft de rechtbank de datum voor het wijzen van vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 24 januari 2017 is overleden de vader van partijen, [erflater] (hierna: erflater), geboren op [geboortedatum] . Erflater had twee kinderen; partijen.
2.2.
Erflater heeft bij testament van 9 januari 2014 over zijn nalatenschap beschikt. Bij dit testament heeft erflater zijn kinderen tot zijn enige erfgenamen benoemd, ieder voor de helft van zijn nalatenschap, onder de last van een legaat aan zijn kleinkinderen. Verder heeft erflater partijen gezamenlijk tot executeurs benoemd.
2.3.
Partijen hebben de nalatenschap van erflater aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving. Zij hebben de executeursbenoeming aanvaard.
2.4.
Op 28 augustus 2017 heeft notaris mr. J.M. Benschop een verklaring van erfrecht en executele afgegeven. Hierin staat onder het kopje ‘Executeur’ onder meer:

De executeurs kunnen alle werkzaamheden uitsluitend tezamen verrichten.
2.5.
Verder blijkt uit de verklaring van erfrecht en executele dat [eiseres] een volmacht heeft gegeven aan de notarissen verbonden aan Benschop & Sterling Netwerk Notarissen om [eiseres] ter zake van de nalatenschap van erflater te vertegenwoordigen ten aanzien van bepaalde in de verklaring van erfrecht en executele omschreven handelingen.
2.6.
Het honorarium van de notaris voor het opstellen van de verklaring van erfrecht is met goedvinden van [gedaagde] ten laste van de nalatenschap gebracht. Ten aanzien van de overige door de notaris bij eindnota van 19 april 2018 gedeclareerde werkzaamheden (voor een bedrag van € 3.474,92) heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat deze niet ten laste van de nalatenschap mogen komen, aangezien die werkzaamheden zijn verricht zonder haar opdracht of goedkeuring.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de verdeling dan wel de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflater vast te stellen, waarbij na aftrek van de notariskosten aan beide partijen een gelijk deel zal toekomen;
[eiseres] te machtigen om binnen twee weken na betekening aan [gedaagde] van het vonnis aan de ING Bank opdracht te geven om van de tot de nalatenschap behorende bankrekening de notaris te betalen en aan ieder van partijen hun erfdeel over te maken, almede [eiseres] te machtigen om de rekening vervolgens op te heffen;
subsidiair:[gedaagde] te veroordelen om mee te werken aan betaling van de notaris en verdeling van het restant-saldo van de nalatenschap tussen partijen en een dwangvertegenwoordiger conform artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan te wijzen om namens [gedaagde] alle benodigde rechtshandelingen te verrichten indien [gedaagde] niet meewerkt om aan de veroordelingen te voldoen;
meer subsidiair:[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke is om haar medewerking zoals hiervoor bedoeld te verlenen;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. De afwikkeling van de nalatenschap van erflater is eenvoudig, het betreft alleen de verdeling van het resterend banksaldo. Op het restantsaldo moeten de notariskosten nog in mindering worden gebracht, waarna het resterende bedrag tussen partijen bij helfte verdeeld kan worden. De kosten van de notaris zijn kosten van de executele en gelden op grond van artikel 4:7 lid 1 sub d BW als schulden van de nalatenschap. [gedaagde] weigert onterecht haar medewerking en moet daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
 [eiseres] te veroordelen om (terug) te storten op de bankrekening van erflater € 6.130,45, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
 [eiseres] te veroordelen tot het binnen 14 dagen na betekening van het vonnis verstrekken van een afschrift aan [gedaagde] van de volgende bescheiden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [eiseres] geheel of gedeeltelijk daaraan niet voldoet, althans conform een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag: afschriften van alle facturen, bonnen, polissen dan wel andere verificatoire bescheiden ter zake van de bedragen die zijn afgeschreven van de bankrekening van erflater over de periode vanaf 4 april 2013 tot nu, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen startdatum;
 [eiseres] te veroordelen in alle kosten van het geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening en te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 205, dan wel, indien betekening van het vonnis plaatsvindt, € 273, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening.
