ECLI:NL:RBLIM:2024:4899

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
C/03/317554 / HA ZA 23-209
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vergoeding van mantelzorg na motorongeluk tussen ongehuwde partners

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, vordert de eiseres vergoeding voor mantelzorg die zij heeft verleend aan de gedaagde na een motorongeluk. De partijen, die een ongehuwde affectieve relatie hadden, hebben in het verleden geen formele samenlevingsovereenkomst gesloten. De gedaagde heeft op 20 april 2017 een motorongeluk gehad, waarna hij bij de eiseres is ingetrokken en door haar is verzorgd. De eiseres stelt dat er een overeenkomst van opdracht is gesloten, waaruit haar recht op vergoeding voortvloeit. De gedaagde betwist de inhoud van deze overeenkomst en stelt dat de eiseres de verkeerde partij aanspreekt voor vergoeding, aangezien zij volgens hem de aansprakelijke verzekeraar zou moeten aanspreken op basis van artikel 6:107 BW. De rechtbank verwerpt dit verweer en oordeelt dat de eiseres ontvankelijk is in haar vordering. De rechtbank geeft de eiseres een bewijsopdracht om aan te tonen dat er een overeenkomst van opdracht is gesloten en dat zij de zorg daadwerkelijk heeft verleend. De zaak wordt aangehouden voor bewijslevering, waarbij de rechtbank de procedure verder zal voortzetten op een later moment.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer / rolnummer: C/03/317554 / HA ZA 23-209
Vonnis van 26 juni 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. B.C. van Hees te Heerlen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat: mr. R.J. Ruiter te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 9,
  • de conclusie van antwoord met producties 1 en 2,
  • de dagbepaling van de mondelinge behandeling,
  • de spreekaantekeningen van [eiseres] van 15 maart 2024,
  • de akte met bewijsaanbod van [gedaagde] van 15 maart 2024,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 maart 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten2.1. Partijen hebben vanaf maart 2012 tot in het najaar van 2018 een ongehuwde affectieve relatie gehad.

2.2.
Op 20 april 2017 heeft [gedaagde] een motorongeluk gehad waarbij hij ernstig gewond is geraakt. Ten tijde van het ongeval woonden [eiseres] en [gedaagde] ieder in hun eigen woning.
2.3.
Na zijn ziekenhuisopname van een aantal weken is [gedaagde] bij [eiseres] ingetrokken. Zij heeft hem na het ongeval verzorgd. Partijen hebben geen samenlevingsovereenkomst laten opmaken.
2.4.
De schadeafwikkeling tussen [gedaagde] en de verzekeraar van de aansprakelijke partij loopt nog. Onderdeel van de discussie is de post vergoeding mantelzorg.

3.Het geschil3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:

[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van een bedrag ad € 28.784,00 dan wel een door de rechtbank in goede justitie nader te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 januari 2022 dan wel een door de rechtbank nader te bepalen datum, binnen veertien dagen na het door de rechtbank te wijzen vonnis,
[gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 1.062,84, binnen veertien dagen na het door de rechtbank te wijzen vonnis, en
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[eiseres] legt hieraan – samengevat – het volgende ten grondslag. Partijen hebben de afspraak gemaakt dat [eiseres] een vergoeding zou ontvangen voor de zorg die ze aan [gedaagde] heeft verleend in de periode na zijn ongeval. Hiertoe hebben partijen een overeenkomst van opdracht gesloten in de zin van artikel 7:400 BW. De afspraak hield in dat [eiseres] [gedaagde] vijf uur per dag zou verzorgen tegen een vergoeding van € 12,50 per uur. Aangezien [eiseres] [gedaagde] van mei 2017 tot en met december 2018 heeft verzorgd, bedraagt de totale vergoeding € 36.000,-. [eiseres] vordert een lager bedrag
(€ 28.784,00) omdat [gedaagde] een tweedehands auto voor haar heeft gekocht en hij diverse betalingen die zij had verricht, reeds vergoed heeft, aldus [eiseres] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsvraag

