ECLI:NL:RBLIM:2024:4998

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
03/115110-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift tegen vervangende hechtenis wegens gebrek aan ondertekening door de officier van justitie

Op 30 juli 2024 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een zaak betreffende de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift. De veroordeelde had eerder een taakstraf van 200 uren opgelegd gekregen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 100 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Het Openbaar Ministerie had op 10 mei 2024 kennis gegeven van de toepassing van vervangende hechtenis, maar de kennisgeving was niet vergezeld van een ondertekende en gedateerde beslissing van een bevoegde officier van justitie.

De politierechter heeft vastgesteld dat er geen verifieerbare beslissing was genomen, wat leidde tot de conclusie dat de kennisgeving inhoudsloos was. De rechtbank oordeelde dat er geen titel bestond om de veroordeelde in hechtenis te nemen, aangezien de noodzakelijke ondertekening en dagtekening ontbraken. Dit was in strijd met de vereisten van het Wetboek van Strafvordering en eerdere jurisprudentie, waarin werd benadrukt dat een ondertekende beslissing essentieel is voor de rechtsgeldigheid van de opgelegde sancties.

De rechtbank verklaarde de veroordeelde niet-ontvankelijk in het bezwaar, waarmee de eerdere beslissing van het Openbaar Ministerie niet kon worden gehandhaafd. De uitspraak benadrukt het belang van correcte procedurele stappen en de noodzaak van een duidelijke en verifieerbare besluitvorming door het Openbaar Ministerie.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
parketnummer : 03/115110-21
raadkamernummer : 24-012721
datum uitspraak : 30 juli 2024
Beslissing van de politierechter op het bezwaar op grond van artikel 6:3:3 en artikel 6:6:23 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.

Feiten

De politierechter heeft bij vonnis van 5 augustus 2021 de veroordeelde onder andere een taakstraf van 200 uren opgelegd en bevolen dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet (naar behoren) verricht, vervangende hechtenis van 100 dagen zal worden toegepast. Het vonnis is onherroepelijk.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat vervangende hechtenis moet worden toegepast en hiervan aan de veroordeelde kennis gegeven. De kennisgeving van deze beslissing is op 10 mei 2024 aan de veroordeelde betekend.

Procedure

Het bezwaar is op 23 mei 2024 op de griffie van deze rechtbank ingediend.
De politierechter heeft op 16 juli 2024 het bezwaar op de openbare terechtzitting behandeld.
De politierechter heeft de veroordeelde en de officier van justitie op zitting gehoord.
De politierechter heeft de uitspraak bepaald op 30 juli 2024.

Ontvankelijkheid

In de onderhavige zaak bevindt zich in het dossier een voorstel vervangende hechtenis van het CJIB waarin wordt verzocht om de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te bevelen. Dit document is afkomstig van het CJIB en niet duidelijk is aan wie het schrijven van het CJIB geadresseerd is, omdat die in het stuk niet genoemd wordt. Uit de opmaak zou verondersteld kunnen worden dat het schrijven gericht is geweest aan een niet nader genoemde officier van justitie, nu onder in het schrijven een gedeelte is opgenomen die door een officier van justitie zou kunnen worden benut om aan te geven of het voorstel tot vervangende hechtenis in deze of andere vorm dient te geschieden, waarbij ook een ruimte is opgenomen om de beslissing te ondertekenen en de datum en plaats in te vullen waar de beslissing heeft plaatsgevonden.
In het dossier bevindt zich geen door de officier van justitie ondertekende en gedagtekende beslissing. Er is navraag gedaan bij het Openbaar Ministerie en die heeft desgevraagd aangegeven dat naar haar mening een verifieerbare ondertekening en dagtekening van een beslissing niet noodzakelijk is. Dit zou nieuw beleid zijn sinds begin van dit jaar.
De politierechter acht een ondertekende en gedagtekende beslissing absoluut noodzakelijk, omdat daarmee voor de politierechter en justitiabelen verifieerbaar is dat een daartoe bevoegde officier van justitie op een bepaalde dag de beslissing heeft genomen de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis (of anders) te bevelen. De dagtekening is bijvoorbeeld cruciaal om te kunnen beoordelen of de officier van justitie binnen de in artikel 6:3:4 Sv genoemde termijn de beslissing heeft genomen. Een vermelding/vinkje in een voor de politierechter en justitiabelen niet raadpleegbaar geautomatiseerd systeem van het Openbaar Ministerie is in deze volstrekt onvoldoende, noch daargelaten dat een dergelijke vermelding door iedere bevoegde gebruiker van dat systeem geplaatst kan worden. In de uitspraak van de rechtbank Oost-Nederland van 27 februari 2013 (ECLI:NL:RBONE:2013:BZ3939) werd het navolgende overwogen:
“Ten overvloede: artikel 126, lid 3, van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalt dat een bevoegdheid van de officier van justitie niet kan worden opgedragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Daarvan is in elk geval sprake voor zover het gaat om het optreden ter terechtzitting in strafzaken en de toepassing van de dwangmiddelen als bedoeld in Titel IV van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafvordering. De politierechter is van oordeel dat de in artikel 6:6:23 Sv aan het Openbaar Ministerie toegekende bevoegdheid zich naar haar aard verzet tegen mandatering – voor zover daar al sprake van is. Het betreft immers niet alleen een bevoegdheid die vrijheidsbeneming met zich brengt, maar ook een waarbij aan het Openbaar Ministerie een discretionaire ruimte wordt gelaten.”
De politierechter is het dan ook geheel eens met deze overweging van de rechtbank Oost-Nederland en maakt deze tot de zijne.
Het voorgaande vindt bevestiging in artikel 3 eerste lid onder b van het “Besluit regels landelijk parket en functioneel parket, alsmede ten aanzien van het mandateren van een bevoegdheden officier van justitie”. Volgens dit besluit kan de officier van justitie de uitoefening van een bevoegdheid namelijk niet opdragen aan een andere bij het parket werkzame ambtenaar indien de bevoegdheid betrekking heeft op beslissingen tot vrijheidsontneming.
In het onderhavige geval is van een verifieerbare genomen beslissing, gedateerd en ondertekend door een leesbare naam en handtekening door een officier van justitie, geen sprake. Dit heeft tot gevolg dat er een betekening van een kennisgeving heeft plaatsgevonden zonder dat de onderliggende beslissing genomen is. De kennisgeving is inhoudsloos geweest. Omdat er bij het tegen die inhoudsloze kennisgeving geen belang (meer) bestaat, zal de veroordeelde niet-ontvankelijk verklaard worden.
Voor alle duidelijkheid, er bestaat op dit moment dus
geen titelom de veroordeelde in deze zaak in hechtenis te nemen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de veroordeelde
niet-ontvankelijkin het bezwaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.P. Bosma, politierechter, in tegenwoordigheid van
mr. C.W.P. Huntjens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.