3.6.
[gedaagde] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [eiseres] de ten onrechte door haar van de bankrekening van erflater opgenomen bedragen terug dient te storten en dat [eiseres] inzage dient te geven in de gevraagde bescheiden, voordat de nalatenschap van erflater afgewikkeld kan worden. Op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) is [eiseres] verplicht inzage te geven in facturen, bonnen, polissen en andere bescheiden.
3.7.
[eiseres] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal, gelet op de onderlinge samenhang, de conventie en de reconventie gezamenlijk behandelen.
4.2.
[eiseres] vordert de verdeling, dan wel de wijze van verdeling, van de nalatenschap van erflater vast te stellen, waarbij na aftrek van de notariskosten aan beide partijen een gelijk deel zal toekomen. [gedaagde] betwist dat de nalatenschap verdeeld kan worden en zij betwist dat de notariskosten van de ervenrekening mogen worden betaald. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat, voordat tot verdeling kan worden overgegaan, [eiseres] de door haar onrechtmatig van de bankrekening van erflater opgenomen bedragen moet terugstorten en dat [eiseres] rekening en verantwoording moet afleggen en inzage dient te geven in de door [gedaagde] gevraagde bescheiden.
4.3.
Voordat de verdeling, dan wel de wijze van verdeling, van de nalatenschap van erflater kan worden vastgesteld, moet eerst worden beoordeeld of er nog mutaties ten aanzien van het huidige banksaldo moeten plaatsvinden en of [eiseres] stukken aan [gedaagde] ter beschikking moet stellen dan wel rekening en verantwoording moet afleggen.
Notariskosten
4.4.
[eiseres] is van mening dat de notariskosten door beide partijen voor een gelijk deel gedragen moeten worden en uit de nalatenschap betaald moeten worden. De kosten van de notaris zijn volgens [eiseres] kosten van de executele en gelden op grond van artikel 4:7 lid 1 sub d BW als schuld van de nalatenschap.
4.5.
[gedaagde] betwist dat de eindnota van de notaris uit de nalatenschap van erflater betaald moet worden en heeft dit bij brief van 17 mei 2017 en e-mailberichten van 29 augustus 2017 en 20 april 2018 aan [eiseres] kenbaar gemaakt. Uit het bedrag van de nota van € 3.474,92 en de specificatie van de werkzaamheden volgt volgens [gedaagde] dat kennelijk veel werkzaamheden door de notaris zijn verricht, maar dat die louter zijn uitgevoerd in opdracht van en ten behoeve van [eiseres] . [gedaagde] heeft nooit opdracht of goedkeuring gegeven voor het verrichten van de werkzaamheden en was zelfs niet eens bekend met de werkzaamheden van het notariskantoor, aldus [gedaagde] .
4.6.
[eiseres] verwijst vervolgens naar artikel 4:146 lid 1 BW, waarin is bepaald dat de executeur die met het beheer van de nalatenschap is belast, een boedelnotaris aan kan wijzen. Deze geeft van de aanvaarding van zijn opdracht kennis aan de erfgenamen. In dit artikel wordt volgens [eiseres] niet de eis gesteld dat ook de andere executeur opdracht geeft aan de notaris. [eiseres] betwist dat de werkzaamheden van de notaris alleen ten behoeve van [eiseres] zijn verricht. De notaris heeft zich immers beziggehouden met de afwikkeling van de nalatenschap en de werkzaamheden van de notaris zijn de afwikkeling van de nalatenschap volgens [eiseres] juist ten goede gekomen.
