Beoordeling
7. De rechtbank moet beoordelen of het college de mijnsteenberg als landschapsmonument heeft mogen aanwijzen. Dat doet zij aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
8. De rechtbank is van oordeel dat het beroep tegen het bestreden besluit van
28 oktober 2020 niet-ontvankelijk is en dat het beroep tegen het aanwijzingsbesluit van
9 april 2024 ongegrond is. Eiseres heeft wel recht op een proceskostenvergoeding. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot haar oordeel komt en welke gevolgen haar oordeel heeft.
Ten aanzien van het beroep op het bestreden besluit (van 28 oktober 2020)
9. De rechtbank merkt het aanwijzingsbesluit aan als een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Reden daarvoor is dat bij dit besluit het bestreden besluit is ingetrokken en dit besluit strekt tot vervanging van het ingetrokken bestreden besluit. Met het gewijzigde besluit, het aanwijzingsbesluit, wordt niet geheel tegemoetgekomen aan wat eiseres met het beroep wil bereiken. Het beroep heeft daarom ook betrekking op dit besluit.
10. Omdat het college met het aanwijzingsbesluit van 9 april 2024 het bestreden besluit heeft ingetrokken heeft eiseres in zoverre geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit. Voor zover nog van belang zal wat eiseres in beroep tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd worden beoordeeld in het kader van het beroep tegen het aanwijzingsbesluit. Gesteld noch gebleken is dat eiseres als gevolg van het bestreden besluit (financiële) schade heeft geleden. Het beroep tegen dat besluit zal daarom wegens het ontvallen van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van het beroep tegen het aanwijzingsbesluit (van 9 april 2024)
11. Op grond van artikel 5 van de tijde van het aanwijzingsbesluit geldende Erfgoedverordening is het college bevoegd ambtshalve te besluiten een monument, een archeologisch monument of een groen- of landschapsmonument, dat van bijzonder belang is voor de gemeente aan te wijzen tot gemeentelijk monument, gemeentelijk archeologisch monument of gemeentelijk groen- of landschapsmonument.
12. De rechtbank stelt vast dat eiseres zich niet verzet tegen de aanwijzing als landschapsmonument van de mijnsteenberg en de relicten die met de mijnsteenberg een ensemble vormen omdat deze monumentale waarde bezitten. Ook kan eiseres zich vinden in de begrenzing van de aanwijzing die met het wijzigingsbesluit is aangepast tot de voetprint van de mijnsteenberg. Verder volgt uit het gewijzigde aanwijzingsbesluit voldoende duidelijk, hetgeen eiseres heeft bevestigd, welke relicten monumentale bescherming genieten en waar deze zich bevinden. Daarmee is tussen partijen niet in geschil dat het college bevoegd is om het aanwijzingsbesluit te nemen.
13. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat de aanwijzing van de mijnsteenberg overbodig is gelet op de bescherming die de Beheersverordening reeds biedt. Het beroep van eiseres ziet verder nog op de onduidelijkheden ten aanzien van de beheers- en onderhoudsverplichtingen die de aanwijzing met zich meebrengen en wat er in dat kader van eiseres wordt verwacht. Zo heeft het college in het aanwijzingsbesluit nog steeds niet nader gemotiveerd wat onder het behoud van de huidige vorm van de mijnsteenberg wordt verstaan. Ook kan eiseres uit het besluit niet opmaken of en zo ja welke onderhoudswerkzaamheden zij moet verrichten aan de zich in het gebied bevindende relicten en wie de kosten daarvan draagt. Dat maakt dat de negatieve financiële gevolgen en schade die het gewijzigde aanwijzingsbesluit met zich meebrengen voor eiseres niet helder zijn. Tot slot maakt de omstandigheid dat niet vaststaat dat eiseres de mijnsteenberg (met onderhoudsplicht) kan overdragen de aanwijzing onredelijk zwaar omdat dit zou kunnen inhouden dat eiseres tot in lengte van dagen de mijnsteenberg moet onderhouden, terwijl zij dan al lang haar bedrijfsvoering (winning van mioceenzand) heeft beëindigd en exploitatie van de mijnsteenberg, gelet op de aanwijzing als gemeentelijk monument, uitgesloten is.
