7.1.Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. Door de onder 6.1. genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 januari 2024 is de begunstigingstermijn geschorst. De vrees van eiseres dat de uitspraak van de rechtbank over de geweigerde omgevingsvergunning (ROE 21/1890) eerder is dan de uitspraak in de handhavingszaak (ROE 21/2124) is ongegrond, aangezien de rechtbank in deze zaken op dezelfde dag uitspraak doet. Ter zitting heeft eiseres haar verzoek om proceskosten-vergoeding in de zaak over de begunstigingstermijn (ROE 21/2422) ingetrokken aangezien in de uitspraak van de voorzieningenrechter al een proceskostenveroordeling heeft plaatsgevonden, zodat hierin, mocht dit al het geval zijn, evenmin een belang kan zijn gelegen. Gelet hierop - zie ook onder 12 - heeft eiseres geen belang meer bij haar beroep tegen de aanpassing van de begunstigingstermijn. Dit betekent dat haar beroep in zaaknummer ROE 21/2422 niet-ontvankelijk is.
8. De rechtbank beoordeelt hierna het bestreden besluit over de last onder dwangsom. Zij doet dat aan de hand van de (aanvullende) beroepsgronden van eiseres.
9. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. Eiseres stelt in de aanvullende gronden van beroep van 4 januari 2024 dat de tijdens de controle van 11 mei 2023 vergaarde administratieve gegevens zijn vergeleken met inschrijvingen in de Basisregistratie Personen (BRP). De vergelijking van de administratieve gegevens met de inschrijvingen in de BRP betreft een nieuw feit. Op basis van dit nieuwe feit heeft verweerder gemotiveerd dat sprake is van hoofdverblijf en daarmee is volgens verweerder de huisvesting in strijd met het bestemmingsplan. Volgens eiseres is hiermee sprake van een nieuw besluit dat niet valt onder de reikwijdte van artikel 6:19 van de Awb. Ook is volgens eiseres nog steeds onduidelijk wanneer het overnachten van arbeidsmigranten in het pand nog valt onder het verstrekken van nachtverblijf en wanneer sprake is van tijdelijke bewoning. Nu dat niet duidelijk is gemaakt kan de last onder dwangsom niet worden opgelegd, omdat het verblijf in beginsel is toegestaan.
11. Verweerder stelt in de nadere motivering van 20 november 2023 dat, in tegenstelling tot wat zij in het bestreden besluit inzake het besluit last onder dwangsom van 26 juli 2021 heeft aangegeven, de verblijfsduur wel degelijk een rol speelt. Huisvesting impliceert immers dat de verblijfsduur van belang is. Hiertoe verwijst verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
14 maart 2018.De grondslag van de overtreding, te weten artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, blijft hetzelfde. Wat volgens verweerder wel veranderd is dat op basis van de feiten aangetoond dient te worden dat sprake is van permanente of tijdelijke bewoning (artikel 11.3.1, onder a, van het bestemmingsplan). De verblijfsduur bepaalt namelijk of een persoon ter plaatse zijn hoofdverblijf heeft of niet. Daarnaast zijn andere feiten en omstandigheden, zoals voorzieningen die passend zijn bij een hotel en het gebruik van de kamers, relevant. Volgens verweerder volgt uit het totaalbeeld dat geen sprake is van een hotel. Zo is gebleken dat passende voorzieningen zoals roomservice en dagelijkse schoonmaak van kamers ontbreken en volgt uit de nachtregisters dat individuele werknemers soms met twee of drie personen op een kamer slapen. Dat is niet gebruikelijk in een hotel. Op basis van de controle van 11 mei 2023, de administratieve gegevens en een vergelijking daarvan met inschrijvingen in de BRP, is volgens verweerder sprake van huisvesting van arbeidsmigranten in strijd met het bestemmingsplan. Zo blijkt uit deze stukken dat meerdere personen langdurig in het pand verblijven. Het is bovendien vaste rechtspraak dat een inschrijving in het BRP in het algemeen een aanwijzing oplevert dat een persoon zijn hoofdverblijf heeft op het adres waar hij staat ingeschreven.Verder blijkt uit opgevraagde huur- en arbeidsovereenkomsten dat eiseres woonruimte (een gedeelde kamer met medegebruik gemeenschappelijke ruimten) verhuurt aan haar werknemers. Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt bovendien dat de arbeidsmigranten maximaal 18 maanden op locatie verblijven. Ook dit duidt op hoofdverblijf. Huisvesting van arbeidsmigranten in het pand in dan ook volgens verweerder in strijd met artikel 11.3.1, onder a, van de planregels en levert dus een overtreding op van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
12. Ten aanzien van het door eiseres gestelde over artikel 6:19 van de Awb verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 7. Daarin is geoordeeld dat de nadere motivering van de dwangsom op 20 november 2023 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en daardoor ook geen besluit kan zijn als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
13. De rechtbank stelt vast dat de wijziging van de motivering van 20 november 2023 van de last onder dwangsom gebaseerd is op feiten en omstandigheden van na het bestreden besluit. Immers, op grond van de controle van 11 mei 2023, en een vergelijking van een administratief overzicht van de op 11 mei 2023 in het pand gehuisveste arbeidsmigranten met de inschrijvingen van het BRP met als peildatum 15 mei 2023, heeft verweerder bepaald dat sprake is van huisvesting van arbeidsmigranten in strijd met de regels van het bestemmingsplan. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet mogelijk (in strijd met de rechtszekerheid) om een last onder dwangsom te baseren op feiten en omstandigheden die na de oplegging van de last onder dwangsom, dan wel de heroverweging in bezwaar, hebben plaatsgevonden. Verweerder kan daarmee namelijk niet aantonen dat de overtreding heeft plaatsgevonden op het moment van het opleggen van de last onder dwangsom. Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit vernietigd wordt, ook omdat verweerder in de aanvullende motivering van 20 november 2023 heeft aangegeven dat de motivering van het bestreden besluit inzake de last onder dwangsom niet juist is aangezien op basis van de feiten en de omstandigheden moet worden aangetoond dat sprake is van permanente of tijdelijke bewoning (artikel 11.3.1, onder a, van het bestemmingsplan). De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres zich terecht op het standpunt stelt dat nog steeds onduidelijk is wanneer het overnachten van arbeidsmigranten in het pand nog valt onder het verstrekken van nachtverblijf en wanneer sprake is van tijdelijke bewoning. In de aanvullende motivering stelt verweerder namelijk dat de arbeidsmigranten hun hoofdverblijf hebben in het pand en dat dit is strijd is met artikel 11.3.1, onder a, van het bestemmingsplan, maar verweerder maakt niet duidelijk bij welke verblijfsduur hiervan sprake is. Uit de nadere motivering blijkt niet bij welke verblijfsduur verweerder vindt dat sprake is van tijdelijke bewoning en er derhalve strijd is met artikel 11.3.1, onder a, van het bestemmingsplan. Dit zal wel duidelijk moeten worden.Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel (artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb). Het betoog slaagt.
14. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.