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat deze notariskosten niet ten laste van de nalatenschap kunnen worden gebracht. Partijen zijn gezamenlijk executeurs en konden de notaris daarom alleen gezamenlijk opdracht geven. Dat is niet gebeurd, anders dan voor wat betreft de (beperkte) werkzaamheden ten behoeve van de verklaring van erfrecht en executele. De overige kosten lijken onder meer verband te houden met de communicatie tussen [gedaagde] en [eiseres] , waarbij de notaris in feite optrad als vertegenwoordiger van [eiseres] en dus niet namens beiden of namens de nalatenschap. In ieder geval is door [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat de eindnota van de notaris werkzaamheden betrof waarvoor ook [gedaagde] als mede-executeur opdracht heeft gegeven of waaraan zij haar goedkeuring heeft verleend. Ook is onvoldoende gebleken dat deze werkzaamheden de boedel ten goede zijn gekomen. Het beroep op artikel 4:146 lid 1 BW kan [eiseres] niet baten. Aangezien partijen gezamenlijk tot executeurs zijn benoemd, hadden zij uitsluitend gezamenlijk een boedelnotaris kunnen aanwijzen.
4.8.
De vordering van [eiseres] haar te machtigen aan de ING Bank opdracht te geven om van de tot de nalatenschap behorende bankrekening de notaris te betalen, zal dan ook worden afgewezen.
4.9.
Gelet op het voorgaande zal ook de subsidiaire vordering van [eiseres] , [gedaagde] te veroordelen om mee te werken aan betaling van de notaris, worden afgewezen evenals de gevorderde dwangsom.
Onttrekkingen
4.10.
[gedaagde] vordert terugbetaling door [eiseres] op de bankrekening van erflater van in totaal € 6.130,45. Het gaat daarbij om een overboeking van € 5.229 met als omschrijving “bel vrije gift 2014” en een overboeking van € 901,45 met als omschrijving “vergoeding depot kosten”. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] deze bedragen onterecht afgeschreven van de bankrekening van erflater naar haar eigen bankrekening. Omdat een rechtsgeldige grondslag voor de overboekingen ontbreekt moet [eiseres] die bedragen terugstorten voordat het saldo tussen partijen verdeeld kan worden, aldus [gedaagde] .
4.11.
Vast staat het volgende. Het bedrag van € 5.229 is op 12 mei 2014 van de bankrekening van erflater afgeschreven. Het bedrag van € 901,45 is op 4 maart 2015 van de bankrekening van erflater afgeschreven. Erflater is geruime tijd daarna, op 24 januari 2017, overleden. [eiseres] was destijds gemachtigd om de bankrekening van erflater te beheren.
4.12.
Erflater heeft bij leven geen aanleiding gezien om [eiseres] ter verantwoording te roepen over de betaling van voormelde bedragen. Gesteld noch gebleken is dat erflater niet in staat was zijn wil te bepalen. In beginsel moet daarom worden aangenomen dat de beide transacties in opdracht van erflater zijn gedaan, althans met zijn instemming. Voor wat betreft het bedrag van € 5.229 heeft bovendien te gelden dat deze afschrijving paste in het normale uitgavenpatroon van erflater. Immers, ook in 2013, 2015 en 2016 schonk erflater een belastingvrij bedrag aan [eiseres] . Het feit dat erflater over die jaren een gelijk bedrag aan [gedaagde] schonk maar over 2014 niet, rechtvaardigt niet de conclusie dat de schenking in 2014 aan [eiseres] zonder instemming van erflater is geschied.
In het licht van deze omstandigheden heeft [gedaagde] haar stelling dat sprake is geweest van onrechtmatige onttrekkingen en/of schenkingen aan [eiseres] onvoldoende onderbouwd, zodat geen grond bestaat haar te veroordelen tot terugbetaling van deze bedragen.
Inzage bescheiden / rekening en verantwoording
4.13.
Om te kunnen bepalen welke gelden wel en niet door [eiseres] in rekening mochten worden gebracht en al dan niet deel (moeten) uitmaken van de verdeling van de nalatenschap, doet [gedaagde] een beroep op de exhibitieplicht en vordert zij op grond van artikel 843a Rv inzage in facturen, bonnen, polissen en andere bescheiden.
4.14.