14. De rechtbank volgt het standpunt van eiseres dat de aanwijzing als gemeentelijk monument bovenop de Beheersverordening overbodig is niet. Weliswaar voorziet deze verordening al in het behoud van de daarin aangewezen gronden (waaronder de mijnsteenberg) in de huidige staat maar deze verordening beschermt niet de relicten die met de mijnsteenberg een ensemble vormen. Alleen al op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat deze grond niet kan slagen.
15. Verder overweegt de rechtbank dat uit vaste rechtspraakvolgt dat wanneer een onroerende zaak volgens het college van monumentale waarde is, het college beleidsruimte heeft om te bepalen of die onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument moet worden aangewezen. Het college moet dan de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de nadelige gevolgen van de aanwijzing niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Indien in het kader van de bij de aanwijzing - dan wel de heroverweging daarvan - te verrichten belangenafweging door de eigenaar van het monument concreet wordt gesteld dat de monumentenstatus negatieve (financiële) gevolgen heeft voor bijvoorbeeld herontwikkeling of verkoop en dit genoegzaam wordt gemotiveerd, zijn deze aspecten reeds bij de aanwijzing van belang.
16. De rechtbank stelt vast dat, nu de contour van de aanwijzing gelijk valt met de daadwerkelijke voetprint van de mijnsteenberg, de huidige aanwijzing geen verandering in de bestaande en mogelijke toekomstige gebruiksfuncties van de mijnsteenberg met zich meebrengt ten opzichte van de bestaande en mogelijke toekomstige gebruiksfuncties zoals deze reeds gelden onder de Beheersverordening. Herontwikkeling van de mijnsteenberg is, gelet op de Beheersverordening, op dit moment niet aan de orde. De rechtbank is verder van oordeel dat de overige door eiseres naar voren gebrachte belangen niet zodanig concreet zijn dat zij in de weg staan aan de aanwijzing. De stelling van eiseres dat de aanwijzing haar financiële belangen schaadt is niet voorzien van een concrete onderbouwing. Dat niet vaststaat dat eiseres, na beëindiging van haar bedrijfsvoering (de winning van mioceenzand) in Heerlen, de eigendom van de mijnsteenberg aan een andere partij kan overdragen en daarmee het risico loopt dat zij tot in lengte van dagen verantwoordelijk blijft voor het onderhoud van de mijnsteenberg en de relicten en de kosten die hiermee zijn gemoeid is onvoldoende voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het algemene belang van aanwijzing van de mijnsteenberg als gemeentelijk monument zwaarder weegt dan het (financiële) belang van eiseres bij het niet aanwijzen van de mijnsteenberg als gemeentelijk monument. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiseres nog een verzoek om nadeelcompensatie kan indienen indien zij van mening is dat de enkele aanwijzing tot schade heeft geleid die uitgaat boven het bedrijfsrisico oftewel het normale maatschappelijke risico en die eiseres in vergelijking met anderen onevenredig zwaar treft.
17. Wat betreft de gestelde onduidelijkheden ten aanzien van de beheers- en onderhoudsverplichtingen overweegt de rechtbank dat het op grond van artikel 13 van de Erfgoedverordening verboden is een gemeentelijk landschapsmonument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is. In het aanwijzingsbesluit is, anders dan in het bestreden besluit, enkel nog verwezen naar deze bepaling. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat de relicten die met de mijnsteenberg een ensemble vormen op een dusdanige manier moeten worden onderhouden dat zij in stand blijven. Daarvoor is de huidige verschijningsvorm maatgevend, hetgeen betekent dat de relicten thans niet behoeven te worden gerestaureerd ondanks het feit dat uit de gedingstukken blijkt dat deze zich veelal in een slechte onderhoudsstaat bevinden. Wel kan herstel aan de orde zijn als de onderhoudsstaat (verder) verslechterd ten opzichte van de huidige verschijningsvorm. Gelet hierop kan de rechtbank het standpunt van eiseres dat uit het aanwijzingsbesluit niet valt op te maken of en zo ja welke onderhoudswerkzaamheden zij moet verrichten aan de zich in het gebied bevindende relicten niet volgen.