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [eiseres] op grond van een overeenkomst van opdracht recht heeft op vergoeding van de zorg die zij heeft verleend aan [gedaagde] na zijn motorongeval.
Artikel 6:107 BW
4.2.
[gedaagde] voert allereerst aan dat [eiseres] niet ontvankelijk is in haar vordering omdat zij de verkeerde partij aanspreekt voor een vergoeding. Volgens [gedaagde] dient [eiseres] niet hem maar de (verzekeraar van de) aansprakelijke partij aan te spreken op grond van artikel 6:107 BW. Op grond van dat artikel heeft [eiseres] volgens [gedaagde] een zelfstandig recht om een vergoeding te vorderen van de aansprakelijke partij.
4.3.
Ingevolge artikel 6:107 BW is degene die aansprakelijk is voor aan een ander toegebracht lichamelijk of geestelijk letsel, behalve tot vergoeding van de schade van de gekwetste persoon zelf, ook verplicht tot vergoeding van de kosten die een derde anders dan krachtens een verzekering ten behoeve van de gekwetste persoon heeft gemaakt en die deze laatste, indien hij deze kosten zelf zou hebben gemaakt, van die ander had kunnen vorderen. Wat betreft deze kosten kan onder andere gedacht worden aan geneeskundige, verpleeg- en revalidatiekosten, maar ook aan door naasten aan verzorging van de gekwetste bestede tijd, wanneer het normaal en gebruikelijk is daarvoor tegen betaling derden in te schakelen. Een derde heeft op grond van voornoemd artikel jegens de aansprakelijke een eigen recht op schadevergoeding. Dit neemt niet weg dat ook de gekwetste aanspraak kan maken op de schadevergoeding. De omvang van de aansprakelijkheid blijft voor de aansprakelijke partij echter gelijk. Dat betekent dat, indien de aansprakelijke persoon de schade heeft vergoed aan de derde die de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, hij ook tegenover de gekwetste is bevrijd, en omgekeerd (Hoge Raad 5 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9998). Artikel 6:107 BW schept enkel een recht en geen verplichting voor een derde om zich tot de aansprakelijke partij te richten. Dat betekent dat het beroep op niet-ontvankelijkheid door [gedaagde] wordt verworpen.
Overeenkomst van opdracht?4.4. Verder betwist [gedaagde] dat partijen de door [eiseres] gestelde overeenkomst van opdracht zijn aangegaan. Volgens [gedaagde] heeft hij geen afspraken met [eiseres] gemaakt over de vergoeding van haar zorg. Zijn advocaat, mr. Ruiter, heeft weliswaar met [eiseres] gesproken over een uurtarief en het aantal uren, maar dit gesprek is slechts gevoerd ten behoeve van het opstellen van een abstracte schadebegroting die bij de verzekeraar van de aansprakelijke partij is ingediend, aldus [gedaagde] . Dat [eiseres] hierover gesproken heeft met mr. Ruiter betekent niet dat partijen met elkaar gecontracteerd hebben. Dat is nooit de bedoeling geweest. Het is aan de aansprakelijke partij om een vergoeding voor mantelzorg aan [eiseres] te betalen. [eiseres] heeft op voorhand niet kenbaar gemaakt dat zij bij [gedaagde] kosten in rekening zou brengen voor de verzorging. Ook heeft hij vanaf
mei 2018 geen hulp meer gehad van [eiseres] , aldus [gedaagde] .
4.5.
Gelet op de gemotiveerde onderbouwing van de vordering door [eiseres] en de gemotiveerde betwisting daarvan door [gedaagde] , zal de rechtbank [eiseres] , overeenkomstig het bepaalde in artikel 150 Rv, opdragen de feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat:
  • [gedaagde] [eiseres] opdracht heeft gegeven om hem na zijn ongeval vijf uur per dag te verzorgen tegen een vergoeding van € 12,50 per uur, en
  • [eiseres] deze zorg daadwerkelijk heeft verleend in de periode vanaf mei 2017 tot en met december 2018.
4.6.
In afwachting van de bewijslevering zal de rechtbank iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat [eiseres] toe om door alle middelen rechtens te bewijzen de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat:
  • [gedaagde] [eiseres] opdracht heeft gegeven om hem na zijn ongeval vijf uur per dag te verzorgen tegen een vergoeding van € 12,50 per uur, en
  • [eiseres] deze zorg daadwerkelijk heeft verleend in de periode vanaf mei 2017 tot en met december 2018,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
24 juli 2024voor akte aan de zijde van [eiseres] , waarbij zij zich kan uitlaten over de wijze waarop zij het bewijs wenst te leveren,
5.3.
bepaalt dat als [eiseres] bewijs wil leveren door middel van schriftelijke stukken, zij deze stukken op de rol van
24 juli 2024bij akte dient over te leggen,
5.4.
bepaalt dat [eiseres] , als zij bewijs door getuigen wil leveren, op de rol van
24 juli 2024bij akte de naam en woonplaats van de te horen getuigen moet opgeven met de verhinderdata over de maanden augustus tot en met december 2024 van haarzelf, haar advocaat en de getuigen en van de wederpartij en diens advocaat, waarna een dag voor het getuigenverhoor zal worden vastgesteld,
5.5.
bepaalt dat, als een getuigenverhoor wordt gehouden, dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. I.M. Etman in het gerechtsgebouw te Maastricht aan Sint Annadal 1 en dat beide partijen daarbij aanwezig moeten zijn om eventueel aansluitend aan het verhoor de zaak te bespreken en om te bekijken of een schikking mogelijk is,
5.6.
bepaalt dat [eiseres] uiterlijk twee weken vóór het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover niet al bij akte op 24 juli 2024 verstrekt, aan de rechtbank en de wederpartij moet toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024. [1]

Voetnoten

1.type: DS