Tijdens de zitting hebben partijen met elkaar afgesproken dat zij ieder een kopie maken van de in hun bezit zijnde administratie en dat zij die aan de advocaat van de wederpartij ter beschikking stellen.
4.15.
Na afschrift te hebben ontvangen van de door [eiseres] gehouden administratie, heeft [gedaagde] in haar akte nog concreet verzocht om afschriften van twee nadere stukken: een factuur van notaris Franke van € 1.069,45 (onder punt 18 van de akte) en een specificatie van een betaling aan ‘CUVO COOP’ van € 303,- (onder punt 20 van de akte). [eiseres] heeft deze stukken vervolgens bij antwoordakte als producties 13 en 14 in het geding gebracht. De rechtbank gaat ervan uit dat [gedaagde] daarmee beschikt over alle door haar verzochte bescheiden. Voor zover [gedaagde] van mening is dat zij nog altijd bepaalde bescheiden mist, heeft zij haar vordering op dit onderdeel onvoldoende toegelicht. De vordering op grond van artikel 843a Rv wordt dan ook afgewezen.
4.16.
Daarnaast heeft [gedaagde] in haar akte gesteld dat zij onverkort behoefte heeft aan het verkrijgen van duidelijkheid van [eiseres] en dat [eiseres] tekst en uitleg moet geven over de zaken die [gedaagde] zijn opgevallen. Zij werpt vervolgens diverse vragen op, met name naar aanleiding van transacties op de rekening van erflater. [eiseres] heeft hierop bij antwoordakte gereageerd.
4.17.
De rechtbank stelt voorop dat [gedaagde] geen vordering heeft ingesteld tot het afleggen van rekening en verantwoording door [eiseres] . De rechtbank vat het standpunt van [gedaagde] daarom op als verweer tegen de vordering in conventie, in die zin dat zij van mening is dat niet tot verdeling kan worden overgegaan voordat [eiseres] de door [gedaagde] verlangde tekst en uitleg heeft gegeven.
4.18.
Voor de vraag of op [eiseres] de verplichting rust rekening en verantwoording af te leggen, moet onderscheid worden gemaakt tussen de periode voor en die na het overlijden van erflater.
4.19.
In de periode voor het overlijden van erflater was [eiseres] gemachtigd de bankrekening van erflater te beheren. Voor de geldopnames en overschrijvingen die [eiseres] in die periode heeft gedaan, was zij jegens erflater rekening en verantwoording verschuldigd. Erflater heeft bij leven geen aanleiding gezien om [eiseres] ter verantwoording te roepen over de wijze waarop zij zijn bankrekening heeft beheerd. Niet gebleken is dat erflater niet in staat was zijn wil te bepalen, ook niet toen hij in het verzorgingshuis verbleef. In beginsel moet daarom worden aangenomen dat betalingen en geldopnames in opdracht of met instemming van erflater zijn gedaan.. Onder deze omstandigheden rust op [eiseres] geen verplichting tot het afleggen van rekening en verantwoording jegens [gedaagde] over de periode voorafgaand aan het overlijden van erflater. De rechtbank gaat daarom voorbij aan hetgeen door [gedaagde] is opgeworpen onder punt 4, 7, 8, 11, 13, 15, 17, 19, 21, 22, 23 en 24 van haar akte.
4.20.
Over de periode na het overlijden van erflater geldt dat [eiseres] tot op zekere hoogte wel gehouden is tot het doen van rekening en verantwoording jegens [gedaagde] . Immers, op grond van artikel 3:173 BW kan een erfgenaam van een andere erfgenaam rekening en verantwoording vorderen als deze het beheer heeft gevoerd over de nalatenschap. Hoewel partijen gezamenlijk executeur waren, voerde [eiseres] feitelijk zelfstandig het beheer. Ten aanzien van de door [gedaagde] opgeworpen punten die betrekking hebben op de periode na het overlijden van erflater, overweegt de rechtbank als volgt.
4.21.