18. In het aanwijzingsbesluit heeft het college wel specifiek overwogen dat het aan de eigenaar van de mijnsteenberg is om ervoor te zorgen dat het onderhoud van de mijnsteenberg zodanig is dat het behoud van de huidige vorm van de mijnsteenberg gewaarborgd is. Het college heeft in het besluit en ter zitting uiteengezet dat de aanwijzing wat betreft de mijnsteenberg geen verdergaande onderhoudsverplichting met zich meebrengt voor eiseres dan waartoe zij op grond van de voor het gebied geldende Beheersverordening al verplicht is. Eiseres heeft aangevoerd dat de onderhoudsverplichting zoals deze uit de Beheersverordening voortvloeit anders is geformuleerd dan in het aanwijzingsbesluit. De onderhoudsverplichting uit de Beheersverordening ziet op het behoud en/of herstel van de aldaar voorkomende waarden en de ontwikkeling van landschappelijke- en natuurlijke waarden. Dit betekent een ongestoord behoud van de mijnsteenberg en niet zoals nu in het aanwijzingsbesluit staat dat met het onderhoud het behoud van de huidige vorm van de mijnsteenberg gewaarborgd moet zijn. Het onderhoud tot nu toe is dan ook beperkt tot wat maaiwerk bij de voet van de mijnsteenberg en indien en voor zover nodig het weghalen van omgevallen bomen.
19. Desgevraagd heeft de gemachtigde van het college tijdens de zitting nader toegelicht dat het op grond van het aanwijzingsbesluit niet meer vereist is dat de kale verschijningsvorm ter hoogte van de top en de zuid- en westhelling van de mijnsteenberg behouden blijft en, zo begrijpt de rechtbank, dat het ook niet meer wenselijk is dat verder begroeiing en bebossing rondom de top en de noord- en oosthelling wordt tegengegaan door onderhoud en waar mogelijk door reductie. Met de bepaling in de aanwijzing dat de mijnsteenberg in zijn huidige vorm behouden moet blijven is niet iets anders bedoeld dan een ongestoord behoud van de mijnsteenberg. De rechtbank is van oordeel dat op dit punt het aanwijzingsbesluit zelf onvoldoende duidelijk is en dat daarom sprake is van een motiveringsgebrek in het besluit. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Met de gegeven toelichting ter zitting heeft het college naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk gemotiveerd waar de onderhoudsverplichting van de mijnsteenberg op ziet en dat met deze onderhoudsverplichting niet iets anders is bedoeld dan de onderhoudsverplichting die reeds op eiseres rust op grond van de Beheersverordening.
20. Tot slot overweegt de rechtbank nog het volgende. Het college heeft in het aanwijzingsbesluit en ter zitting toegezegd dat het bereid is om de huidige verschijningsvorm van de mijnsteenberg (nulsituatie) vast te leggen zodat dit duidelijk is voor partijen. Partijen verschillen nog van mening over de vraag wie de kosten van de vastlegging van de huidige verschijningsvorm van de relicten moet dragen. De rechtbank is van oordeel dat er voor het college geen wettelijke verplichting bestaat om de huidige verschijningsvorm van de relicten vast te leggen en van die vastlegging de kosten te dragen. Eiseres heeft, gelet op de aanwijzing en de onderhoudsverplichting, een eigen verantwoordelijkheid op dit punt.