Onder punt 5 en 6 van haar akte stelt [gedaagde] dat [eiseres] de belastingdienst onjuist heeft geïnformeerd. Gelet op de gemotiveerde toelichting van [eiseres] hierop in haar antwoordakte en nu niet duidelijk is wat [gedaagde] op dit punt verlangt, gaat de rechtbank hier verder aan voorbij.
4.22.
Onder punt 9 en 10 van haar akte stelt [gedaagde] dat ten aanzien van twee aan erflater toekomende bedragen van het CAK niet duidelijk is wanneer die bedragen zijn ontvangen. [eiseres] heeft toegelicht dat het CAK deze bedragen heeft verrekend met openstaande opvolgende facturen. De rechtbank acht die toelichting toereikend.
4.23.
Onder punt 12 van de akte stelt [gedaagde] dat het onbekend is waar de postzegelverzameling van vader is gebleven en verzoekt zij tekst en uitleg van [eiseres] . [eiseres] heeft daarop verklaard dat erflater haar de postzegelverzameling bij leven heeft geschonken. [eiseres] stelt aldus dat deze verzameling niet tot de nalatenschap behoort, in welk geval zij ook geen rekening en verantwoording verschuldigd is wat er met de verzameling is gebeurd. [gedaagde] heeft geen vordering ingesteld met betrekking tot de postzegelverzameling, zodat de rechtbank hieraan verder voorbijgaat.
4.24.
Ten aanzien van punt 20 van de akte, de betaling op 6 maart 2017 aan ‘CUVO COOP’ van € 303, heeft [eiseres] toegelicht dat dit een factuur van de uitvaartonderneming betreft. [eiseres] heeft deze factuur als productie 13 bij de antwoordakte overgelegd.
4.25.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] met betrekking tot de periode na het overlijden van erflater afdoende rekening en verantwoording heeft afgelegd. Dit brengt mee dat de rechtbank daarin geen obstakel ziet om de verdeling van de nalatenschap vast te stellen.
Verdeling
4.26.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank de verdeling van de nalatenschap van erflater als volgt vast, waarbij aan beide partijen een gelijk deel zal toekomen van het saldo op de rekening van erflater bij de ING Bank.
4.27.
De door [eiseres] gevorderde machtiging om binnen twee weken na betekening aan [gedaagde] van het vonnis aan ieder van partijen hun erfdeel over te maken, almede [eiseres] te machtigen om de bankrekening vervolgens op te heffen zal met toepassing van artikel 3:299 BW worden toegewezen.
4.28.
Nu de primaire vordering van [eiseres] zal worden toegewezen voor zover het betreft de vaststelling van de verdeling van de nalatenschap van erflater, zal de rechtbank de subsidiaire vordering afwijzen, evenals de meer subsidiair gevorderde dwangsom.
Proceskosten
4.29.
[eiseres] vordert veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, omdat [gedaagde] niet meewerkt aan de verdeling van de nalatenschap van erflater. [gedaagde] betwist dat zij niet meewerkt, volgens haar is het precies andersom; het is juist [eiseres] die weigert om medewerking te verlenen, zij weigert [gedaagde] de benodigde inzage in stukken te geven. Daarom vordert [gedaagde] veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
4.30.
De rechtbank gaat hierin niet mee. Gezien de familierelatie tussen partijen ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, tussen partijen te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
stelt de verdeling van de nalatenschap vast van [erflater] (hierna: erflater), overleden op [datum] 2017, waarbij aan beide partijen een gelijk deel toekomt van het saldo van de rekening van erflater bij de ING Bank;
5.2.
machtigt [eiseres] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis namens de gezamenlijke erfgenamen opdracht te geven aan de ING Bank om van de rekening van erflater aan ieder van partijen hun erfdeel over te maken en machtigt [eiseres] om de rekening bij de ING Bank vervolgens op te heffen;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.T. Hylkema en in het openbaar uitgesproken door mr. D. Nobel, rolrechter, op 15 juli 2020.